Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-09-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:167

Zaaknummer

240278

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. De Ondernemingskamer heeft eind 2021 de heer T. aangewezen als interim-bestuurder van een vennootschap, waarvan klaagster een volledige dochtervennootschap is. Klaagster verwijt verweerder dat hij na de aanstelling van de heer T. voor klaagster is blijven optreden, terwijl hij feitelijk enkel nog voor de voormalig bestuurder, de heer De B., en/of diens vennootschappen kon optreden. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij haar tijdens de AVA van 21 april 2023 verkeerd heeft voorgelicht over zijn declaratie. Het hof acht de klacht evenals de raad ongegrond. Verweerder mocht zijn werkzaamheden voor klaagster blijven verrichten tot het moment dat de door de Ondernemingskamer benoemde interim-bestuurder besloot dat het beter was als verweerder niet langer als advocaat van klaagster zou blijven optreden. Over de declaratie van 4 maart 2022 van verweerder is door de interim-bestuurder bevoegd beslist. Bovendien is deze niet ten laste gekomen van klaagster, maar als vordering in rekening-courant ten laste van (de vennootschappen van) De B. geboekt. Van het prijsgeven van de rekening-courant vorderingen in de later gesloten regeling tussen de klaagster en (de vennootschappen van) De B. kan verweerder geen verwijt worden gemaakt. De klacht over (het handelen of) nalaten door verweerder op de aandeelhoudersvergadering van 21 april 2023 mist feitelijke grondslag, omdat deze vergadering niet heeft plaatsgevonden. Bekrachtiging raadsbeslissing. 

Uitspraak

Beslissing van 1 september 2025 in de zaak 240278

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klaagster

tegen:

verweerder

 

1    INLEIDING

1.1    De Ondernemingskamer heeft eind 2021 de heer T. aangewezen als interim-bestuurder van een vennootschap, waarvan klaagster een volledige dochtervennootschap is. Klaagster verwijt verweerder dat hij na de aanstelling van de heer T. voor klaagster is blijven optreden, terwijl hij feitelijk enkel nog voor de voormalig bestuurder, de heer De B., en/of diens vennootschappen kon optreden. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij haar tijdens de AVA van 21 april 2023 verkeerd heeft voorgelicht over zijn declaratie. Door de weigering van verweerder om het bedrag te crediteren is volgens klaagster sprake van belangenverstrengeling en onrechtmatige dan wel onjuiste declaratie van werkzaamheden. De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft de klacht ongegrond verklaard. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad. Verweerder mocht zijn werkzaamheden voor klaagster blijven verrichten tot het moment dat de door de Ondernemingskamer benoemde interim-bestuurder besloot dat het beter was als verweerder niet langer als advocaat van klaagster zou blijven optreden. Over de declaratie van 4 maart 2022 van verweerder is door de interim-bestuurder bevoegd beslist. Bovendien is deze niet ten laste gekomen van klaagster, maar als vordering in rekening-courant ten laste van (de vennootschappen van) De B. geboekt. Van het prijsgeven van de rekening-courant vorderingen in de later gesloten regeling tussen de klaagster en (de vennootschappen van) De B. kan verweerder geen verwijt worden gemaakt. De klacht over (het handelen of) nalaten door verweerder op de aandeelhoudersvergadering van 21 april 2023 mist feitelijke grondslag, omdat deze vergadering niet heeft plaatsgevonden. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klaagster in beroep is gekomen en hoe het hof tot zijn oordeel is gekomen.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De raad heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 24-074/DH/RO]) een beslissing genomen op 2 september 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster ongegrond verklaard.  

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:153 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 30 september 2024 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van verweerder.     2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 juli 2025. Daar zijn de gemachtigde van klaagster en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht; de gemachtigde van klaagster mede aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

3    FEITEN

3.1     Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2     A B.V., is de houdstermaatschappij van mevrouw X. A B.V. en (de vennootschappen van) de heer De B. houden ieder 50% van de aandelen in het kapitaal van Holding B.V. 

3.3    Holding B.V. en haar deelnemingen RG B.V. (klaagster) en G&F B.V. maken deel uit van een groep van vennootschappen. Holding B.V. staat aan het hoofd van deze groep. De groep van vennootschappen exploiteren een golfbaan. De heer De B. was directeur en bestuurder van klaagster. 

3.4      In september 2020 is A B.V. een procedure gestart bij de tegen Holding B.V. en haar deelnemingen en de heer De B. vanwege een vermoeden van wanbeleid. Verweerder heeft Holding B.V. en haar deelnemingen en de heer De B. hierin bijgestaan.

