Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2025:171
Zaaknummer
25-029/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke procedure. Verweerder heeft namens de moeder een verweerschrift tevnes zelfstandig verzoekschrift kunnen indienen, waarin werd verzocht om klager te ontslaan als bewindvoerder en mentor onder verwijzing naar medische aandoeningen bij klager. Dat klager al om zijn eigen ontslag had gevraagd, laat onverlet dat verweerder namens de moeder eenzelfde verzoek mocht doen voorzien van een eigen motivering. De uitlatingen zijn gedaan namens de moeder en niet op eigen titel en zijn onderbouwd met (medische) stukken. Datzelfde geldt voor het uitgesproken vermoeden van de moeder over onregelmatigheden rondom het uitschrijven van medicatie op haar naam. Verweerder kon ook naar voren brengen dat klaagster PGB-gelden onterecht dan wel onrechtmatig heeft ontvangen, omdat zij geen zorg zou hebben verleend. Dat is civielrechtelijk onderbouwd; het strafrecht is buiten beschouwing gelaten. Het betoog was dienstig aan het standpunt van de moeder dat klaagster ongeschikt was als bewindvoerder en/of mentor. Beide klachten ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 25 augustus 2025
in de zaken 25-029/DH/RO en 25-056/DH/RO
naar aanleiding van de klachten van:
klaagster
(zaaknummer 25-029/DH/RO)
en
klager
gemachtigde: [klaagster]
(zaaknummer 25-056/DH/RO)
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 oktober 2024 heeft klaagster, zowel voor zichzelf als namens klager (haar vader), bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) klachten ingediend over verweerder.
1.2 Op respectievelijk 14 en 27 januari 2025 heeft de raad de beide klachtdossiers, met de kenmerken R 2025/006 en R 2025/12, van de deken ontvangen.
1.3 De klachten zijn behandeld op de zitting van de raad van 14 juli 2025. Daarbij waren klaagster, mede namens klager, en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de op de inventarissen genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van verweerder van 13 februari 2025 in zaaknummer 25-056/DH/RO.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op de klachtdossiers en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager en zijn (inmiddels ex-)partner (hierna: de ouders) hebben samen drie dochters: B, M en klaagster. Sinds 23 november 2005 zijn de ouders gezamenlijk bewindvoerder en mentor van dochter M, die een verstandelijke beperking heeft. Klaagster is advocaat van beroep.
2.3 De ouders zijn in 2024 verwikkeld geraakt in een echtscheidingsprocedure, die nadien geëscaleerd is.
2.4 Op 19 juni 2024 is namens de vader (klager) een verzoekschrift ingediend om de moeder en hemzelf te ontslaan als bewindvoerders en mentor. Daarbij is verzocht om klaagster en de andere zus gezamenlijk te benoemen tot bewindvoerder en mentor.
2.5 Op 3 juli 2024 heeft de moeder een verweerschrift tevens verzoekschrift ingediend. Daarin heeft de moeder onder meer naar voren gebracht:
“Als verweerster heb ik kennis genomen van het verzoekschrift van de man d.d 19 juni 2024, waarin een verzoek wordt gedaan om mij als bewindvoerder en mentor van gehandicapte [M] te ontheffen. De verzoeker heeft geen goede intentie. Dit verzoek is ver van de realiteit, heeft tot doel het misbruik van de financiële middelen van [M] in stand te houden, nu gebleken is dat de malversaties en misstanden van de man in Turkije een voor een door de Turkse rechtbank boven water gehaald wordt. (…)
Tot op de dag van vandaag heb ik, vanwege ethische overwegingen, zoveel mogelijk vermeden om zeer persoonlijke kwesties te bespreken met betrekking tot [de man] en onze dochter mr. [klaagster]. [Klaagster werkt als jurist bij een advocatenkantoor in [plaats]. Het is te constateren dat [klaagster] zich als derde partij in deze zaak gevoegd heeft met eigen belangen, beleid en plannen. De samenstelling van de partijen binnen de echtscheidingszaak nu is als volgt: ik, de man en [klaagster].
