Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2025:139
Zaaknummer
25-091/A/NH
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing; klacht van een advocaat over een advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder toestemming van klager een e-mail van klager gericht aan de gevolmachtigde van zijn cliënten (die door een verzendvergissing bij verweerder terecht was gekomen) in de procedure in te brengen. De door verweerder naar voren gebrachte omstandigheden bieden geen rechtvaardiging voor dit handelen. De kwestie over de (proces)volmacht had ook op andere wijze aan de orde gesteld kunnen worden. Daarmee is de klacht gegrond. Ondanks de gegrondverklaring, is geen maatregel opgelegd. Verweerder heeft het gebruik van de e-mail aangekondigd en klager heeft hiertegen niet geprotesteerd. Ook na het toezenden van de producties en daarna op de zitting heeft klager zijn bezwaren tegen het gebruik van de e-mail niet kenbaar gemaakt. Klager heeft derhalve drie gelegenheden voorbij laten gaan zonder zijn bezwaren tegen de overlegging van de e-mail te uiten. Vervolgens heeft klager pas twee jaar later zijn klacht hierover tegen verweerder ingediend. Tot slot bevat de e-mail geen vertrouwelijke informatie, maar gaat het slechts om het doorsturen van een rolbericht.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 11 augustus 2025 in de zaak 25-091/A/NH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 7 oktober 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 11 februari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ss/24-445/2381576 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 juni 2025. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 26 februari 2025 door verweerder en op 6 maart 2025 door klager nagezonden stukken.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Er is een juridisch geschil tussen een kleinzoon (de kleinzoon) en (de gevolmachtigde van) zijn grootouders (de grootouders). De kleinzoon beheerde de financiën van de grootouders. Daarna is het beheer belegd bij de oom van de kleinzoon, de heer F (hierna: de oom). 2.3 De grootouders zijn bij de rechtbank Noord-Holland een procedure gestart tegen de kleinzoon. De grootouders worden in deze procedure bijgestaan door klager. De kleinzoon wordt bijgestaan door verweerder. 2.4 Klager heeft op 9 september 2021 namens de grootouders conservatoir beslag laten leggen op het vermogen van de kleinzoon met een vordering tot betaling van € 220.240,60. 2.5 Op 1 december 2021 heeft verweerder namens de kleinzoon in de bodemprocedure een conclusie van antwoord genomen. Hierin is het standpunt verkondigd dat niet de grootouders, maar de oom de procedure tegen de kleinzoon had geïnitieerd. De conclusie van antwoord luidt voor zover relevant: “3. De vordering wordt formeel ingesteld namens bedoelde grootouders. Er bestaat echter gegronde reden om te twijfelen aan het werkelijke bestaan van hun wil tot het instellen van deze vorderingen. Deze twijfel is niet alleen gegrond op hun eigen uitlatingen tegenover gedaagde (…) maar ook op de kennelijke vooringenomenheid van de oom van gedaagde (…), als nieuwe gevolmachtigde, die zich buitengesloten heeft gevoeld. Op enig moment, nadat hun kleinzoon (…) in samenwerking met zijn moeder een lange periode voor zijn fysieke hulpbehoevende grootouders had gezorgd en hen langdurig in huis had genomen, heeft [de oom] zich op het standpunt gesteld dat hij recht had op financiële informatie (…), welk recht hem toen echter door opa en oma zelf werd ontzegd. Zij hadden niet voor niets hun kleinzoon en niet hun zoon [de oom] met de financiële administratie hadden belast. Zij vreesden (…) voor conflicten als [de oom] zich hiermee zou gaan bemoeien. [De oom] is daarna echter zodanige druk op zijn neef [de kleinzoon] gaan uitoefenen (…), dat [de kleinzoon] de zorg voor zijn grootouders en het beheer van de financiën in mei 2021 heeft opgegeven om van de last van zijn oom af te zijn. (…) 5. In werkelijkheid is dit conflict dan ook, al vanaf oktober 2020, geïnitieerd door [de oom] (…). 6. Het gevraagde contactverbod (…) lijkt eerder van [de oom] dan van eisers afkomstig te zijn. (…).” 