Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-10-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2025:178
Zaaknummer
25-104/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Eén klachtonderdeel wordt gegrond verklaard. Verweerder heeft zich met een bericht van 20 maart 2023 aan de rechtbank schuldig gemaakt aan ongeoorloofd napleiten waarop gedragsregel 21 lid 3 ziet. In de gegeven omstandigheden moet het bericht van verweerder worden gezien als een poging om de kantonrechter alsnog te beïnvloeden, hetgeen zich niet verdraagt met genoemde gedragsregel 21 lid 3. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 6 oktober 2025 in de zaak 25-104/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over
verweerder gemachtigde: mr. L.I. Velthuijsen
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 29 april 2024 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 13 februari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2340177/JS/MvV van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 augustus 2025. Daarbij waren klagers en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door verweerder nagezonden stukken van 4 maart 2025.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klagers zijn eigenaren van een appartementsrecht en in die hoedanigheid lid van een Vereniging van Eigenaren (VvE). De VvE bestaat feitelijk uit twee stemgerechtigden, namelijk klagers en G.J. van H(...) (verder: H.). H. heeft binnen de VvE een meerderheidsaandeel. 2.3 Op een vergadering van de VvE zijn besluiten genomen waar klagers het niet mee eens waren. Op 21 december 2022 heeft de advocaat van klagers een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Den Haag, strekkende tot nietigverklaring dan wel vernietiging van de door de VvE genomen besluiten althans vervangende machtiging te verlenen bepaalde besluiten te nemen. 2.4 Verweerder stond H. en de VvE bij in dit geschil. Verweerder heeft op 13 februari 2023 een verweerschrift namens H. en de VvE ingediend dat, kort gezegd, strekte tot afwijzing van het grootste deel van de verzoeken. 2.5 Op 20 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De procedure is daarna aangehouden om te bezien of partijen op minnelijke wijze hun geschil konden beslechten. 2.6 Op 17 maart 2023 heeft de advocaat van klagers de rechtbank bericht dat het niet is gelukt een minnelijke oplossing te bereiken. Er wordt om beschikking verzocht. 2.7 Op 20 maart 2023 heeft verweerder het volgende e-mailbericht aan de rechtbank gestuurd, onder gelijktijdige verzending aan de advocaat van klagers: “Aanvullend op onderstaande, bericht ik u namens cliënten, de VvE en de heer [H.], dat partijen er inderdaad niet op minnelijke wijze uit zijn gekomen en dat zij eveneens vragen beschikking te wijzen. Ter toelichting, geef ik mee dat cliënten heel dicht bij zijn gekomen. Bijgaande voorstel door [klagers] is na een discussie tussen partijen ter plaatse – overigens zonder advocaten – uiteindelijk geaccepteerd door cliënten, maar [klagers] hebben laten weten geen genoegen te nemen met ‘slechts’ een erfdienstbaarheid op het blauwe driehoekje zoals verwoord onder punt 3 van de bijlage. Meer dan een erfdienstbaarheid op die blauwe driehoek is voor de heer [H.] echter niet acceptabel, omdat alsdan een eventuele uitbouw op de begane grond achter zijn eigen gevel onmogelijk zal zijn. Het belang van het kunnen plaatsen van een uitbouw kan immers niet opwegen tegen het belang van het incidenteel onderhoud verrichten aan een raam. Bovendien kunnen [klagers] alleen maar makkelijk bij het raam als er een uitbouw geplaatst is. Hoe het ook zij: [H.] betreurt het dat partijen er niet uit zijn gekomen en vroeg mij u op de hoogte te brengen van het feit dat [klagers] hem hebben laten weten dat zij, nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt, bezwaar zullen maken tegen de omgevingsvergunning die ziet op de coffeeshop van [H.]. Nu deze coffeeshop in het geheel niets te maken heeft met de VvE of onderhavige discussie, voelt [H.] zich erg onder druk gezet om in te stemmen met het ter elfder ure gewijzigde voorstel van [klagers], terwijl het eerdere bijgevoegde voorstel door [H.] al akkoord is bevonden. Ondanks deze druk, kan [H.] simpelweg omwille van praktische bezwaren met het gewijzigde voorstel niet akkoord gaan.” 2.8 De advocaat van klagers heeft op 21 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen de inhoud van voormeld bericht van verweerder. 