De verklaringen, beschuldigingen en acties van de man en de derde partij [klaagster], die de grenzen van ethiek en moraal overschrijden, hebben mij echter gedwongen om de volgende informatie en documenten aan uw Rechtbank voor te leggen. Eerst geef ik een korte samenvatting van de persoonlijkheden van de partijen in deze zaak. Hierbij zal ik mij baseren op feiten, ondersteund met feitenmateriaal.
(…)
In 2016 begon de man maandelijks een bedrag van het PGB-budget van de gehandicapte [M] aan [klaagster] te betalen om haar aan zijn kant te krijgen. Zo heeft zij vele uren gedeclareerd en uitbetaald gekregen.
(…)
Daarnaast heeft zij jarenlang PGB-gelden van [M] ontvangen zonder de verwachte zorg te bieden. Zij heeft ten onrechte € 34.578,- ontvangen aan PGB. Blijkbaar was dit niet voldoende nu richt zij zich op het volledige beheer van de PGB en Wajong-uitkering van [M], omdat deze rechtszaak volgens haar een gouden gelegenheid biedt om haar doel te verwezenlijken (Productie 4. Bedragen die Door [klaagster] Ten Onrechte Opgenomen Zijn).
(…)
Naast de materiële bezittingen en gelden in Turkije, wil [klaagster] ook zoals hierboven vermeld, het beheer over de PGB en Wajong-uitkering van de gehandicapte [M] in Nederland overnemen. Om dit te kunnen bewerkstelligen, moeten zowel de vader als de moeder ontheven worden van hun bewindvoerderschap en mentorschap, zodat [klaagster] zelf als bewindvoerder en mentor benoemd kan worden. Op deze manier zal zij in één klap twee obstakels uit de weg hebben gehaald.
(…)
Misleiden van de huisarts: Op 30 januari 2024 werd op mijn naam het antidepressivum Mirtazapine voorgeschreven, ondanks dat ik hier nooit om gevraagd had en het ook nooit nodig had gehad. Dit is een medicijn dat de man zelf al jarenlang gebruikt voor depressie en stemmingsstoornissen, naast zijn medicijngebruik voor schizofrenie en bipolaire stoornissen. Op 31 januari 2024 wachtte de man met buitengewone spanning en nieuwsgierigheid op de komst van de koerier. Zijn gedrag wekte argwaan. Toen hij op een gegeven moment naar de tuin ging, nam ik toevallig het pakketje van de gezondheidskoerier in ontvangst. Tot mijn verbazing en schrik ontdekte ik dat het medicijn op mijn naam was voorgeschreven, zoals bleek uit de barcode en het etiket. Wat mijn verbazing en verontwaardiging verder vergrootte, was het feit dat het medicijn was voorgeschreven door een huisarts met de naam [naam], die ik niet kende en die ook niet mijn huisarts was. We kennen elkaar dus niet. Geconfronteerd met deze onaanvaardbare situatie heb ik meteen samen met mijn advocaat aan [de huisarts] om uitleg gevraagd hoe deze medische misbruik is ontstaan en wie haar had geïnstrueerd om dit medicijn namens mij voor te schrijven terwijl ik het niet nodig had (Productie 5: Brief van mijn Advocaat aan de Huisarts).
Onderzoek door het Nederlandse Medische Tuchtcollege: Op ons verzoek heeft het Nederlandse Medische Tuchtcollege een onderzoek gestart naar deze situatie waarin duidelijk misbruik werd gemaakt van de geneeskundige kennis en ethische codes. Uiteindelijk bleek dat de man [naam] en jurist [klaagster] (vader en dochter) een dag eerder samen [de huisarts] hadden bezocht en met haar gesproken. Later heeft [de huisarts] bij verhoor dit bezoek aan het Tuchtcollege bevestigd Productie 6: Onderzoeksbrief van de Nederlandse Tuchtcollege).
