Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-09-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2025:171
Zaaknummer
25-494/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing; klacht over de advocaat wederpartij gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk. Niet gebleken is dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster. Evenmin heeft verweerder verwijtbaar gehandeld door aangifte te doen tegen klager. Dat staat eenieder vrij. Het is vervolgens - uitsluitend - aan het openbaar ministerie om aan de hand van de aangifte verder onderzoek te doen. Voor de tuchtrechter is daarin geen taak weggelegd. De tuchtrechter beperkt zijn oordeel tot de vraag of (evident) gebleken is dat door verweerder valse aangifte is gedaan of dat de aangifte als ongeoorloofd pressiemiddel zonder functioneel verband tussen het doel en het middel is gedaan (RvD Den Haag 5 augustus 2024, ECLI:NL:TADRSGR:2024:137). Daarvan is geen sprake. Voor zover de klacht gaat over de dienstverlening van verweerder aan zijn cliënt, geldt dat klager hierdoor niet rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 22 september 2025 in de zaak 25-494/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 24 juli 2025 met kenmerk 2378022/JS/KV en van de op de inventaris genoemde bijlagen 00 tot en met 04.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager, zijn broer, zijn moeder en de heer N zijn - via hun persoonlijke vennootschappen - aandeelhouders in de onderneming CVM Beheer BV (verder de onderneming). Tussen de aandeelhouders in de onderneming is een geschil ontstaan over onder meer het bestuur en de winstuitkeringen van de onderneming. Verweerder staat de heer N in dat geschil bij. Op 13 maart 2024 is de heer N bij aandeelhoudersbesluit ontslagen - en klager benoemd - als statutair bestuurder. 1.2 Tijdens een aandeelhoudersvergadering van 16 juli 2024 is verweerder aanwezig geweest namens de heer N. Verweerders aanwezigheid was niet vooraf aangekondigd. Tijdens de vergadering heeft klager een glas ice tea over de laptop van verweerder gegooid, waarna de vergadering is beëindigd. 1.3 Op 25 juli 2024 heeft verweerder een zogenaamde ‘bezwarenbrief’ ex artikel 2:349 BW verstuurd, waaruit volgt: “(…) Op basis van een in strijd met de statuten genomen aandeelhoudersbesluit (zie hierna), is [N] op 13 maart 2024 als statutair bestuurder ontslagen en is [klager] als statutair bestuurder benoemd. (…) 3.2 Helaas zijn de verhouding afgelopen jaar in steeds verdergaande mate verslechterd. De achterliggende reden hiervan lijkt alles te maken te hebben met geld. (…) 3.21 Vervolgens is de vergadering uit de hand gelopen. [Klager] werd fysiek en begon mij aan te raken. Toen de drankjes werden uitgeserveerd door de ober leegde [klager] zijn flesje eerst in zijn glas, om vervolgens zijn glas in één beweging ondersteboven te keren op mijn computer. Dat was het einde van de vergadering. Er is contact opgenomen met politie, er is melding gemaakt bij de Amsterdamse Orde van Advocaten en via de Amsterdamse Orde van Advocaten is er contact geweest met het Openbaar Ministerie voor aangifte. Inmiddels zijn de camerabeelden van de situatie door [het hotel] veiliggesteld. Hoewel [klager] mij later die middag heeft gebeld om zijn excuses aan te bieden voor zijn, zal dit nog een gevolg krijgen. 3.22 Hoe het ook zij, dit gedrag tijdens een aandeelhoudersvergadering is uiteraard in strijd met de vennootschapsrechtelijke redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW). 1.4 Klager heeft in de periode van 25 juli 2024 tot 1 augustus 2024 herhaaldelijk geprobeerd om met verweerder in contact te komen. 1.5 Op 30 juli 2024 heeft klager aan verweerder geschreven: “Fijn dat je eindelijk een brief hebt geschreven, ik hoop dat N(…) na 5 maanden ons genegeerd te hebben weer bereid is om goede wil te tonen en kunnen we eindelijk op zoek naar een oplossing. Helaas heb ik de brief nog niet kunnen lezen vanwege verblijf in het Buitenland. Heb je misschien ook een PDF van de brief zodat ik hem alvast kan lezen?” 1.6 Op 30 juli 2024 heeft verweerder gereageerd: “Ik verwijs naar de inhoud van bijgaande brief. Ik zag dat u mij deze ochtend meermaals heeft geprobeerd mobiel te bereiken en mij diverse Whatsappberichten hebt gestuurd. Ik verzoek u om u zich hier verder van te onthouden en u uitsluitend schriftelijk tot mij te richten, bij voorkeur met tussenkomst van een advocaat.” 