Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-10-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2025:217
Zaaknummer
25-553/AL/GLD
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing. Het staat een advocaat vrij om een zaak te weigeren, zoals verweerder heeft gedaan. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 6 oktober 2025
in de zaak 25-553/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 18 augustus 2025 met kenmerk K 25/21 .
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is vertegenwoordiger van Stichting Z. (hierna: de Stichting). Deze Stichting is vanaf december 2021 tot februari 2022 cliënte geweest van verweerder.
1.2 Op 2 februari 2022 heeft verweerder aan klager als vertegenwoordiger van de Stichting onder meer gemaild:
Daar kan ik helaas niet akkoord mee gaan. Zoals we hebben besproken zie ik de kansen in een procedure aanzienlijk minder rooskleurig in dan dat jij dat doet. (…)
Als de financiële situatie van de Stichting van dien aard is dat een voorschot van € 5.000,- (excl. BTW) niet voldaan kan worden dan heb ik te weinig vertrouwen om werkzaamheden te verrichten voor een procedure (in bodem of kort geding) waar naar verwachting tussen de € 5.000,- en € 10.000,- mee gemoeid zullen gaan. (…)
Al met al is mijn conclusie dat ik niet verder door de Stichting op zal treden. Ik zal de factuur voor de werkzaamheden tot en met vandaag verrekenen met het door jou betaalde voorschot en zal het restant afboeken.
1.3 Op 25 december 2024 heeft klager zich namens de Stichting opnieuw tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een geschil.
1.4 Op 3 januari 2025 heeft verweerder aan klager via e-mail bericht dat hij zowel klager als de Stichting niet zal bijstaan, met verwijzing naar zijn e-mail van 2 februari 2022.
1.5 Op 15 januari 2025 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder bij het kantoor van verweerder ingediend.
1.6 Op 7 februari 2025 heeft de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder klager als volgt geïnformeerd over de klacht:
Met betrekking tot het handelen van [verweerder] merk ik in de eerste plaats op dat u daarover pas bent gaan klagen nadat [verweerder] u in 2025 niet wederom wilde bijstaan. Ik leid daaruit af dat u bij het staken van de werkzaamheden in 2022 niet ontevreden was over de dienstverlening tot dan toe, althans niet zodanig dat dat aanleiding gaf tot een klacht.
Ten overvloede blijkt mij uit het dossier dat [verweerder] in 2021 en 2022 steeds op voortvarende en deugdelijke wijze met u heeft gecommuniceerd, waarbij hij u regelmatig om input heeft gevraagd. [Verweerder] heeft, omdat u het door hen gevraagde bewijs niet kon leveren, uiteindelijk de afweging gemaakt dat een procedure onvoldoende kans van slagen had. Uw stelling, dat sprake was van (evident) valse stellingen van de wederpartij, deelde [verweerder] niet en bovendien heeft hij u erop gewezen dat er ook om andere redenen beperkte kansen waren in een procedure.
Als advocaat is [verweerder] niet verplicht gevolg te geven aan verzoeken van een cliënt die hij onvoldoende kansrijk acht. Gelet op het feit dat er onvoldoende kans van slagen was en u geen aanvullende bewijsstukken kon aanleveren, mocht [verweerder] u laten weten dat het voortzetten van de zaak niet zinvol was. Temeer niet nu u blijkens uw e-mails de kosten juist zo laag mogelijk wilde behouden en niet het gevraagde voorschot voor verdere werkzaamheden wilde voldoen. [Verweerder] heeft u over het beëindigen van zijn werkzaamheden geïnformeerd.
Mijn conclusie is dat [verweerder] met betrekking tot het sluiten van het dossier in 2022 geen verwijt te maken valt. Toen u zich eind 2024 met een andere zaak melde stond het [verweerder] vrij om te beslissen u niet te willen bijstaan.
1.7 Op 8 februari 2025 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
de door klager verzochte bijstand te weigeren.
Toelichting : Volgens klager is sprake van een door hem juridisch goed onderbouwde zaak. De weigering van verweerder berust niet op een juridische analyse maar op het onvermogen van verweerder om zijn in 2022 uit vier vooroordelen voortgekomen fouten te erkennen en de daaruit voortgekomen schade voor klager en de stichting voortvarend te herstellen.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het weigeren van verweerder om klager eind 2024 bijstand te verlenen, zoals door klager was verzocht. Verweerder heeft dat geweigerd. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het staat een advocaat namelijk vrij om een zaak te weigeren. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 oktober 2025