Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2025:136

Zaaknummer

25-347/DB/OB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen de eigen voormalig advocaat. Niet gebleken van excessief declareren. Het verwijt dat verweersters werkzaamheden feitelijk niets hebben opgeleverd, mist voorts feitelijke grondslag. De raad acht voorstelbaar dat klager teleurgesteld is over het feit dat de in de arbeidszaak aan hem toegewezen vergoedingen volledig moeten worden aangewend voor de voldoening van de advocaatkosten, maar dit is een rechtstreeks gevolg van de tussen klager en verweerster gemaakte tariefafspraak. Die tariefafspraak is niet ontoelaatbaar. De klacht dat verweerster zich als toehoorder tijdens de mondelinge behandeling in de tussen klager en zijn (voormalig) werkgever aanhangige appelprocedure ongepast heeft gedragen door gedurende de gehele zitting te lachen is ongegrond omdat deze feitelijke grondslag mist. Verweerster kan niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij klager van 21 - 23 september 2022 persoonlijk heeft benaderd omdat zij toen niet wist dat klager door een advocaat werd bijgestaanm. Van het feit dat verweerster de deurwaarder heeft verzocht om aan klager een dagvaarding te betekenen kan haar naar het oordeel van de raad evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, nu de wet voorschrijft dat een civiele (dagvaardings-)procedure aanhangig wordt gemaakt door een bij deurwaardersexploit betekende dagvaarding. De klacht dat verweerster klager op 15 juli 2024 wederom via Whatsapp, per post en per e-mail heeft benaderd, waarbij zij de e-mail “en passant” cc naar klagers advocaat heeft verstuurd, is wel gegrond. Anders dan verweerster heeft betoogd is gedragsregel 25 hier van toepassing, omdat de  incassoprocedure, waarin verweerster blijkens het voorblad van het vonnis zichzelf en haar kantoor als advocaat heeft vertegenwoordigd, zo nauw samenhangt met verweersters beroepsuitoefening dat het advocatentuchtrecht in volle omvang van toepassing is. Het stond verweerster niet vrij om klager rechtstreeks aan te schrijven, nu zij had kunnen volstaan met verzending van een brief of e-mail aan klagers advocaat. Naar het oordeel van de raad valt, bij gebreke van een nadere onderbouwing, die niet is gegeven, namelijk niet in te zien dat het beoogde rechtsgevolg niet zou kunnen worden bereikt door de brief of e-mail enkel aan klagers advocaat te zenden. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met gedragsregel 25 te handelen. Deels gegrond. Waarschuwing. 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 29 september 2025

in de zaak 25-347/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 13 juli 2024 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).

1.2    Op 23 mei 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|24|101K van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 augustus 2025. Verschenen zijn klager, bijgestaan door de heer D, en verweerster, bijgestaan door mr. F.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. 

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is op 9 augustus 2021 op staande voet ontslagen. In de daarmee samenhangende arbeidszaak is klager aanvankelijk bijgestaan door bij zijn rechtsbijstandsverzekeraar werkzame juristen. Eind september 2021 heeft klager zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerster. 

2.3    Op 1 oktober 2021 is tussen klager en verweerster een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Klagers rechtsbijstandsverzekeraar was bereid om de met verweersters rechtsbijstand samenhangende kosten tot een bedrag van € 6.000,00 te vergoeden. Klager en verweerster hebben voorts afgesproken dat, voor zover de kosten van de door verweerster te verlenen rechtsbijstand het bedrag van € 6.000,00 zouden overstijgen, verweerster die kosten alleen bij klager in rekening zou brengen indien klager de zaak zou winnen en aan hem een of meer vergoedingen zouden worden toegekend en voor zover de advocaatkosten die hij zelf moest betalen het bedrag van die vergoeding of die vergoedingen niet zouden overstijgen. 

2.4    Verweerster heeft namens klager het ontslag op staande voet aangevochten en namens hem (onder meer) betaling gevorderd van achterstallig loon en vakantiegeld. In de periode van oktober 2021 tot en met augustus 2022 heeft verweerster aan klager (pro forma) declaraties gestuurd ter zake de door haar verrichte werkzaamheden. 

2.5    Op 6 september 2022 heeft de kantonrechter een beschikking gegeven in de arbeidszaak. Klagers (voormalig) werkgever is veroordeeld tot betaling van diverse vergoedingen aan klager, op grond waarvan hij een totaalbedrag van € 12.336,61 netto heeft ontvangen. Voorts heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat het ontslag op staande voet ten onrechte was gegeven, zodat klager met terugwerkende kracht recht had op een ZW-uitkering. 