Spijtbetuiging voor onethisch gedrag door huisarts: [de huisarts], die zich heeft laten misleiden door deze bondgenoten (vader en dochter), heeft later spijt gekregen van haar daad en heeft zich meerdere malen zowel mondeling als schriftelijk verontschuldigd dat zij betrokken was bij dit onethische spel waarbij de geneeskundige kennis en ethiek zijn misbruikt (Productie 7 en 8: Excuusbrieven van [de huisarts] van 9 februari en 7 maart 2024).
Verzoek tot ontheffing van bewindvoerderschap: Vader en dochter [klaagster] willen kennelijk niets van stoppen weten. Deze keer hebben ze een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Rotterdam om mij van mijn functie als bewindvoerder te ontheffen en in mijn plaats [klaagster] als bewindvoerder en beheerder van de financiën van [M] te laten benoemen. Dit verzoek is niet alleen misleidend voor de Rechtbank, maar ook een poging tot voortzetting van het misbruik van de financiën van de gehandicapte [M]. Vanaf begin jaren 2000 heeft de man PGB-gelden, Wajong-uitkeringen, sociale uitkeringen, zorg- en huurtoeslagen en onterecht ontvangen belastingteruggaven beheerd en naar zijn 53 geheime privérekeningen bij Turkse banken weggesluisd. Blijkbaar wil hij nu de fakkel overdragen.
(…)
lk verzoek U Edelachtbare, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen;
1. Dat alle verzoeken van de man worden afgewezen behalve de ontheffing van hemzelf als bewindvoerder en mentor;
Gezien de malversaties en misstanden van de man met de financiële middelen van [M] en zijn mentale en lichamelijke instabiliteit, dient hij ontslagen te worden van bewindvoerderschap en mentorschap.(…)
Gezien de man [M]’s PGB en Wajong-uitkering tot nu toe heeft misbruikt en niet voor haar ontwikkeling heeft besteed, heb ik geen vertrouwen meer in hem en zijn bondgenoot [klaagster]. Dat de man alle bescheiden verzoeken en beschaafde voorstellen van mij van de hand wijst roept vraagtekens op.
(…)
Om verdere financiële misbruik door de man te voorkomen, Is het van groot belang dat een onafhankelijke Nederlandse instelling moet worden aangesteld om alle PGB-gelden en Wajong uitkering van [M] te beheren, zonder inmenging van de man. De kosten van deze instelling kunnen uit het budget worden betaald. Deze instelling kan jaarlijks een rapport opstellen over de bestedingen van de bedragen en dit aan alle betrokken partijen toesturen. (…)”Bij het processtuk heeft de moeder onder meer als bijlage toegevoegd:
- een overzicht getiteld “Financiele misstanden van mr. [klaagster]” waaruit zou volgen dat € 34.578,- onterecht zou zijn betaald aan klaagster vanuit de PGB;
- een brief van haar (voorgaande advocaat) aan de huisarts waaruit volgt:
“Mevrouw is recentelijk niet bij de huisarts geweest en volgens haar informatie heeft zij dit middel nimmer voorgeschreven gekregen. Wel is haar echtgenoot en haar dochter recentelijk op het spreekuur verschenen en is er vermoedelijk gesproken over de lichamelijke en/of geestelijke impact van de scheiding. Dat althans is door haar echtgenoot bevestigd. lk ga er daarbij van uit dat dat de gezondheid van de man betreft en niet die van [de moeder].
De vraag is natuurlijk door wie en waarom dit middel is voorgeschreven. Die vraag klemt te meer, nu er geen expliciete hulpvraag van [de moeder] lag en ligt en zij niet op enig spreekuur ter zake is verschenen, laat staan dat er een deugdelijke diagnose is gesteld. Die vraag is vorige week door mevrouw persoonlijk zowel telefonisch als per e-mail gesteld, maar haar is (nog) geen antwoord gegeven. Een vergissing lijkt mij niet voor de hand te liggen.”
- een excuusbrief van de huisarts waaruit volgt dat het recept niet voor de moeder bedoeld was.
2.6 Op 16 september 2024 is namens de vader een verweerschrift op de zelfstandige verzoeken ingediend en zijn aanvullende verzoeken gedaan.