Bij beschikking van 2 november 2021 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Holding B.V. en haar deelnemingen en een nader bekend te maken persoon benoemd tot bestuurder van Holding B.V.  met doorslaggevende stem en met de bevoegdheid deze vennootschap zelfstandig te vertegenwoordigen. Vervolgens heeft de Ondernemingskamer op 4 november 2021 de heer T. aangewezen als interim-bestuurder van Holding B.V.

3.5    Op 8 november 2021 heeft de heer T. onder andere aan verweerder, de heer De B. en mevrouw X gemaild dat de heer De B. geen betalingen meer zal uitvoeren zonder zijn voorafgaande toestemming en dat hij bij voorkeur wekelijks per e-mail een lijst ontvangt van uit te voeren betalingen vergezeld van een korte toelichting. Ook heeft de heer T. in zijn e-mail vermeld dat de volgende bijeenkomst plaatsvindt op 16 november 2021.

3.6    Op 4 maart 2022 heeft verweerder voor zijn werkzaamheden in de periode oktober 2021 tot en met februari 2022 een declaratie aan klaagster gestuurd.

3.7    Bij e-mail van 14 maart 2022 heeft de secretaris van de Ondernemingskamer aan de heer T. gevraagd of verweerder nog advocaat is van Holding B.V. en haar deelnemingen. De heer T. heeft deze e-mail doorgestuurd aan verweerder en de heer De B. en daarbij vermeld dat hij de Ondernemingskamer zal laten weten dat verweerder als advocaat van Holding B.V. en haar deelnemingen wordt vervangen door mr. K. Dezelfde dag heeft de heer T. aan de heer De B. gemaild dat hij, zolang hij tijdelijk bestuurder is, het beter vindt dat verweerder in de procedure bij de Ondernemingskamer als advocaat van de heer De B. en zijn vennootschappen niet tegelijkertijd ook de belangen van Holding B.V. en diens deelnemingen behartigt.

3.8      Bij beschikking van 14 maart 2022 heeft de Ondernemingskamer een onderzoeker aangewezen. In deze beschikking is mr. K. als nieuwe advocaat van Holding B.V. en haar deelnemingen vermeld.

3.9      Op 16 maart 2022 heeft de heer T. verweerder gemaild dat Holding B.V. en haar deelnemingen niet langer kan vertegenwoordigen. Dezelfde dag heeft de heer T. aan de heer De B., met verweerder en mr. K. in de cc, gemaild:

‘We bespraken dat de declaraties van het kantoor van [verweerder] niet voor rekening van de vennootschap komen, voor zover het gaat om werkzaamheden die betrekking hebben op de behartiging van jouw (…) belangen. Ik ben wel eenmalig bereid om de laatste declaratie van de rekening van [klaagster] te voldoen, maar deze wordt dan wel in rekening courant van jouw holding geboekt. Toekomstige declaraties van [verweerder] kunnen tot nader order niet aan [klaagster] gericht worden. (…).’

3.10      Op 13 juni 2023 heeft de gemachtigde van klaagster onder andere aan de interim-bestuurder bericht:

‘Als we zouden kunnen onderbouwen wat zakelijk is (…..), dan zouden we dat kunnen aanpassen. Maar dat is niet zo. Alles wat over de eventuele zakelijkheid is gezegd, na ruim 4 jaar discussie over de rekening-courant, is niet meer dan een luchtspiegeling. Ik heb van jou als bestuurder en verkoper de vrijheid gekregen om aan te geven hoe ik dit namens koper in de jaarrekening verwerkt wil zien. Om risico’s maximaal te mitigeren. Iedereen zou daar aan meewerken. En dus geef ik dat nu nogmaals aan. 

Kortom: svp prijsgeven van de r/c vorderingen verwerken in 2022 conform eerder verzoek. We gaan dit dossier sluiten; het is mooi geweest.’

3.11      Op 19 juni 2023 hebben Holding B.V. en haar deelnemingen enerzijds en (de vennootschappen van) de heer De B. anderzijds een regeling getroffen op grond waarvan onder meer alle vorderingen, inclusief de rekening-courant vorderingen van Holding B.V. en haar deelnemingen op (de vennootschappen van) de heer De B., geacht worden te zijn voldaan.