2.6    Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter. In de appelprocedure is klager bijgestaan door een andere advocaat. Verweerster heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep als toehoorder bijgewoond. In de appelprocedure heeft klager met zijn (voormalig) werkgever een regeling getroffen.

2.7    Verweerster heeft klager verzocht om een bedrag van € 12.336,61 te voldoen. Klager heeft dit geweigerd. Van 21 tot en met 23 september 2022 heeft verweerster klager benaderd. Bij e-mail van 27 september 2022 heeft mr. S, advocaat, aan verweerster medegedeeld dat hij klager zou bijstaan in het declaratiegeschil. 

2.8    Verweerster heeft klager gedagvaard om te verschijnen voor de kantonrechter en (samengevat) gevorderd om hem te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 12.336,61 vermeerderd met rente en kosten. Klager is in de incassoprocedure bijgestaan door mr. S, die namens klager verweer heeft gevoerd. Bij vonnis van 11 juli 2024 heeft de kantonrechter de door verweerster gevorderde hoofdsom van € 12.336,61 toegewezen en daartoe onder meer overwogen:

    “(4.10) Het klopt dat, zoals [klager] heeft aangevoerd, veel meer uren aan hem zijn gedeclareerd dan bij aanvang van het dossier waren begroot. Een groot deel van de aan [klager] gedeclareerde uren boven de uren die bij aanvang van het dossier waren begroot, laat zich echter verklaren door de vele (na aanvang van het dossier opgekomen) nevenvorderingen en de discussies die daarbij speelden, zoals toegelicht door [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling, alsmede door de getuigenverhoren die hebben plaatsgevonden en alle daar omheen verrichte werkzaamheden, zoals eveneens toegelicht door [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling. (…)     (4.11) [Klager] heeft wel gelijk dat, ook als de genoemde (meer) werkzaamheden in aanmerking worden genomen, de door [verweerster] (…) gestelde advocaatkosten ad € 37.219,63 inclusief btw extreem hoog zijn, gelet op een zaak als de onderhavige (…). Er wordt echter geen betaling van dit bedrag gevorderd. Er wordt betaling gevorderd van € 12.336,61. Samen met het al door [verweerster] van [de rechtsbijstandsverzekeraar] ontvangen bedrag van € 6.000,00 wordt aldus feitelijk € 18.336,61 (zijnde ongeveer de helft van de gestelde gemaakte kosten) voor de werkzaamheden in rekening gebracht. Dat is, gelet op de verrichte werkzaamheden (zoals deze uit de declaraties met bijlagen blijken) en de daarbij gegeven toelichting, niet buitensporig. (…) De gevorderde hoofdsom is daarom toewijsbaar. (…)”

2.9    Op 15 juli 2024 heeft verweerster, althans de financiële administratie van haar kantoor, een e-mail, een Whatsapp bericht en een brief aan klager gestuurd, waarin hij is verzocht om aan de uit het vonnis voortvloeiende betalingsverplichting te voldoen. De e-mail is door verweerster cc naar klagers advocaat verstuurd.

2.10    Tussen klager en verweerster is een betalingsregeling tot stand gekomen. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 11 juli 2024. De appelprocedure loopt nog. 

 

3    KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

1.    Verweerster heeft, ondanks het feit dat zij op de hoogte was van klagers moeilijke financiële situatie, betaling geëist van een bovenmatig hoog bedrag aan honorarium en kosten, waarmee zij klager en zijn gezin (financieel) heeft geruïneerd;

2.    Verweersters werkzaamheden hebben feitelijk niets opgeleverd, omdat het met de zaak behaald resultaat volledig is opgegaan aan haar kosten voor rechtsbijstand, terwijl zij bovendien voor de aanvang van de zaak geen kosten en baten analyse heeft gemaakt;

3.    In een procedure tussen klager en zijn ex-werkgever heeft verweerster als toehoorder een zitting bijgewoond waarbij ze vlakbij klagers vriendin op de tribune heeft plaatsgenomen en zich ongepast heeft gedragen door gedurende de gehele zitting te lachen;

