Naar boven ↑

Rechtspraak

Klacht tegen advocaat wederpartij. De Ondernemingskamer heeft eind 2021 de heer T. aangewezen als interim-bestuurder van een vennootschap, waarvan klaagster een volledige dochtervennootschap is. Klaagster verwijt verweerder dat hij na de aanstelling van de heer T. voor klaagster is blijven optreden, terwijl hij feitelijk enkel nog voor de voormalig bestuurder, de heer De B., en/of diens vennootschappen kon optreden. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij haar tijdens de AVA van 21 april 2023 verkeerd heeft voorgelicht over zijn declaratie. Het hof acht de klacht evenals de raad ongegrond. Verweerder mocht zijn werkzaamheden voor klaagster blijven verrichten tot het moment dat de door de Ondernemingskamer benoemde interim-bestuurder besloot dat het beter was als verweerder niet langer als advocaat van klaagster zou blijven optreden. Over de declaratie van 4 maart 2022 van verweerder is door de interim-bestuurder bevoegd beslist. Bovendien is deze niet ten laste gekomen van klaagster, maar als vordering in rekening-courant ten laste van (de vennootschappen van) De B. geboekt. Van het prijsgeven van de rekening-courant vorderingen in de later gesloten regeling tussen de klaagster en (de vennootschappen van) De B. kan verweerder geen verwijt worden gemaakt. De klacht over (het handelen of) nalaten door verweerder op de aandeelhoudersvergadering van 21 april 2023 mist feitelijke grondslag, omdat deze vergadering niet heeft plaatsgevonden. Bekrachtiging raadsbeslissing.