1.7 Op 31 juli 2024 heeft verweerder aangifte gedaan tegen klager wegens bedreiging en belaging, waarbij hij heeft vermeld: “(…) Op 16 juli 2024 heeft een formele aandeelhoudersvergadering plaatsgebonden in het restaurant van [hotel] in Amsterdam. Alle aandeelhouders waren aanwezig. Daar is het zeer laakbare en strafbare gedrag van [klager] begonnen. Ik was namens Cliënte bij de vergadering aanwezig, op basis van een schriftelijk volmacht. Namens Cliënte stelde ik kritische vragen aan de medeaandeelhouders, omdat zij substantiële bedragen aan het vermogen van de vennootschap hebben onttrokken. [Klager] en zijn broer gaven aan overvallen te zijn door mijn onaangekondigde aanwezigheid. Ik heb uitgelegd dat op basis van de wet en statuten van de vennootschap je altijd een advocaat als schriftelijk gevolmachtigde ter vergadering mag meenemen. Het overleg verliep zeer ongestructureerd en de gemoederen liepen hoger op. Ik legde uit dat [klager en zijn broer] uit dat zij als bestuurders verplicht zijn om aan de algemene vergadering de gevraagde inlichtingen te verstrekken, maar daartoe waren [klager en zijn broer] niet bereid. Op enig moment begon [klager] zich steeds meer in mijn persoonlijke zone te komen, door ongemakkelijk dichtbij mijn gezicht te komen met zijn gezicht. Ook ging [klager] fysiek aan mij te zitten door mij mijn schouder aan te raken. Ik heb hem direct gevraagd of hij dat niet meer wilde doen. Kort daarop kwam de ober de drankjes uitserveren. De heer schonk zijn flesje frisdrank uit in zijn glas en draaide vervolgens opzettelijk zijn glas volledig om op mijn laptop. Er kwam ook drinken op mijn broek, Ik ervaarde dit gedrag als zeer ongepast en het was duidelijk dat [klager] trachtte mij te intimideren/bedreigen. Mijns inziens maakt [klager] ten onrechte geen onderscheid tussen het geschil dat hij heeft met Cliënte en mijn rol als betrokken advocaat namens cliënte. Het voorval is geregistreerd door twee beveiligingcamera’s en de beelden zijn door [het hotel] veiliggesteld. Na dit ‘glas omgooi voorval’ was de bespreking beëindigd. Ik heb die middag een melding gemaakt bij de Amsterdamse Orde van Advocaten, die het één en ander hebben doorgegeven aan de contactpersoon bij het Openbaar Ministerie voor het doen van aangifte en verdere afhandeling. Een paar uur later werd ik gebeld door [klager]. Hij bood zijn excuses aan voor zijn gedrag. Direct daarna ging hij over naar de inhoud van de zaak. Ik heb het gesprek toen afgekapt. (…) Vanaf dinsdag 30 juli 2024 9.05 uur is [klager] (wiens nummer ik had opgeslagen zijn belletje op 16 juli 2024) mij gaan bellen. Zowel via WhatsApp als via de normale lijn. Ook stuurde hij mij misplaatste WhatsApp berichten. In één van die berichten vroeg hij of ik de brief aan hem zou willen emailen aangezien hij op vakantie is. Dat heb ik toen gedaan. In de korte begeleidende email heb ik aangegeven “Ik zag dat u mij deze ochtend meermaals heeft geprobeerd mobiel te bereiken en mij diverse Whatsappberichten hebt gestuurd. Ik verzoek u om u zich hier verder van te onthouden en u uitsluitend schriftelijk tot mij te richten, bij voorkeur met tussenkomst van een advocaat.” Dat hij mij meermaals heeft geprobeerd te bereiken is een understatement, want hij had toen in een uur tijd al ongeveer tien keer gebeld. Hij heeft zich van dit verzoek niets aangetrokken en is mij blijven bellen. Dit is in totaal 17 maal geweest. Toen heb ik zijn nummer geblokkeerd. Daarna ben ik nog tientallen keren gebeld met een anoniem nummer. Vaak in een periode van een paar minuten een keer of vijf achter elkaar. De eerste keer dat ik werd gebeld met een anoniem nummer heb ik opgenomen en het bleek [klager] te zijn. Hij gedroeg is uiterst merkwaardig en misplaatst amicaal. Ik heb daarna de anonieme nummers niet meer opgenomen. Naast het telefoonverkeer bestookte [klager] mij ook met Whattsapp berichten. Zo gaf hij onder andere aan “Sta zo bij je op de stoep tot straks” en “Ach red het niet met terug van vakantie kom morgen ff bij je langs. Groetjess” Het is voor mij duidelijk dat de bedoeling van [klager] was om mij met dit soort berichten te bedreigen en te intimideren. Ik ken [klager] niet, maar ik acht hem in staat om bij mij langs te komen gezien zijn eerdere grillige en onberekenbare gedrag. Door de het gedrag van [klager] en de inhoud van zijn berichten, die intimiderend en bedreigend zijn, en de stelselmatigheid waarmee ik wordt lastiggevallen, wordt er inbeuk gemaakt op mijn professionele en persoonlijke levenssfeer. Bij deze doe ik aangifte van bedreiging en belaging. Ik verzoek de officier van justitie om [klager] te vervolgen voor belaging. Dit moet stoppen.” 