Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-10-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:179

Zaaknummer

25-224/A/NH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familiekwestie. Klager verwijt verweerster dat zij hem heeft weggezet als pleger van huiselijk geweld (klachtonderdeel a), dat zij ten onterechte heeft geschreven dat er drie stopgesprekken met klager zijn gevoerd door de politie (klachtonderdeel b) en dat zij de advocaat van klager heeft aangeschreven in een kwestie waarin deze advocaat hem niet bijstond (klachtonderdeel c).

Inhoudsindicatie

Alle klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Hoewel verweerster zich met betrekking tot de klachtonderdelen a en b genuanceerder had kunnen uitdrukken, is de raad van oordeel dat verweerster hiermee geen tuchtrechtelijke grens heeft overschreden. Ook het aanschrijven van de advocaat van klager acht de raad in het licht van de veelheid van procedures tussen partijen niet onbegrijpelijk en ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 6 oktober 2025 in de zaak 25-224/A/NH naar aanleiding van de klacht van:

klager 

over

verweerster 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 30 juni 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. Op 2 september 2024 heeft klager de klacht uitgebreid.  1.2    Op 3 april 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ss/24-305/2354116 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 augustus 2025. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 22 april 2025.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager en zijn ex-partner (verder: de vrouw) zijn verwikkeld in een problematische echtscheiding. Verweerster staat de vrouw in deze bij.  2.3    Op 3 februari 2022 heeft de vrouw aangifte van mishandeling gedaan tegen klager.    2.4    De politie heeft op 8 februari 2022 in een brief aan de vrouw gemeld dat geen onderzoek naar de vermeende mishandeling zal worden ingesteld, omdat er geen bewijs en geen getuigen voor zijn gevonden. Deze brief is in augustus 2022 door de toenmalige advocaat van de vrouw als productie in een procedure gedeeld. 2.5    Op 28 april 2023 heeft de toenmalige advocaat van klager het volgende aan verweerster geschreven:  “Cliënt heeft inmiddels meermaals vernomen dat uw cliënte derden vertelt dat zij door hem zou zijn mishandeld. (...) Er is hier sprake van laster, waarmee de naam en reputatie van cliënt in ernstige mate wordt aangetast. Cliënt heeft uw cliënte immers nimmer mishandeld. (...) Uw cliënte heeft in het verleden aangifte gedaan van mishandeling, waarin zij nota bene heeft erkend cliënt te hebben mishandeld (...). Naar aanleiding van de aangifte van uw cliënte is besloten om geen verder onderzoek in te stellen wegens gebrek aan bewijs. (...) Uw cliënte dient per ommegaande haar uitlatingen omtrent vermeende mishandeling door cliënte te staken en deze gestaakt te houden. (...)” Verweerster heeft hierop als volgt gereageerd: “U stelt dat er sprake is van laster. U baseert dit op het feit dat het OM de aangifte van cliënte niet verder onderzoekt wegens gebrek aan bewijs. Dit betekent niet dat is vastgesteld dat er geen mishandeling heeft plaatsgevonden. (...) Cliënte heeft dit inmiddels achter zich gelaten. Ik laat dit punt dan ook verder voor wat het is.”  2.6    In een kortgedingdagvaarding aan de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag heeft verweerster namens haar cliënte, voor zover hier relevant, het volgende geschreven: “Samenwonen was niet meer mogelijk sinds februari 2022. De vrouw heeft destijds de echtelijke woning verlaten na huiselijk geweld en heeft een kleiner huurappartement.” 2.7    Verder heeft verweerster daarin het volgende geschreven:  “De man focust zich op negatieve wijze op de vrouw. In plaats van zijn zaken te regelen bestookt hij de vrouw met e-mails over allerlei kleine zaken aangaande de minderjarige dochter (...) en doet hij overal beschuldigingen. Er hebben al drie stopgesprekken door de politie met de man plaatsgevonden.” 2.8    Op 13 augustus 2024 heeft de advocaat van klager aan verweerster geschreven dat haar vertegenwoordiging van klager beperkt is tot het op dat moment aanhangige hoger beroep. De advocaat schrijft dat klager zelf zal reageren op andere onderwerpen. 2.9    Op 2 september 2024 heeft verweerster aan de advocaat van klager geschreven:  “Daarnaast ontvang ik e-mails over de dwangsommen. U heeft hierover eerder met mij gecommuniceerd. Ik wens ook verschoond te blijven van de e-mails en de toon waarop deze zijn geschreven alsmede het continu aanhalen van de gedragsregels. Het zijn juist de gedragsregels die maken dat het mij niet vrijstaat rechtstreeks met uw client te communiceren, nu hij advocaten heeft ingeschakeld.”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:  a)    dat zij meerdere malen heeft aangegeven dat er sprake zou zijn geweest van “huiselijk geweld”, daarmee insinuerend dat klager zich daar schuldig aan zou hebben gemaakt, terwijl het omgekeerde het geval was; de cliënte van verweerster heeft klager mishandeld en dat is door het Hof ook op die manier verwoord, hoewel besloten is om niet tot vervolging in te gaan omdat dit de verhouding tussen partijen geen goed zou doen; b)    dat zij meerdere keren, zowel in brieven als in processtukken, heeft aangegeven dat er drie stopgesprekken met klager zijn gevoerd door de politie, ook nadat zij wist dat dat niet juist was en dat er slechts één stopgesprek was gevoerd dat later ook weer is ingetrokken; c)    dat zij de advocaten van klager heeft benaderd in kwesties waarin die advocaten klager niet vertegenwoordigden, hetgeen verweerster bekend was. Daarmee heeft verweerster klager onnodig op kosten gejaagd. 3.2    Aan klachtonderdeel a) legt klager ten grondslag dat de aangifte van mishandeling die de vrouw tegen hem heeft gedaan, niet is onderzocht door de politie bij gebrek aan bewijs. Verweerster is daarmee bekend, omdat de brief van de politie hierover als productie in een procedure is overgelegd door de toenmalige advocaat van de vrouw. Klager wijst ook op de brief van zijn toenmalige advocaat aan verweerster van 28 april 2023. De reactie van verweerster daarop was volgens klager dat hij kennelijk schuldig was, omdat zijn onschuld niet was bewezen. Die redenatie is een advocaat onwaardig. In de kort gedingdagvaarding bij de voorzieningenrechter heeft verweerster bovendien geschreven dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten na huiselijk geweld. Verweerster heeft klager beschuldigd van een misdrijf, terwijl dit niet is komen vast te staan. Verweerster is daar nota bene door de toenmalige advocaat van klager op gewezen. Als familierechtadvocaat dient zij te waken voor onnodige polarisatie tussen ex-partners. Dat heeft zij niet gedaan, waardoor de relatie met de vrouw nog meer is verslechterd. 3.3    In de kort gedingdagvaarding bij de voorzieningenrechter heeft verweerster verder geschreven dat er drie stopgesprekken met klager hebben plaatsgevonden. Dat is niet waar. Er heeft maar één stopgesprek op 17 juni 2023 plaatsgevonden, wat op 4 oktober 2023 alweer was ingetrokken. Verweerster was hiervan op de hoogte en had dus niet mogen schrijven dat er drie stopgesprekken zijn gevoerd.   3.4    Aan klachtonderdeel c) legt klager ten slotte de e-mail van verweerster van 2 september 2024 ten grondslag. Verweerster heeft zich ten onrechte tot de advocaat van klager gewend over een onderwerp waarin klager niet door deze advocaat werd bijgestaan. Dat was verweerster ook bekend. Klager stelt dat hij hierdoor onnodig op kosten wordt gejaagd door verweerster. 