3.12     Op 7 september 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gemaild dat hij heeft vastgesteld dat de declaratie van verweerder van 4 maart 2022 niet de juiste tenaamstelling heeft. Daarbij heeft de gemachtigde van klaagster opgemerkt:

‘Deze factuur is gericht aan [klaagster], maar heeft grotendeels betrekking op bestede uren voor de periode dat [de heer T.] interim-bestuurder was namens de Ondernemingskamer. Besproken is dat beide partijen vanaf het moment van deze benoeming (i.e. 2 november 2021) ieder hun eigen advocaatkosten moesten dragen. Deze factuur is echter gericht aan [klaagster]. [de heer T.] heeft dit blijkbaar onderkend en de factuur uiteindelijk geboekt in de rekening-courant met [vennootschap ***] (…).’

Daarop heeft verweerder op 8 september 2023 gereageerd.

3.13      Op 11 oktober 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gevraagd om voor de declaratie van 4 maart 2022 een creditnota te verstrekken en om het declaratiebedrag – kort gezegd – terug te betalen. Daarbij heeft de gemachtigde van klaagster vermeld:‘Op het moment dat [de heer T.] als bestuurder wordt benoemd, dien jij als advocaat de facto twee heren: de vennootschap en de directeur van de (dochter-)vennootschap, tevens (indirect) aandeelhouder. En dat op een moment dat een andere (indirect) aandeelhouder duidelijk kenbaar heeft gemaakt op z’n minst ernstige twijfels te hebben over de door genoemde directeur gevoerde beleid. Beter gezegd: dat hier sprake is van directiefraude.’

3.14      Op 15 oktober 2023 heeft verweerder aan de gemachtigde van klaagster gemaild:

‘Opdrachten eindigen niet ‘vanzelf’. Er is met specificatie gefactureerd en de factuur is betaald met instemming van de aangestelde bestuurder, die immers alle betalingen fiatteerde. De factuur is later (al dan niet terecht) in rekening-courant geboekt, en daarmee dus niet ten laste ven de vennootschap gebracht. Voor die rekening-courant is in het kader van de regeling kwijting verleend. Wanneer van jullie zijde daar bezwaar tegen was, had je dat tijdig ter tafel moeten brengen, en niet als mosterd na de maaltijd. Nu lijkt het erop dat jij een voordeel wilt voor mevrouw X . Daar is geen grondslag voor.’

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. 

Klaagster verwijt verweerder dat hij na de aanstelling van de heer T. en de inperking van de bestuursbevoegdheid voor klaagster is blijven optreden, terwijl hij feitelijk enkel nog voor de heer De B. en/of diens vennootschappen kon optreden.

Ook verwijt klaagster verweerder dat hij haar, althans haar gemachtigde, tijdens de AVA van 21 april 2023 verkeerd heeft voorgelicht over zijn declaratie. De heer T. heeft de declaratie van verweerder om voor klaagster onverklaarbare redenen betaald en aansluitend de heer De B., althans diens vennootschappen, in zijn rekening-courant met klaagster voor het bedrag daarvan belast. Volgens klaagster dient verweerder haar daarom te crediteren voor het bedrag van de declaratie. Door de weigering van verweerder om het bedrag te crediteren is volgens klaagster sprake van belangenverstrengeling en onrechtmatige dan wel onjuiste declaratie van werkzaamheden.  

5    BEOORDELING RAAD

5.1    De raad heeft – na uiteenzetting van het toetsingskader – geoordeeld dat verweerder met betrekking tot zijn optreden na 4 november 2021 en zijn declaratie van 4 maart 2022 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor de Holding B.V. en haar deelnemingen mogen blijven verrichten tot het moment (16 maart 2022) dat de door de Ondernemingskamer benoemde interim-bestuurder besloot dat het beter was als verweerder niet langer als advocaat van Holding B.V. en haar deelnemingen zou blijven optreden. De benoeming van de interim-bestuurder op 4 november 2021 betekent immers niet dat daarmee automatisch ook de opdracht van de Holding B.V. en haar deelnemingen aan verweerder was beëindigd en dat sprake was van een belangenconflict. De raad heeft in dit verband overwogen dat verweerder ter zitting verder toegelicht heeft dat hij na 4 november 2021 nog diverse gesprekken met de interim-bestuurder heeft gevoerd, omdat deze wilde weten wat er bij Holding B.V. en haar deelnemingen speelde. Niet gebleken is dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door deze gesprekken te voeren en daarvoor zijn uren te declareren, aldus de raad. 