2.9 Op 1 mei 2023 heeft een tweede mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn partijen overeengekomen over te gaan tot het opheffen van de VvE en aan een notaris opdracht te verstrekken de daartoe benodigde aktes op te stellen. Daarop is opdracht aan een notaris verstrekt en zijn nadere onderhandelingen tussen partijen begonnen. 2.10 Op 25 april 2024 heeft verweerder met het volgende e-mailbericht, onder gelijktijdige verzending daarvan aan de advocaat van klagers, de rechtbank verzocht de mondelinge behandeling te hervatten: “Dezerzijds wordt betreurd dat partijen zo dichtbij zijn maar dat de regeling niet kan worden vervolmaakt. Derhalve wordt verzocht om een voortgezette mondelinge behandeling.” 2.11 Op 29 april 2024 hebben klagers de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend. 2.12 Bij beschikking van 30 juli 2024 heeft de kantonrechter H. veroordeeld de ter zitting van 1 mei 2023 gemaakte afspraken, zoals deze ook in de beschikking zijn weergegeven, na te komen en de akte opheffing splitsing en de akte verdeling na splitsing te ondertekenen.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder dat hij: a) zonder instemming op 20 maart 2023 de rechter een eigen toelichting heeft gegeven op de inhoud van de schikkingsonderhandelingen; b) ten onrechte op 25 april 2024 de rechter heeft bericht dat partijen zogenaamd dichtbij de afronding van de schikkingsonderhandelingen waren; c) na het vaststellen en accorderen van de schikkingsafspraken keer op keer gemaakte afspraken niet nakomt en breekpunten en onnodige feedback opwerpt als gevolg waarvan het proces tot opheffing van de VvE wordt gefrustreerd en niet kan worden afgerond; d) niet doelmatig heeft opgetreden als gevolg waarvan klagers onnodige kosten hebben gemaakt; e) feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. 3.2 Klagers stellen ter onderbouwing van klachtonderdelen a) en b) dat verweerder zonder toestemming van hun advocaat de inhoud van schikkingsonderhandelingen heeft gedeeld met de rechtbank. Klagers verwijzen naar de e-mails van verweerder van 20 maart 2023 en van 25 april 2024. In de e-mail van 25 april 2024 heeft verweerder bovendien de zaken onwaar voorgespiegeld. 3.3 Klagers beschouwen het verder als onbetamelijk dat verweerder na het vaststellen en accorderen van de schikkingsafspraken keer op keer de gemaakte afspraken niet nakomt en breekpunten en onnodige feedback opwerpt en daarmee veroorzaakt dat het proces tot opheffing van de VvE niet afgerond kan worden. Het wekt bij klagers de indruk dat advocaten achteraf mogen onderhandelen door terug te komen op geaccordeerde afspraken en daartoe allerlei onredelijke breekpunten op mogen werpen. Als voorbeeld noemen klagers de betaling die zou worden overgemaakt naar de bankrekening van klagers, maar in plaats daarvan werd overgemaakt naar de derdenrekening, het eisen van een Kadastermeting voorafgaand aan het ondertekenen van de aktes, het niet nakomen van de toezegging om binnen drie weken na de Kadaster-afspraak een uitspraak bij de notaris in te plannen voor ondertekening en het eisen van een niet nader gespecificeerde bijdrage voor een tweede notaris die zonder overleg door de wederpartij is ingeschakeld. Klagers leggen dit ten grondslag aan klachtonderdeel c). 3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d) stellen klagers dat verweerder niet doelmatig heeft opgetreden als gevolg waarvan zij onnodig kosten hebben moeten maken. Klagers noemen drie manier waarop onnodige kosten worden gemaakt: extra notariële kosten als gevolg van de niet cruciale en/of onontbeerlijke feedback op de notaris, onnodige kosten voor het inschakelen van een tweede notaris zonder overleg of akkoord en onnodige kosten voor het opstarten van nieuwe juridische procedure voor een vordering tot nakoming van de overeengekomen afspraken. 