4.    In de incassoprocedure heeft verweerster de rechter op het verkeerde been gezet door te stellen dat klager een zeer goed betaalde baan heeft, dat hij getrouwd is en dat zijn echtgenote ook een goed salaris ontvangt met haar werk bij een bakkerij. Klager heeft echter geen goed betaalde baan, is niet getrouwd en klagers vriendin werkt al vijf jaar niet meer bij de desbetreffende bakkerij;

5.    Verweerster heeft klager van 21 september tot en met 23 september 2022 persoonlijk benaderd, terwijl zij wist dat hij werd vertegenwoordigd door een advocaat en heeft een deurwaarder ingeschakeld, terwijl zij had kunnen volstaan met een e-mail aan klagers advocaat;

6.    Verweerster heeft klager op 15 juli 2024 wederom via Whatsapp, per post en per e-mail benaderd, waarbij zij in de e-mail klagers advocaat “en passant” in de cc heeft geplaatst.

 

4    VERWEER 

4.1    Verweerster heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1     Klachtonderdelen 1, 2 en 4 – kosten rechtsbijstand en incassoprocedure

De klachtonderdelen 1, 2 en 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze klachtonderdelen hangen samen met het declaratiegeschil tussen klager en verweerster. De raad overweegt dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten, doch slechts waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is, is niet gebleken. De raad overweegt verder als volgt. 

5.2    Vast staat dat partijen het declaratiegeschil reeds ter beoordeling hebben voorgelegd aan de kantonrechter, die daarop bij vonnis van 11 juli 2024 heeft beslist en de door verweerster gevorderde hoofdsom heeft toegewezen. Tevens staat als niet dan wel onvoldoende weersproken vast dat verweerster bij aanvang van haar rechtsbijstand een begroting heeft gemaakt van de door haar te verrichten werkzaamheden en dat het feit dat meer uren zijn gedeclareerd dan begroot zich laat verklaren door na aanvang van het dossier opgekomen “meerwerk”. Uit de overwegingen van de kantonrechter noch uit de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de raad dat sprake is van excessief declareren. Het verwijt dat verweersters werkzaamheden feitelijk niets hebben opgeleverd, mist voorts feitelijke grondslag. Bij beschikking van de kantonrechter van 6 september 2022 zijn aan klager immers vergoedingen toegekend en de kantonrechter heeft voor recht verklaard dat het ontslag op staande voet onterecht was gegeven, zodat klager met terugwerkende kracht recht aanspraak kon maken op een ZW-uitkering. De raad acht voorstelbaar dat klager teleurgesteld is over het feit dat de in de arbeidszaak aan hem toegewezen vergoedingen volledig moeten worden aangewend voor de voldoening van de advocaatkosten, maar dit is een rechtstreeks gevolg van de tussen klager en verweerster gemaakte tariefafspraak. Die tariefafspraak is niet ontoelaatbaar. 

5.3    Het stond verweerster voorts vrij om wegens het uitblijven van betaling van de openstaande declaraties jegens klager een incassoprocedure aanhangig te maken en in die procedure ter onderbouwing van de vordering haar standpunten naar voren te brengen. Dat verweerster de rechter daarbij bewust op het verkeerde been heeft gezet is de raad niet gebleken. Indien en voor zover klager het met de door verweerster in de incassoprocedure ingenomen standpunten niet eens was, konden hij en zijn advocaat daarop in die procedure reageren en indien en voor zover het vonnis van de kantonrechter volgens klager onjuist was kunnen hij en zijn advocaat dit in de aanhangige appelprocedure naar voren brengen.  Het is niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven.  

5.4    De klachtonderdelen 1, 2 en 4 zijn op grond van het voorgaande ongegrond. 

5.5    Klachtonderdeel 3 – ongepast gedrag tijdens zitting

Klager verwijt verweerster dat zij zich als toehoorder tijdens de mondelinge behandeling in de tussen klager en zijn (voormalig) werkgever aanhangige appelprocedure ongepast heeft gedragen door gedurende de gehele zitting te lachen. Verweerster heeft dit klachtonderdeel uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken, terwijl de raad voor de feitelijke juistheid van klagers verwijt in de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen enkel aanknopingspunt heeft gevonden. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, zal de raad ook klachtonderdeel 3 ongegrond verklaren.