2.7 Op 9 oktober 2024 heeft verweerder daarop namens de moeder een verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift ingediend. Daarin heeft verweerder onder meer over klaagster geschreven:
“8. Moeder verzet zich uitdrukkelijk tegen de verzoeken vader. Hierbij is relevant dat vader niet in staat is om het bewind en mentorschap uit te oefenen. Vader gebruikt al lange tijd het medicijn Quetiapine. Moeder meent dat dit medicijn wordt geslikt vanwege schizofrenie, bipolaire stoornis en hallucinaties. Voorts gebruikt vader Mirtazapine vanwege een depressie, angststoornis en slapeloosheid. Moeder legt ter onderbouwing van deze stellingen foto's van de medicijnen over (productie 4). Moeder stelt dat vader gelet op de stoornissen en het gebruik van medicatie niet in staat is om het bewind en mentorschap naar behoren uit te oefenen. Voorts is van belang dat vader fysieke beperkingen heeft. Vader heeft een zware hernia en raakt volgens moeder soms verstijfd, waardoor hij dagenlang op bed moet blijven liggen. Vader kan hierdoor de zorg over [M] niet volledig uitoefenen. Het is dan ook gelet op deze omstandigheden dat moeder heeft voorgesteld dat [M] in de nieuwe woning van [moeder] komt wonen, waaronder in de nachtelijke uren. Vader schetst in zijn verzoekschrift een onjuist beeld van de praktijk en de beweegredenen van moeder.
(…)
10. Voorts heeft vader [M] jarenlang in de woning gehouden, hetgeen niet in het belang van [M] is. Vader stelt dat [M] seksueel zou zijn misbruikt, waardoor vader [M] niet meer uit de woning wilde laten. Moeder betwist dit misbruik echter, nu dit nooit is bewezen. Moeder heeft de politie en verschillende instellingen ingeschakeld om te onderzoeken of [M] zou zijn misbruikt, doch het resultaat van deze onderzoeken is negatief. Er is nimmer bewezen dat [M] zou zijn misbruikt. Vader heeft [M] daardoor zonder enig bewijs jaren binnen gehouden en heeft jarenlang het PGB geld ontvangen. [M] heeft niet de juiste zorg ontvangen en wordt belemmerd door de handelingen van vader. [M] heeft door de weigerende houding van vader namelijk jarenlang geen professionele zorgt ondersteuning of onderwijs ontvangen, hetgeen moeder betreurt.
11. Moeder stelt zich op het standpunt dat vader vanaf 2016 maandelijks een bedrag van het BGP-budget van [M] aan [klaagster] heeft overgemaakt. [Klaagster] is reeds om deze omstandigheid niet geschikt om het bewind en mentorschap over [M] uit te oefenen. Moeder stelt dat [klaagster] sinds 2016 uren heeft gedeclareerd en geld heeft ontvangen van het persoonsgebonden budget van [M] voor zorguren die zij niet heeft verleend. [Klaagster] heeft de zorg over [M] niet uitgevoerd de afgelopen jaren, waardoor zij ook niet op de hoogte is van de behoeften van [M]. Ook heeft [klaagster] reiskosten gedeclareerd voor dagen waarop zij geen zorg heeft uitgevoerd. Moeder stelt dat [klaagster] in totaal om en nabij EUR 34.578 onterecht heeft ontvangen. Moeder heeft [klaagster] ook reeds aangeschreven en gesommeerd om deze gelden over te maken naar de bankrekening van [M]. Deze brief wordt als productie 5 in het geding gebracht. Een overzicht van alle gelden die [klaagster] ten onrechte heeft ontvangen volgens moeder wordt als productie 6 overgelegd.
12. Daarnaast hebben vader en [klaagster] zonder toestemming en kennis van moeder medicatie, die vader gebruikt, laten uitschrijven op de naam van moeder. Moeder legt de correspondentie over deze gang van zaken over als productie 7. Moeder heeft gelet op alle omstandigheden het vermoeden dat vader en [klaagster] onder een hoedje samenwerken om moeder uit het leven van [M] te duwen.