3.5 Ten slotte stellen klagers onder klachtonderdeel e) dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt. Verweerder beschuldigd de notaris van het maken van fouten, terwijl de fouten volgens klagers juist van verweerder afkomen. Ook stellen klagers dat die beschuldigingen niet door verweerder richting de VvE-notaris werden besproken, maar alleen werden ingezet als middel om hen te dwingen mee te betalen aan de door de wederpartij zelf ingeschakelde notaris.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Maatstaf 5.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen, juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. 5.2 De gedragsregels voor advocaten beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets. Klachtonderdelen a) en b) 5.3 Met klachtonderdelen a) en b) verwijten klagers verweerder dat hij, zonder toestemming van de advocaat van klagers, tot tweemaal toe de inhoud van schikkingsonderhandelingen heeft gedeeld met de rechtbank. De raad overweegt als volgt. 5.4 Op 20 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling bij de kantonrechter plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten naar voren hebben kunnen brengen. De procedure is daarna aangehouden om te bezien of partijen op minnelijke wijze hun geschil konden beslechten. Op 17 maart 2023 heeft de advocaat van klagers de rechtbank bericht dat het niet was gelukt een minnelijke oplossing te bereiken en beschikking verzocht. Verweerder heeft hierna op 20 maart 2023, op zijn beurt, aan de rechtbank het hiervoor onder 2.7 opgenomen bericht gestuurd, waarin hij, namens zijn cliënt, vraagt een beschikking te wijzen en een uitgebreide toelichting geeft van het verloop van de schikkingsonderhandelingen. 5.5 Gedragsregel 21 lid 3 bepaalt dat het een advocaat niet geoorloofd is om zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden nadat de uitspraak is bepaald. De ratio hiervan is dat voorkomen moet worden dat een partij nog een poging doet om de rechter te beïnvloeden als de uitwisseling van de wederzijdse standpunten is afgerond. Handelen in strijd met deze gedragsregel is in beginsel handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. 5.6 Verweerder heeft op de zitting van de raad toegelicht dat hij de uitgebreide toelichting in zijn bericht van 20 maart 2023 noodzakelijk vond, omdat zijn cliënt belang had bij een hervatting van de mondelinge behandeling. Verweerder heeft toegelicht dat hij dat op deze manier voor zijn cliënt probeerde te bewerkstelligen. 5.7 Deze toelichting van verweerder valt echter niet te rijmen met de inhoud van zijn bericht van 20 maart 2023. Daarin vraagt verweerder immers, namens zijn cliënt, uitdrukkelijk om een beschikking te wijzen en niet om voortzetting van de mondelinge behandeling. De raad volgt verweerder dan ook niet in zijn toelichting dat hij met zijn bericht aanstuurde op hervatting van de mondelinge behandeling. Dat betekent dat de nadere toelichting van verweerder in zijn bericht van 20 maart 2023 – waarin inhoudelijk op de posities van partijen wordt ingegaan – kan worden gezien als ongeoorloofd napleiten waarop gedragsregel 21 lid 3 ziet. In dit geval had de mondelinge behandeling ter zitting immers al plaatsgevonden en waren de standpunten over en weer al uitgewisseld. De uitspraak was hierna slechts aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen de zaak in der minne te regelen. Omdat partijen er niet uit waren gekomen, had behalve verweerder ook de advocaat van klagers op 17 maart 2023 de kantonrechter al verzocht beschikking te wijzen. Het was dan ook bepaald niet denkbeeldig dat de kantonrechter, na ontvangst van de verzoeken van beide partijen daartoe, over was gegaan tot het wijzen van een beschikking. Bij die stand van zaken moet het bericht van verweerder worden gezien als een poging om de kantonrechter alsnog te beïnvloeden, hetgeen zich niet verdraagt met gedragsregel 21 lid 3. Dat de kantonrechter – kennelijk zonder daartoe strekkend verzoek van een van partijen en wellicht ingegeven door de nadere toelichting die verweerder heeft gegeven in het bericht van 20 maart 2023 – alsnog besloot een nadere mondelinge behandeling te bepalen, maakt de berichtgeving van verweerder aan de rechtbank niet minder verwijtbaar. Klachtonderdeel a) is daarom gegrond. 