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.  4.2    Ten aanzien van de mededeling in de kort gedingdagvaarding dat de cliënte van verweerster de echtelijke woning heeft verlaten na huiselijk geweld geeft verweerster aan, dat die mededeling niet onjuist noch onnodig grievend is. Uit de eigen mededelingen van klager hierover blijkt namelijk eveneens dat huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Ook in het echtscheidingsverzoek is melding gemaakt van huiselijk geweld. Verweerster geeft als voorbeeld dat klager in zijn verweer uitgebreid is ingegaan op het punt van het huiselijk geweld, waarbij hij aangaf dat het nu juist de vrouw was die hem had mishandeld. Klager gaf ook aan dat er sprake was van een escalatie, waarvoor de vrouw hulp zou hebben gevraagd. Beide partijen stellen dus dat huiselijk geweld heeft plaatsgevonden en de cliënte van verweerster heeft de woning nadien verlaten. Verweerster voegt daaraan toe dat de verslechtering van de verhouding tussen klager en de vrouw niet aan haar te wijten is.  4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b) voert verweerster aan dat haar cliënte haar heeft medegedeeld dat er gesprekken zijn gevoerd tussen de politie en klager. Dat zijn wellicht geen stopgesprekken geweest, maar er is in ieder geval contact geweest. Verweerster heeft dit opgemaakt uit een e-mail van 24 juni 2024 van de politie aan de vrouw, waarin staat dat een stopgesprek is gevoerd, maar ook uit een e-mail van 7 februari 2024 van de vrouw, waarin zij aangeeft dat drie stopgesprekken er niet toe hebben geleid dat de stalking is opgehouden. Klager heeft ook zelf aangegeven dat hij brieven achterlaat in de brievenbus van de vrouw en dat hij veelvuldig is gebeld en thuis is bezocht door de politie, waarbij is aangegeven dat de vrouw geen contact met hem wenste. Gelet op het voormelde, meent verweerster dat zij geen reden had om te twijfelen aan de mededelingen van haar cliënte. 4.4    Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft verweerster aangevoerd dat klager haar met een ongepaste toonzetting voor een veelheid aan reacties heeft benaderd. Verweerster heeft zich daardoor gemeend te moeten wenden tot zijn advocaat. De kwestie met betrekking tot de dwangsommen houdt volgens haar ook wel degelijk verband met het hoger beroep. Ten slotte voert verweerster aan dat er veel onduidelijkheid is geweest, omdat er meerdere advocaten namens klager reageerden en via verschillende kanalen werd gecommuniceerd. 