(…)
16. (…) Daarnaast beschikt moeder niet over de brieven en e-mails aangaande het PGB geld en de Wajong-uitkering, die [M] zou moeten ontvangen. Vader legt deze gegevens en bescheiden om onduidelijke redenen niet over aan moeder. Moeder stelt zich op het standpunt dat zij inzage en toegang zou moeten hebben tot voornoemde informatie, zodat zij volledig op de hoogte is van de financiële staat van [M] en om te controleren dat onder andere het PGB geld en de Wajong-uitkering ten behoeve van [M] wordt gespendeerd door vader. Moeder doet daarom een beroep op artikel B43a Rv.
(…)
20. Moeder is reeds in 2005 benoemd tot mentor en bewindvoerder samen met vader. Zij zijn in gelijke mate belast met de uitvoering van de taken die daarmee voortvloeien. Moeder heeft echter geen inzicht in relevante financiële stukken, nu vader geen inzage geeft in deze stukken. Moeder kan hierdoor geen effectieve controle houden op de handelingen van vader en zelf geen handelingen verrichten voor [M]. Moeder heeft echter net zoveel recht op inzage in voornoemde bepaalde bescheiden als vader. Daarbij komt dat de rechtbank in Turkije vader vorig jaar heeft doorverwezen naar het Academisch Medisch Centrum voor Geestesziekten in Antalya om te onderzoeken of en in hoeverre hij mentaal gezond is (productie 9: uitspraak van Turkse rechtbank en vertaling daarvan).
(…)
24. Hierbij is allereerst relevant dat vader zelf een verzoek heeft ingediend om zichzelf te laten ontslaan als bewindvoerder en mentor. Reeds uit deze omstandigheid blijkt dat vader niet door wil gaan met uitvoering van het bewind en mentorschap. Daarnaast is vader zowel mentaal als fysiek niet in staat is om de zorg over [M] uit te oefenen. [M] heeft intensieve lichamelijk zorg nodig, hetgeen vader door de hernia en stijfheid in het lichaam niet kan geven. Ook slikt vader zware medicatie. Ook stelt vader in zijn verzoekschrift dat [klaagster] de aangifte inkomstenbelasting van [M] zou doen en de overzichten van de rekening en verantwoording zou opstellen. Moeder wist niet dat [klaagster] deze handelingen verricht. Deze stelling van vader impliceert dat hij deze taken niet zelf kan uitvoeren, hetgeen een gewichtige reden is om hem te ontslaan.
25. Daarnaast stelt moeder zich op het standpunt dat vader sinds 2016 gedeelten van het PGB geld van [M] heeft overgemaakt naar [klaagster]. Tevens ondermijnt vader de belangen van moeder en zet hij haar meermaals buitenspel. Zo heeft vader nog in 22020 bij de rechtbank in Antalya, Turkije alleen zichzelf laten aanstellen als bewindvoerder en voogd voor [M] (productie 10). Vader heeft moeder nimmer ingelicht hierover, hetgeen hij wel had moeten doen. Vader handelt dan ook niet in het belang van [M].
26. Daarnaast heeft vader alle financiële transacties altijd zonder toestemming en zonder overleg uitgevoerd. Vader houdt het paspoort van [M] achter, terwijl beide partijen gemachtigd zijn als bewindvoerder en mentor om dit paspoort in beheer te hebben. Vader handelt hierdoor in strijd met de beschikking d.d. 23 november 2005. Ook verbergt vader wat er gebeurt met de PGB- en Wajonguitkeringen. Moeder heeft meermaals aan vader gevraagd om inzicht te geven in de zorggelden (het PGB is EUR 55.000,-- per jaar, voorheen was dit EUR 80.000 per jaar) als de Wajong-uitkering. ook zou [M] om en nabij EUR 1.350,-- per maand voor de uitkering moeten ontvangen. Vader toont ook geen inzage in de jaarlijkse belastingaangiften van [M]. Bovendien geeft vader moeder geen toegang tot de bankrekeningen van [M], waardoor moeder zelf geen transacties kan uitvoeren namens [M] en de handelingen van vader niet kan controleren.