5.2    De raad heeft verder geoordeeld dat uit de stukken blijkt dat de interim-bestuurder zelfstandig bevoegd was om Holding B.V. en haar deelnemingen te vertegenwoordigen en in dat kader ook bevoegd was om de declaratie van verweerder van 4 maart 2022 goed te keuren en betaalbaar te stellen. De interim-bestuurder heeft weloverwogen ervoor gekozen de declaratie van verweerder in rekening-courant te boeken met (een vennootschap van) de heer De B. Daarmee is de declaratie van verweerder feitelijk betaald door (een van de vennootschappen van) de heer De B. en niet door klaagster. Door de later in 2023 tot stand gekomen regeling tussen Holding B.V. en haar deelnemingen enerzijds en de heer De B. anderzijds bestaat er ook geen rekening-courantschuld meer van de heer De B. aan klaagster. Het feit dat verweerder heeft geweigerd om het declaratiebedrag aan klaagster (terug) te betalen, is dan ook niet onbegrijpelijk, aldus de raad. Niet gebleken is dat verweerder hierin iets te verwijten valt. Ook is niet gebleken dat verweerder klaagster tijdens de AVA van 21 april 2023 verkeerd heeft voorgelicht over zijn declaratie en de betaling daarvan. De raad heeft geoordeeld dat de klacht ongegrond is.

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klaagster

6.1    Klaagster heeft twee beroepsgronden tegen de beslissing van de raad gericht. Met de eerste beroepsgrond stelt klaagster zich op het standpunt dat verweerder vanaf de benoeming van de interim-bestuurder Holding B.V. en haar deelnemingen niet meer mocht bijstaan. Verweerder stond immers de voormalig bestuurder bij. Vanaf dat moment was er sprake van een tegenstrijdig belang en had verweerder zich op zijn eigen initiatief moeten terugtrekken. Verweerder mocht vanaf dat moment ook geen kosten meer declareren bij de klaagster. Uit de bestreden factuur van 4 maart 2022 volgt dat verweerder werkzaamheden heeft gedeclareerd die hij heeft verricht ten behoeve van de voormalig bestuurder in de lopende zaak bij de Ondernemingskamer. Dat deze kosten door verwerking in de rekening-courant van De B. bij hem terecht zijn gekomen, doet volgens klaagster niet ter zake. Verweerder mocht vanaf de benoeming van de interim-bestuurder niet meer factureren aan klaagster vanwege het tegenstrijdig belang. Dat de interim-bestuurder mogelijk heeft gedwaald over het feit dat de werkzaamheden betrekking zouden hebben op de tijd van vóór de uitspraak van de Ondernemingskamer en de factuur heeft betaald doet hier niet aan af, aldus klaagster. 

6.2    Klaagster heeft in haar tweede beroepsgrond aangevoerd dat verweerder tijdens de AvA’s van 7 maart 2023 en 21 april 2023 had moeten spreken toen verwarring ontstond over zijn declaratie die op de betreffende periode betrekking had.  Klaagster was tot de AvA van 7 maart 2023 niet op de hoogte van het bestaan van de factuur van 4 maart 2022. Toen de kwestie van de factuur op de vergadering aan de orde kwam, doordat de gemachtigde van klaagster vroeg waarop de mutatie in de rekening-courant betrekking had, heeft verweerder niet geantwoord terwijl hij wel aanwezig was. Vervolgens heeft de interim-bestuurder op de AvA van 21 april 2023 aangegeven dat de mutatie de factuur van verweerder betrof en dat het ging om kosten van vóór de benoeming van de interim-bestuurder. Ook op die vergadering heeft verweerder niet gereageerd en niet aangegeven dat de stelling van de interim-bestuurder over de factuur onjuist was. Dit had hij volgens klaagster wel moeten doen. 

Verweer verweerder

6.3    Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.

7    BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

7.2    Bij de beoordeling van de klacht moet het hof uitgaan van de door de raad gegeven omschrijving van de klacht, zoals weergegeven onder 4.

Overwegingen hof

7.3    Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad dat verweerder ten aanzien van zijn optreden na 4 november 2021 en zijn declaratie van 4 maart 2022 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder mocht zijn werkzaamheden voor Holding B.V. en haar deelnemingen blijven verrichten tot het moment (16 maart 2022) dat de door de Ondernemingskamer benoemde interim-bestuurder, de heer T., besloot dat het beter was als verweerder niet langer als advocaat van Holding B.V. en haar deelnemingen zou blijven optreden. Het feit dat de Ondernemingskamer op 2 november 2021 heeft besloten een interim-bestuurder te benoemen en op 4 november 2021 de heer T. daarvoor heeft aangewezen, betekent immers niet dat daarmee automatisch ook de opdracht van Holding B.V. en haar deelnemingen aan verweerder was beëindigd en dat sprake was van een belangenconflict. Verweerder heeft ook in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij na 4 november 2021 nog diverse gesprekken met de heer T. heeft gevoerd over wat er bij Holding B.V. en haar deelnemingen speelde. Zo heeft hij met de interim bestuurder gesproken over de problemen met de andere aandeelhouder, de huurachterstand en een pensioenkwestie. Naar het oordeel van het hof kan niet worden geoordeeld dat de wijze waarop verweerder hier de belangen van Holding B.V. en haar deelnemingen heeft vertegenwoordigd conflicteerde met de belangen van de voormalig bestuurder. 