1.8 Op 2 augustus 2024 heeft klager zich gewend tot een advocaat. Op 8 augustus 2024 heeft de advocaat zich bij verweerder gesteld als de advocaat van klager. 1.9 Op 13 september 2024 heeft een nieuwe aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden. Namens de heer N was niemand aanwezig. Daarop zijn klager en zijn broer naar het kantoor van verweerder afgereisd om documenten af te geven aan verweerder. Verweerder heeft klager en zijn broer niet binnengelaten, hen via de intercom medegedeeld hen niet te woord te willen staan en opgedragen het kantoorpand te verlaten. Daarop zijn klager en zijn broer het pand binnengegaan nadat een vertrekkende bezoeker de deur opende. Op de tussenverdieping naar verweerders kantoor heeft klager opnieuw meerdere keren aangebeld via de intercom. Nadat hij niet is toegelaten tot het kantoor van verweerder, heeft klager uit frustratie aan de deur van verweerders kantoor geschud en is vervolgens vertrokken voordat de door verweerder ingeschakelde politie aanwezig was. 1.10 Twintig minuten nadat klager was vertrokken bij het kantoor van verweerder, is hij door de politie gebeld. De politie heeft klager medegedeeld dat hij niet had mogen aanbellen bij het kantoor van verweerder. 1.11 Op 14 september 2024 heeft klager aangifte gedaan tegen verweerder wegens smaad en laster. 1.12 Op 24 september 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.13 Op 25 oktober 2024 heeft verweerder namens de heer N een enquêteverzoek ingediend bij de Ondernemingskamer.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan smaad en laster, door een lastercampagne tegen klager te starten waarbij verweerder onjuiste informatie verspreidt om klagers reputatie te schaden en voordeel te behalen in civiele procedures; b) Verweerder heeft geen wederhoor toegepast en heeft, zonder onderzoek naar de feiten, druk gezet om in het voordeel van zijn cliënt te handelen. Verweerder heeft de drie andere aandeelhouders in de onderneming belachelijk gemaakt, beschuldigd van diefstal en heeft elke poging om de situatie te verbeteren gefrustreerd; c) Verweerder heeft onjuiste aangiftes gedaan bij de politie met als doel om klager te beschuldigen van criminele activiteiten zonder basis in feiten. Verweerder heeft hiermee misbruik gemaakt van juridische middelen en de capaciteit van de politie voor zijn persoonlijke doeleinden en probeert daarmee om te intimideren en druk op klager uit te oefenen en klagers positie in het zakelijke conflict bij de Ondernemingskamer te verzwakken; d) Verweerder maakt zich schuldig aan persoonlijke vergelding, die voortkomen uit persoonlijke wrok nadat klager kritiek op verweerders functioneren heeft geuit en hem zou hebben beledigd. Hij maakt daarmee misbruik van zijn positie als advocaat; e) Verweerder weigert klager te woord te staan, ondanks dat klager meerdere keren heeft geprobeerd hem op redelijke wijze te bereiken; f) Verweerder heeft zich onvoldoende voorbereid voor de aandeelhoudersvergadering en kon daardoor niet adequaat handelen; g) Verweerder heeft de naam van zijn cliënt verkeerd gespeld op officiële documenten; h) Verweerder dient uitsluitend zijn eigen belang door hoge facturen te schrijven en zijn cliënt te sturen naar een procedure bij de Ondernemingskamer voor een lege vennootschap; i) Verweerder heeft niet voldaan aan de vereisten van KYC en de Wwft, zijn werk is vol fouten, met niet-bestaande data en verkeerde adressen. Het is overduidelijk dat er totaal geen dossier is aangelegd en dat verweerder geen enkel onderzoek heeft gedaan naar zijn cliënt. 2.2 Vanwege het bezwaarlijk handelen dient verweerder volgens klager te worden geschorst, of geroyeerd als advocaat.