27. Bovendien heeft [M] jarenlang niet de juiste zorg ontvangen, omdat vader [M] altijd heeft binnengehouden. [M] heeft daardoor geen onderwijs en ondersteuning ontvangen. Zij kon hierdoor ook een lange tijd niet naar de juiste instellingen toe, waardoor zij geen professioneel zorg ontving. Het handelen van vader is dan ook steevast in strijd met de belangen van [M]. Het is moeder pas na het starten van de echtscheidingsprocedure gelukt om [M] twee keer per week naar professionele instellingen te sturen. Zo ging [M] begin 2024 naar dagbestedingsactiviteiten. Toen moeder het aantal dagen wilde verhogen, heeft vader geweigerd om de noodzakelijke aanvraagformulieren te ondertekenen (productie 11: bericht van zorginstelling). Daarbij komt ook dat vader het uitoefenen van fundamentele rechten van [M] belemmert. Zo was moeder voornemens om met [M] op vakantie te gaan. Vader heeft echter geen toestemming daarvoor (productie 12). (…)”
Bij het processtuk heeft verweerder onder meer als bijlagen toegevoegd:
- een verklaring van de moeder met een ‘omschrijving en foto’s van leefomstandigheden’ van dochter M, waarin onder meer is opgenomen: “Onlangs greep de vader [dochter M] bij haar keel.”;
- foto’s van medicatie van klager;
- correspondentie over uitschrijven van medicatie aan de moeder;
- stukken uit een gerechtelijke procedure in Turkije;
- een bericht van een zorgaanbieder geen zorg aan te kunnen bieden omdat zij geen handtekening van klager hebben.
2.8 Op 10 oktober 2024 heeft klaagster aan verweerder geschreven:
“In bovengenoemde zaak heb ik uw verweerschrift en producties mogen ontvangen via mijn vader. Ik mail u in deze zaak op persoonlijke titel, aangezien ik in deze zaak niet fungeer als advocaat. Zoals u weet, ben ik in het dagelijks leven echter wel werkzaam als advocaat. Vanuit die hoedanigheid ben ik ook op de hoogte van de gedragsregels en de tuchtrechtspraak waar een advocaat aan is onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die een advocaat behoort te betrachten. Dat betekent onder meer – in deze specifieke zaak – dat geen feiten gesteld mogen worden waarvan de advocaat de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. In uw stukken die ik heb mogen ontvangen, doet u uitlatingen waarvan evident is dat deze onwaar zijn dan wel u redelijkerwijs deze kan kennen nu in zijn geheel bewijsstukken ontbreken bij de stellingen die u poneert. Juiste vanwege deze precaire familierechtkwestie, waarbij de-escalatie geïndiceerd wordt geacht, dient u zich hier ten volle van bewust te zijn. Ik reken erop dat u de naar voren gebrachte onwaarheden rectificeert en slechts feiten naar voren brengt, zoals een behoorlijk advocaat betaamt.”
2.9 Op 25 oktober 2024 heeft de rechtbank een tussenbeslissing genomen.
2.10 Op 17 december 2024 heeft de advocaat van klager aan de rechtbank medegedeeld dat klaagster en dochter B hun bereidverklaring als bewindvoerders en mentoren hebben ingetrokken. Daarbij heeft de advocaat namens klager het verzoek aldus gewijzigd dat wordt verzocht om benoeming van een professionele partij als opvolgend bewindvoerder en mentor.