7.4    Met betrekking tot de declaratie van 4 maart 2022 oordeelt het hof als volgt. Uit de beschikkingen van de Ondernemingskamer van 2 en 4 november 2021 volgt dat de heer T. als interim-bestuurder van zelfstandig bevoegd was om Holding B.V. en haar deelnemingen te vertegenwoordigen en in dat kader ook bevoegd was om de declaratie van verweerder van 4 maart 2022 goed te keuren en betaalbaar te stellen. In zijn e-mail van 16 maart 2022 heeft de interim-bestuurder meegedeeld dat declaraties, voor zover het gaat om werkzaamheden die betrekking hadden op de behartiging van de belangen van De B., niet voor rekening van Holding B.V. en haar deelnemingen kwamen en dat hij eenmalig bereid was om de laatste declaratie te voldoen, maar dat deze wel als te vorderen bedrag in rekening-courant van de holding van De B. werd geboekt. Uit deze e-mail blijkt dat dit een weloverwogen keuze van de interim-bestuurder is geweest. De declaratie is vervolgens ook daadwerkelijk als te vorderen bedrag in rekening-courant geboekt, waardoor de declaratie voor rekening is gekomen (van de vennootschappen) van De B. en niet van klaagster c.q. Holding B.V. en haar deelnemingen. Voor verweerder was er dan ook geen reden meer om zich nader (tegenover klaagster) over de factuur te verantwoorden. Dat Holding B.V. en haar deelnemingen enerzijds en (de vennootschappen van) De B. anderzijds vervolgens ruim een jaar later op 19 juni 2023 een regeling hebben getroffen op grond waarvan onder andere alle vorderingen, inclusief de rekening-courant vorderingen op (de vennootschappen van) de heer De B. geacht worden te zijn voldaan, is een keuze geweest van de desbetreffende partijen. Dat daarmee ook de vordering op (de vennootschappen van) De B. in verband met de factuur van verweerder van 4 maart 2022 is prijsgegeven, komt voor rekening van Holding B.V. en haar deelnemingen. Niet valt in te zien dat verweerder hierin iets te verwijten valt. Dit geldt te meer nu uit een e-mail van de gemachtigde van klaagster van 13 juni 2023 (weergegeven onder 3.11) volgt dat na vier jaar discussie bewust gekozen is om de rekening-courant vorderingen prijs te geven en het dossier te sluiten. In die mail heeft klaagster aangegeven dat de mogelijkheid om de juistheid van de rekening-courant vorderingen te ontleden na vier jaar van discussie door haar werd aangemerkt als een luchtspiegeling.

7.5    De klacht van klaagster dat verweerder haar tijdens de AvA van 21 april 2023 verkeerd zou hebben voorgelicht over zijn declaratie (dan wel ten onrechte hierover zou hebben gezwegen), gaat niet op wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Verweerder heeft gemotiveerd en met stukken onderbouwd aangevoerd dat de AvA van 21 april 2023 niet heeft plaatsgevonden. Dit volgt onder andere uit een e-mail die verweerder op 20 april 2023 heeft ontvangen waarin de advocaat van Holding B.V. aan hem laat weten dat de AvA schriftelijk wordt afgehandeld; deze advocaat wilde met de e-mail voorkomen dat verweerder de dag erna bij de interim-bestuurder op de stoep zou staan. Uit een e-mail 24 april 2023 volgt vervolgens dat de AvA daadwerkelijk schriftelijk heeft plaatsgevonden. Als bijlage bij de e-mail is de schriftelijke vastlegging van de door de aandeelhouders, buiten vergadering schriftelijk, genomen besluiten opgenomen. Ook de gemachtigde van klaagster heeft in zijn brief van 19 september 2024 aan mevrouw X laten weten dat hij op de AvA van 21 april 2023 niet aanwezig was. De klacht  dat verweerder klaagster, althans haar gemachtigde, tijdens de AVA van 21 april 2023 verkeerd heeft voorgelicht over zijn declaratie faalt reeds, omdat deze vergadering niet heeft plaatsgevonden. 

Slotsom

7.6    De slotsom is dat ook in hoger beroep niet is gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is ongegrond. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen. 

8    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 2 september 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-074/DH/RO.

Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2025.  

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 1 september 2025.