Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:183
Zaaknummer
250237
Inhoudsindicatie
Beklag artikel 13 advocatenwet ongegrond. Klaagster wenst aanwijzing van een advocaat om cassatieberoep in te stellen tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 juli 2025. Op de dag voordat de cassatietermijn verstreek, op 8 juli 2025, heeft klaagster aan de deken om aanwijzing van een advocaat verzocht. Dit verzoek is afgewezen omdat de termijn om een advocaat aan te wijzen te kort was. De termijn om cassatie in te stellen zou verstrijken op 9 juli 2025 en de deken kon geen advocaat vinden die dezelfde dag een rechtsmiddel zou kunnen aanwenden. Dit betekent dat klaagsters doel – een rechtsmiddel instellen – niet meer kon worden bereikt, zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos was geworden.
Uitspraak
Beslissing van 29 september 2025 in de zaak 250237 naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klaagster tegen: de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken 1.1 Klaagster heeft op 9 juli 2025 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 9 juli 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat de tijd te kort is om een advocaat aan te wijzen.
Bij het hof 1.3 Klaagster heeft op 10 juli 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.4 Verder bevat het dossier: - het verweer van de deken
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 Het gerechtshof Amsterdam, afdeling civiel recht en belastingrecht, heeft op 1 juli 2025 een arrest gewezen inzake een hoger beroep van klaagster. Klaagster is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechtbank de schuldsaneringsregeling van klaagster tussentijds heeft beëindigd. Het gerechtshof heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld. 2.2 Op 9 juli 2025 aan het eind van de ochtend heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het bureau van de Orde van Advocaten Amsterdam met het verzoek om een advocaat aan te wijzen die op dezelfde dag cassatie voor haar zou willen instellen.
2.3 De deken heeft het verzoek van klaagster afgewezen omdat de termijn te kort is. Klaagster wenst op 9 juli 2025 te worden geadviseerd over een proceshandeling die op 9 juli 2025 dient plaats te vinden. De deken vond die termijn te kort om een advocaat aan te wijzen. De deken heeft erop gewezen dat deze advocaat het dossier moet ontvangen, bestuderen, een processtuk opstellen en (met klaagsters goedkeuring) indienen. Dit kan niet van een aan te wijzen advocaat worden gevraagd.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag 3.1 Klaagster stelt dat de deken haar verzoek tot aanwijzing van een cassatieadvocaat ten onrechte heeft afgewezen. Zij is Amerikaans staatsburger en beheerst de Nederlandse taal niet volledig. Ook heeft zij geen toegang tot hetzelfde netwerk van juridische hulpbronnen als Nederlandse burgers. Klaagster stelt dat zij sinds 1 juli 2025 voortdurend heeft geprobeerd een cassatieadvocaat te vinden, dat zij meerdere advocatenkantoren telefonisch en via e-mail heeft benaderd, maar geen reactie kreeg of werd afgewezen. De wettelijke cassatietermijn van acht kalenderdagen – inclusief weekenden en de Amerikaanse nationale feestdagen (4 en 6 juli) – maakte het volgens klaagster in praktijk onmogelijk om tijdig rechtsbijstand te verkrijgen. Klaagster wil de rechtvaardigheid van een systeem dat niet-werkdagen meerekent in een kritieke termijn, vooral in een procedure waarin rechtsbijstand verplicht is, ter discussie stellen.
3.2 Klaagster vindt het besluit van de deken niet in lijn met de beschermende intentie van artikel 13 Advocatenwet. Zij stelt dat dat artikel juist is bedoeld om toegang tot rechtsbescherming te garanderen aan mensen die er zelf niet in slagen om tijdig een advocaat te vinden.
3.3 Klaagster heeft erop gewezen dat zij leeft met complexe PTSD en vindt het van belang dat ook dat wordt meegewogen, naast de formele procedures. Zij heeft het hof verzocht om het besluit van de deken te heroverwegen en te toetsen of het besluit in lijn is met de uitgangspunten van rechtvaardigheid, toegang tot rechtsbijstand en de humanitaire waarden die verankerd zijn zowel in het Nederlandse recht als in Europese mensenrechtenbeginselen.
Verweer 3.4 De deken heeft erop gewezen dat klaagster op de dag waarop de cassatietermijn verliep contact heeft opgenomen met de deken. Een van de stafjuristen heeft nog contact opgenomen met twee cassatieadvocaten om te zien of zij nog in staat waren om op deze korte termijn nog een cassatieadvies uit te brengen. Dat was niet mogelijk en daarom heeft de deken het verzoek afgewezen.
3.5 De deken is primair van mening dat klaagster geen belang heeft bij haar beklag omdat het beklag is ingesteld na afloop van de cassatietermijn. Subsidiair merkt de deken op dat de termijn waarbinnen klaagster om een advocaat heeft verzocht te kort was om van een aan te wijzen advocaat te verwachten dat deze het dossier opvraagt, bestudeert, een cassatieadvies uitbrengt en -in geval van een positief advies- een verzoekschrift met cassatiemiddelen opstelt en indient bij de Hoge Raad. Uit het webformulier van 8 juli 2025 blijkt dat klaagster pas op 8 juli 2025, de dag voor het verstrijken van de cassatietermijn, contact heeft gezocht met cassatieadvocaten.
3.6 Ten slotte merkt de deken op dat uit het arrest van 1 juli 2025 blijkt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat er geen gronden zijn ingediend. Dit maakt de kans op een geslaagd cassatieberoep uitermate klein.
4 BEOORDELING
Toetsingskader 4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Oordeel van het hof 4.2 Klaagster wenst aanwijzing van een advocaat om cassatieberoep in te stellen tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 juli 2025. Op de dag voordat de cassatietermijn verstreek, op 8 juli 2025, heeft klaagster aan de deken om aanwijzing van een advocaat verzocht. Dit verzoek is afgewezen omdat de termijn om een advocaat aan te wijzen te kort was. De termijn om cassatie in te stellen zou verstrijken op 9 juli 2025 en de deken kon geen advocaat vinden die dezelfde dag een rechtsmiddel zou kunnen aanwenden. Dit betekent dat klaagsters doel – een rechtsmiddel instellen – niet meer kon worden bereikt, zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos was geworden. Op die grond dient het beklag van klaagster al te worden afgewezen. De door klaagster in haar beklag genoemde inhoudelijke gronden, die door de deken zijn weersproken, behoeven bij gebrek aan enig belang geen nadere bespreking meer.
4.3 Het beklag tegen de beslissing van de deken van 9 juli 2025 om geen advocaat aan te wijzen op de voet van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 9 juli 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en A. Groenewoud, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 29 september 2025.