2.11 Bij beschikking van 10 februari 2025 heeft de rechtbank klager en de moeder ontslagen als bewindvoerders. Klager is tevens ontslagen als mentor, maar de benoeming van moeder tot mentor is in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“Duidelijk is dat de relatie tussen de ouders ernstig verstoord is. Duidelijk is ook dat dit niet ten koste moet gaan van de (bekostiging van de) zorg voor hun dochter [M[. Zoals hiervoor al overwogen woont betrokkene bij haar moeder. De kantonrechter zal daarom uit praktische overwegingen, met ingang van de dag van deze beschikking, de vader ontheffen van zijn taken als bewindvoerder en als mentor. Het zou de voor hand liggen om dan de moeder als enig bewindvoerder en mentor te laten optreden, doch gelet op de zeer gespannen relatie tussen beide ouders acht de kantonrechter het van belang dat ook de moeder wordt ontheven van haar taak als bewindvoerder. Ten aanzien van de mentor overweegt de kantonrechter dat het zijn voorkeur had om de zussen van [M] en de moeder gezamenlijk tot mentor te benoemen, doch nu de zussen hun bereidverklaring hebben ingetrokken is dat niet langer mogelijk.
Aldus komt de kantonrechter tot de slotsom dat ten aanzien van [M] een professionele bewindvoerder, zoals hieronder aangegeven, wordt benoemd. Tevens zal ook een professionele mentor, zoals hieronder aangegeven, worden benoemd met dien verstande dat de moeder van [M] tot tweede mentor wordt benoemd. Dat houdt in dat de beslissingsbevoegdheid ligt bij de professionele mentor die echter zoveel als mogelijk overleg dient te hebben met moeder en haar ook volledig zal informeren over alle aangelegenheden die in het belang van [M] zullen zijn.”
3. KLACHT
3.1 De klachten van klaagster en klager zijn in de kern gelijkluidend en houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klaagster en klager verwijten verweerder meer in het bijzonder:
a) Verweerder heeft beschuldigingen aan het adres van klaagster en klager als feitelijkheden gepresenteerd, zonder enig onderzoek te doen naar de juistheid van de door zijn cliënte geponeerde ongefundeerde stellingen (door onder meer klakkeloos de inhoud van de stukken van zijn cliënte over te nemen) en daarmee in strijd met gedragsregel 8 onjuiste informatie verstrekt;
b)Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klager en over klaagster als persoon en als advocaat;
c) Verweerder heeft zich suggestief en onnodig polariserend opgesteld;
d) Verweerder heeft klagers belangen als persoon en klaagsters belangen als persoon en als advocaat onnodig dan wel onevenredig geschaad zonder redelijk doel.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klachten verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 In de procedure tussen de ouders heeft verweerder opgetreden als advocaat van de wederpartij van klager. Bij die procedure was klaagster weliswaar geen partij, maar ze was daarbij wel derde-belanghebbende nu daarin immers met haar instemming werd verzocht om haar benoeming tot opvolgend bewindvoerder en mentor.
5.2 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a van de Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 van de Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 Daarbij geldt dat advocaten per definitie partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Advocaten mogen er in beginsel van uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
5.4 Verder geldt dat in familierechtkwesties de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Van de advocaat mag een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het starten van procedures. De advocaat moet daarbij in iedere zaak afwegen:
– het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure,
– het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan,
– het verloop van het geschil tot dan toe en
– de kans op succes van de procedure.
Beoordeling 25-056/DH/RO (Klager)
5.5 Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht erop gewezen dat verweerder in zijn verweerschrift heeft gesteld dat klager aan uiteenlopende stoornissen lijdt (schizofrenie, bipolaire stoornis, hallucinatie, depressieve en angststoornis) en een zware hernia zou hebben. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat klager de huisarts onder druk heeft gezet om medicijnen voor te schrijven aan de moeder. Tot slot heeft verweerder gesteld dat klager zijn dochter zou hebben binnengehouden en dat verweerder haar bij de keel zou hebben gegrepen. Klager wijst erop dat deze stellingen door verweerder worden geponeerd en niet ‘volgens de moeder’, waarbij deze stellingen niet met bewijsstukken worden onderbouwd.