5.8 De raad voegt hieraan toe dat klagers niet worden gevolgd in hun stelling dat (ook) sprake is van een schending van gedragsregel 27. Gedragsregel 27 schrijft voor dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, niets mag worden meegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Aangezien het hier – zoals ook klagers onderschrijven - niet ging om schikkingsonderhandelingen tussen advocaten, maar tussen partijen, is deze gedragsregel niet van toepassing. 5.9 Met betrekking tot het bericht van 25 april 2024 oordeelt de raad dat verweerder zich niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen. De enkele mededeling van verweerder naar de rechtbank dat partijen dichtbij een schikking waren en dat het ‘dezerzijds’ wordt betreurd dat de regeling niet vervolmaakt kan worden, gaat de grenzen van het betamelijke niet te buiten. Evenmin is hiermee sprake van schending van gedragsregel 21 of 27. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond. Klachtonderdelen c) en d) 5.10 Met deze klachtonderdelen verwijten klagers verweerder kort gezegd het niet nakomen van afspraken en het niet doelmatig optreden. 5.11 De raad overweegt dat de onderliggende stukken onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de verwijten die klagers verweerder in deze klachtonderdelen maken. Dat de onderliggende procedure lang heeft geduurd en hoge kosten voor partijen met zich heeft gebracht, staat buiten kijf. De raad heeft echter niet kunnen vaststellen dat (uitsluitend) verweerder hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden of dat de vertraging en de niet-nakoming van gemaakte afspraken (volledig) aan zijn handelen kan worden toegeschreven. De raad volgt verweerder in zijn standpunt dat het hem in de gegeven omstandigheden niet kan worden tegengeworpen dat het niet gelukt is om de regeling te vervolmaken en dat zijn cliënt wenst door te procederen. Verweerder heeft bovendien voldoende toegelicht dat hij het, in het belang van zijn cliënt, noodzakelijk vond om feedback te verschaffen aan de notaris van de VvE en om diens werk goed te laten controleren. Dit valt binnen de grenzen van de vrijheid van een advocaat om te doen wat in het belang van zijn cliënt nodig is. De verwijten van klagers treffen dan ook geen doel. Aan verweerder kan in dit opzicht geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klachtonderdelen c) en d) zijn daarom ongegrond. Klachtonderdeel e) 5.12 Ten slotte verwijten klagers het verweerder dat hij feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. 5.13 De raad volgt klagers hierin evenmin. Het staat verweerder als advocaat van de wederpartij vrij om het standpunt van zijn cliënt op partijdige wijze weer te geven. Dat betekent niet dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft verstrekt, hetgeen op grond van gedragsregel 8 niet is toegestaan. Het feit dat klagers het oneens waren met de standpunten die verweerder namens zijn cliënt innam, is inherent aan het civiele geschil dat partijen verdeeld hield. Ook met de wijze waarop verweerder deze standpunten verwoordde, zijn geen tuchtrechtelijke grenzen overschreden. De raad komt tot de slotsom dat klachtonderdeel e) ongegrond is.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft in een procedure waarin de behandeling ter zitting al had plaatsgevonden en waarin door beide partijen uitspraak van de rechter was verzocht, zonder toestemming van de wederpartij in een bericht aan de rechter alsnog inhoudelijke punten naar voren gebracht. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met gedragsregel 21 lid 3. Verweerder heeft op de zitting van de raad een verklaring voor zijn handelen gegeven die echter niet valt te rijmen met de inhoud van de berichtgeving. Hem treft dus tuchtrechtelijk blaam. Daar staat tegenover dat verweerder een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft. Rekening houdend met deze omstandigheden en de aard en ernst van het verwijt, acht de raad de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van klagers, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart klachtonderdelen b), c), d) en e) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 oktober 2025