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdelen a) tot en met d) 4.2 Verweerder heeft namens zijn cliënt de heer N naar voren mogen brengen dat er vanwege de houding van klager ten opzichte van de heer N bezwaren waren tegen het door hem gevoerde beleid van hun onderneming. Dat geldt zo ook voor de uitschrijving van de heer N als bestuurder van de vennootschap en de overgeboekte gelden. Dat klager een andere visie heeft over deze bezwaren, omdat de problemen volgens hem zijn ontstaan door de heer N en hij meent dat de gelden overgeboekt mochten worden, betekent niet dat verweerder geen andersluidend standpunt mag innemen in het belang van zijn cliënt. Dat klager zich door die standpunten beledigd en voor dief uitgemaakt voelt, doet er niet aan af dat deze uitlatingen nodig waren ter behartiging van de belangen van verweerders cliënt. Niet gebleken is dat verweerder daarbij (bewust) onwaarheden heeft verkondigd. Hij heeft zich gebaseerd op WhatsApp-berichten en op de gebeurtenissen van 16 juli 2024 en 13 september 2024. Verweerder was daarbij niet verplicht om wederhoor bij klager toe te passen. Hij mocht uitgaan van de informatie die hij van zijn cliënt heeft ontvangen en wat hij zelf heeft waargenomen bij de ontmoetingen met klager. Als klager het daar niet mee eens was, dan kon hij zich daartegen verweren in de procedure bij de Ondernemingskamer. 4.3 Wat betreft de aangifte tegen klager geldt dat iedereen het recht heeft om aangifte te doen van strafbare feiten (zie artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering), ook verweerder. Het is vervolgens - uitsluitend - aan het openbaar ministerie om aan de hand van de aangifte verder onderzoek te doen, om een standpunt in te nemen of al dan niet strafbare feiten zijn begaan en om wel of niet tot vervolging over te gaan. Voor de tuchtrechter is daarin geen taak weggelegd. De tuchtrechter beperkt zijn oordeel dan ook in beginsel tot beantwoording van de vraag of (evident) gebleken is dat er door verweerder valse aangifte is gedaan of dat de aangifte als ongeoorloofd pressiemiddel zonder functioneel verband tussen het doel en het middel wordt gedaan (zie RvD Den Haag 5 augustus 2024, ECLI:NL:TADRSGR:2024:137). Daarvan is naar oordeel van de voorzitter geen sprake. Verweerder heeft beschreven hoe het ‘ice tea-incident’ en vervolgens het contact dat klager zocht na ontvangst van de bezwarenbrief op hem zijn overgekomen. Van evident valse aangifte of dat de aangifte enkel als ongeoorloofd pressiemiddel wordt gebruikt om de (op dat moment nog te starten) procedure voor de Ondernemingskamer in het voordeel van zijn cliënt te laten uitvallen, is niet gebleken. Evenmin ziet de voorzitter dat de aangifte is gedaan uit persoonlijke wrok omdat klager kritiek heeft geuit op verweerders functioneren. 4.4 Klachtonderdelen a) tot en met d) zijn daarmee kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel e) 4.5 Verweerder heeft, gelet op de door hem geschetste ervaringen met klager - die door klager ook in hoofdlijnen worden erkend - klager mogen verzoeken om hem niet meer telefonisch te benaderen en enkel schriftelijk te communiceren, bij voorkeur via een advocaat. Dat klager bleef aandringen op fysiek of telefonisch contact, maakt verweerders handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel e) is eveneens kennelijk ongegrond. Klachtonderdelen f) tot en met i) 4.6 Alleen de persoon of rechtspersoon die rechtstreeks door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang wordt of kan worden getroffen, heeft het recht om daarover een klacht in te dienen. Het uitgangspunt is dat alleen de eigen cliënt kan klagen over de kwaliteit van de dienstverlening, waaronder de deskundigheid en de facturen van zijn advocaat. Dat is in beginsel niet aan de wederpartij. Klager heeft niet (voldoende) naar voren gebracht waarom hem hier wel het recht zou toekomen om over de dienstverlening van verweerder te klagen. Wat betreft de identificatie van de cliënt, de Wwft-verplichtingen en de dossierinrichting is het (eventueel) aan de deken om daarover te klagen. Klachtonderdelen f) tot en met i) zijn kennelijk niet ontvankelijk. Conclusie 4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdelen a) tot en met e) kennelijk ongegrond verklaren. Klachtonderdelen f) tot en met i) zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING De voorzitter: - verklaart klachtonderdelen a) tot en met e), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond; - verklaart klachtonderdelen f) tot en met i), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025. Griffier Voorzitter
Verzonden op: 22 september 2025