5.6 De raad stelt voorop dat verweerder namens de moeder een verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift heeft ingediend. Daarin verzoekt hij namens de moeder om klager te ontslaan als bewindvoerder en mentor. De gestelde aandoeningen waar klager aan zou lijden, waren functioneel voor dat verzoek ter onderbouwing dat klager in de visie van de moeder niet meer in staat was om voor dochter M te zorgen. Dat klager zelf al heeft verzocht om zijn eigen ontslag, laat onverlet dat verweerder namens de moeder eenzelfde verzoek mocht doen, voorzien van een eigen motivering. Vervolgens stelt de raad vast dat uit de context waarin verweerder over de aandoeningen van klager schrijft duidelijk blijkt dat die namens de moeder, en dus niet door verweerder zelf op eigen titel, naar voren worden gebracht. Verweerder mocht daarbij afgaan op de informatie die hij van de moeder heeft gekregen over de gestelde aandoeningen van klager, temeer nu de moeder een en ander heeft kunnen onderbouwen met nadere (medische) stukken.
5.7 Datzelfde geldt voor zover verweerder het vermoeden van de moeder heeft uitgesproken over de onregelmatigheden rondom het uitschrijven van de medicatie op de naam van moeder. Verweerder heeft daarbij kunnen verwijzen naar de correspondentie met de huisarts daarover. Als klager de juistheid daarvan betwist kan en moet hij dat in de desbetreffende procedure naar voren brengen. Voor de tuchtrechter is in dat verband geen taak weggelegd. Ook heeft verweerder namens de moeder naar voren kunnen brengen dat klager dochter M zou binnenhouden. Hij kon daarbij uitgaan van de informatie die hij van zijn cliënte ontving, gesteund door een bericht van een zorgaanbieder dat klager geen toestemming wilde geven voor het verlenen van zorg aan de dochter. Ook hier geldt dat klager dit in de procedure bij de rechtbank kon betwisten, als hij de juistheid daarvan aan de kaak wilde stellen.
5.8 Tot slot stelt de raad vast dat verweerder niet naar voren heeft gebracht dat klager dochter M bij de keel zou hebben gegrepen, maar dat dit afkomstig is uit een eigen verklaring van de moeder.
5.9 Het is de raad niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft stellingen ingenomen namens zijn cliënte die dienstig waren aan het verzoek en waarbij hij kon afgaan op de informatie die hij van zijn cliënte heeft gekregen. Het is de raad niet gebleken dat hij zich daarbij onnodig grievend heeft uitgelaten of anderszins onbetamelijk heeft gehandeld. De klacht is in het geheel ongegrond.
Beoordeling 25-029/DH/RO (Klaagster)
5.10 Klaagster heeft ter onderbouwing van haar klacht erop gewezen dat verweerder heeft gesteld dat zij met PGB-gelden heeft gefraudeerd en de huisarts onder druk heeft gezet om medicijnen voor te schrijven aan de moeder.
5.11 Wat betreft de PGB-gelden, stelt de raad vast dat verweerder daarover heeft aangevoerd dat klaagster deze gelden onterecht dan wel onrechtmatig heeft ontvangen omdat zij geen zorg zou hebben verleend. De onterechte ontvangst is daarmee alleen civielrechtelijk onderbouwd. Het strafrecht is buiten beschouwing gelaten. Verweerder kon dit naar voren brengen omdat het dienstig was aan het betoog van de moeder dat klaagster volgens haar ongeschikt was als bewindvoerder en/of mentor. Daarbij kon verweerder zich baseren op de financiële overzichten van zijn cliënte, die naast de moeder ook (mede)bewindvoerder was van dochter M. Het is de raad niet gebleken dat verweerder de situatie rondom de PGB-gelden heeft gekoppeld aan klaagsters beroep van advocaat. Dat is door de moeder wel gedaan in het verweerschrift dat zij zelf zelfstandig heeft ingediend, maar dat kan verweerder niet worden aangerekend.
5.12 De raad verwijst wat betreft de klacht over, kort gezegd, de situatie met de huisarts naar zijn oordeel onder 5.7.
5.13 Verweerder heeft het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. De klacht is in het geheel ongegrond.
Conclusie
5.14 Beide klachten zijn ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht met zaaknummer 25-029/DH/RO ongegrond;
- verklaart de klacht met zaaknummer 25-056/DH/RO ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. F.G.L. van Ardenne, A.T. Bol, M.G. van den Boogerd en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 25 augustus 2025