5.6    Klachtonderdeel 5 – persoonlijk benaderen van 21 september – 23 september 2022

Klager verwijt verweerster dat zij hem van 21 september tot en met 23 september 2022 persoonlijk heeft benaderd, terwijl zij wist dat hij werd vertegenwoordigd door een advocaat en dat zij een deurwaarder heeft ingeschakeld, terwijl zij had kunnen volstaan met een e-mail aan klagers advocaat. Ook dit klachtonderdeel is uitdrukkelijk en gemotiveerd door verweerster weersproken. Verweerster heeft in dat verband naar voren gebracht dat zij eerst op 27 september 2022 op de hoogte is geraakt van het feit dat klager in de incassozaak door een advocaat werd bijgestaan. Dat verweerster al eerder (op 21, 22 en 23 september 2022) wist dat klager door een advocaat werd bijgestaan is de raad niet gebleken. Bij die stand van zaken kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij klager van 21 september tot en met 23 september 2022 persoonlijk heeft benaderd. Van het feit dat verweerster de deurwaarder heeft verzocht om aan klager een dagvaarding te betekenen kan haar naar het oordeel van de raad evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, nu de wet voorschrijft dat een civiele (dagvaardings-)procedure aanhangig wordt gemaakt door een bij deurwaardersexploit betekende dagvaarding. Klagers veronderstelling dat verweerster had kunnen volstaan met een e-mail aan klagers advocaat is dan ook onjuist. Op grond van het voorgaande is ook klachtonderdeel 5 ongegrond. 

5.7    Klachtonderdeel 6 – persoonlijk benaderen op 15 juli 2024

Klager verwijt verweerster dat zij klager op 15 juli 2024 wederom via Whatsapp, per post en per e-mail heeft benaderd, waarbij zij de e-mail “en passant” cc naar klagers advocaat heeft verstuurd. Verweerster heeft het verweer gevoerd dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft primair gesteld dat de financiële administratie van haar kantoor klager op 15 juli 2024 namens verweerster, niet in haar hoedanigheid van advocaat maar als wederpartij van klager in de incassoprocedure, heeft aangeschreven. Subsidiair heeft verweerster gesteld dat de correspondentie van 15 juli 2024 een aanzegging met rechtsgevolg bevat, zodat klager rechtstreeks mocht worden benaderd. De raad overweegt als volgt. 

5.8    De raad passeert het primaire verweer van verweerster. Juist is dat de correspondentie, die op 15 juli 2024 door de financiële administratie van verweersters kantoor – en daarmee  in haar opdracht en onder haar verantwoordelijkheid - is verzonden, voortvloeit uit de incassoprocedure waarin klager en verweerster (c.q. haar kantoor) als procespartijen tegenover elkaar stonden. Anders dan verweerster lijkt te veronderstellen heeft dit echter niet tot gevolg dat het advocatentuchtrecht daardoor toepassing mist. De  incassoprocedure, waarin verweerster blijkens het voorblad van het vonnis zichzelf en haar kantoor als advocaat heeft vertegenwoordigd, hangt naar het oordeel van de raad namelijk zo nauw samen met verweersters beroepsuitoefening dat het advocatentuchtrecht in volle omvang van toepassing is. 

5.9    In dit verband bepaalt gedragsregel 25 dat de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Deze regel geldt onverminderd wanneer de bedoelde partij zich tot de advocaat wendt (lid 1). In afwijking van het bepaalde in lid 1 mag de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering niet (lid 2).

5.10    Gelet op de inhoud en strekking van gedragsregel 25 is de raad van oordeel dat ook het subsidiaire verweer moet worden gepasseerd. Verweerster kon namelijk volstaan met verzending van een brief of e-mail aan klagers advocaat. Naar het oordeel van de raad valt, bij gebreke van een nadere onderbouwing, die niet is gegeven, namelijk niet in te zien dat het beoogde rechtsgevolg niet zou kunnen worden bereikt door de brief of e- mail enkel aan klagers advocaat te zenden. 

5.11    Aan de in gedragsregel 25 lid 2 genoemde voorwaarden is dan ook niet voldaan, zodat het verweerster niet vrijstond om klager rechtstreeks aan te schrijven. Door dit wel te doen heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel 6 is derhalve gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager in strijd met gedragsregel 25 rechtstreeks te benaderen, terwijl zij wist dat hij werd bijgestaan door een advocaat. De raad acht oplegging van een waarschuwing in dezen passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) €   50,- reiskosten van klager; b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4 en 5 ongegrond; 

-    verklaart klachtonderdeel 6 gegrond;

-    legt aan verweerster op de maatregel van waarschuwing;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, M.J. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 29 september 2025.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 29 september 2025