5    BEOORDELING Maatstaf 5.1    Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren.  Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. 5.2    Verder geldt dat in familierechtkwesties de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Van de advocaat mag een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het starten van procedures. De advocaat moet daarbij in iedere zaak afwegen: -    het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure, -    het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan, -    het verloop van het geschil tot dan toe en -    de kans op succes van de procedure. Klachtonderdeel a) 5.3    Met dit klachtonderdeel verwijt klager het verweerster dat hij door haar is weggezet als pleger van huiselijk geweld. Volgens klager zal een gemiddeld lezer de mededeling van verweerster in de dagvaarding zo begrijpen dat huiselijk geweld heeft plaatsgevonden door de man. De gemiddelde lezer zal dit niet zo lezen, dat daarmee slechts wordt bedoeld dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, waarbij in het midden wordt gelaten wie van de partners zich daaraan schuldig heeft gemaakt.  5.4    De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat het hier gaat om een processtuk dat is opgemaakt en overgelegd door verweerster in het kader van een juridische procedure. Er is geen sprake van een openbaar of gepubliceerd stuk, dat publiekelijk naar buiten is gebracht. De term ‘huiselijk geweld’ is door verweerster gebruikt in een (juridische) strijd tussen partijen, die reeds op verschillende punten was geëscaleerd. De advocaat van de wederpartij heeft een bepaalde mate van vrijheid om het standpunt van haar cliënte voor het voetlicht te brengen. In dit geval heeft verweerster de term ‘huiselijk geweld’ in zijn algemeenheid gebruikt, zonder klager daarvan rechtstreeks te beschuldigen. Hoewel de raad klager volgt in zijn zorgen dat bij sommigen de indruk kan zijn ontstaan dat aan de zijde van klager sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld, om welke reden verweerster haar mededeling dan ook beter had kunnen nuanceren – bijvoorbeeld door te vermelden dat de aangifte van haar cliënte tegen klager is geseponeerd vanwege het feit dat er geen aanvullend bewijs is gevonden – is de raad van oordeel dat verweerster hiermee geen tuchtrechtelijke grens heeft overschreden. Van een onjuiste mededeling was immers geen sprake. Bovendien heeft klager in het kader van de procedure zijn kant van het verhaal kunnen vertellen. Dat verweerster de hiervoor bedoelde nuance achterwege heeft gelaten, maakt niet dat hiermee de lat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wordt gehaald. Dit betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard. Klachtonderdeel b)  5.5    Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt dat verweerster, zoals zijzelf ook heeft onderkend, zich genuanceerder had kunnen uitdrukken, door te spreken over ‘contacten met de politie’ of ‘gesprekken’, in plaats van ‘stopgesprekken’. Dat verweerster echter over drie stopgesprekken heeft geschreven acht de raad in het licht van het geschil dat speelde tussen partijen, waarbij vaststaat dat de politie veelvuldig met klager heeft gesproken, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster heeft toegelicht dat zij is afgegaan op de mededelingen van haar cliënt en mocht naar het oordeel van de raad ook afgaan op de juistheid van de informatie die zij in dit verband van haar cliënte had gekregen. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.   Klachtonderdeel c) 5.6    Met het laatste klachtonderdeel verwijt klager het verweerster dat zij zijn advocaat heeft aangeschreven in een kwestie waarin deze advocaat hem niet bijstond.  5.7    De raad oordeelt dat in de veelheid van procedures tussen partijen, waarbij beide partijen door verschillende rechtsbijstandverleners werden bijgestaan, het voor een advocaat soms moeilijk is om daartussen te manoeuvreren. Het risico bestaat dan dat een wederpartij zich zal beklagen over hetzij het rechtstreeks aanschrijven van de wederpartij terwijl deze wordt bijgestaan door een advocaat, hetzij het aanschrijven van een advocaat in een kwestie waarin de wederpartij geen bijstand heeft gevraagd. In dit licht is het bericht van verweerster aan de advocaat van klager niet onbegrijpelijk en acht de raad dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.   

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 6 oktober 2025