2.6 Op 25 april 2022 heeft klager - naar hij dacht aan de oom - een bericht gestuurd over de voortgang van de procedure. Klager heeft deze e-mail abusievelijk niet aan de oom gestuurd maar aan verweerder. De e-mail luidt als volgt: “Beste [naam van de oom], Aangezien de werkelijk overal bezwaar tegen maken zelfs mijn verzoek om de zitting te verplaatsen omdat ik simpelweg gewoon niet kan op 1 juni bijgaand de laatste fanmail… Met vriendelijke groet, [klager]” 2.7 Bij e-mail van 26 april 2022 heeft verweerder als volgt gereageerd op deze e-mail. “Geachte Confrère, Uit dit bericht blijkt weer dat 'oom (…)' uw primaire contactpersoon is. Het bericht is onbedoeld naar mij verzonden, maar geeft wel een inkijkje in de gang van zaken zoals die door cliënt telkens wordt aangegeven. Zo nodig zal ik hier in de verdere toelichting op de zaak namens cliënt de nodige aandacht aan besteden.” 2.8 Op 23 augustus 2022 heeft bij de rechtbank een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voorafgaand hieraan heeft verweerder op 9 augustus 2022 in een akte overlegging producties de e-mail van klager van 25 april 2025 als productie 14 in het geding gebracht en zijn antwoord van 26 april 2022 als productie 15 overgelegd. Verweerder heeft de producties als volgt toegelicht: “Productie l4: E-mail [klager] aan [de oom] 25 april 2022 Toelichting: uit deze kennelijk bij vergissing aan de advocaat wederpartij verzonden e-mail van advocaat aan cliënt blijkt dat [de oom], en niet opa en oma diens contactpersoon is. Productie 15: E-mail aan [klager] 26 april 2022 Toelichting: in deze e-mail kondigt de advocaat van [de kleinzoon] aan dat hij hieraan ter zitting aandacht wil besteden” 2.9 Op 28 september 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen en de kleinzoon in het gelijk gesteld en de grootouders veroordeeld in de proceskosten. 2.10 In hoger beroep heeft verweerder ten behoeve van de zitting van 8 oktober 2024 de e-mail van 25 april 2022 opnieuw ingebracht.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager (als advocaat) verwijt verweerder niet te hebben gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt door een bericht van klager gericht aan de contactpersoon/gemachtigde van klagers cliënten (de oom) en per ongeluk aan verweerder verzonden, zonder overleg in te brengen in eerste aanleg en in hoger beroep.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Maatstaf 5.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. 5.2 Vaststaat dat klager op 25 april 2022 aan de oom - als de gevolmachtigde van zijn cliënten - een e-mailbericht over de voortgang van de procedure wilde sturen, maar dat hij dit bericht abusievelijk aan verweerder heeft gestuurd. Verweerder heeft klager in reactie op dit bericht op 26 april 2022 laten weten dat hij de inhoud van het bericht zonodig in de procedure zou gebruiken. Verweerder heeft vervolgens de e-mail van 25 april 2022 en zijn antwoord van 26 april 2022 ingebracht in de procedure bij de rechtbank en later ook in hoger beroep. 5.3 De raad is - overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Discipline - van oordeel dat gelet op de vertrouwelijke aard van de correspondentie tussen een advocaat en zijn cliënt (of diens gemachtigde), de advocaat van de wederpartij (verweerder) daar in beginsel geen kennis van behoort te nemen of gebruik van dient te maken, behoudens uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toestemming van de advocaat of zeer bijzondere omstandigheden. Schending van dit respect voor het vertrouwelijk karakter zal, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, door de verweerder te stellen en aannemelijk te maken, moeten worden aangemerkt als een handelwijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt. Zo’n uitzondering zou kunnen worden aanvaard als er een conflict van belangen bestaat en de waarheidsvinding tot het overleggen van die correspondentie daartoe dringend zou nopen (Hof van Discipline 7 juli 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:214). 5.4 Verweerder heeft erkend dat hij wist dat het om een verzendvergissing ging en dat in het algemeen geldt dat een dergelijk verkeerd ontvangen e-mail niet gebruikt mag worden. Volgens verweerder waren hier echter bijzondere omstandigheden waardoor het gebruik van de e-mail in onderliggende procedure, zonder toestemming van klager, gerechtvaardigd was. Het ging namelijk om een zeer tragisch geschil waarbij klager namens de grootouders rauwelijks beslag had laten leggen op het volledige vermogen van zijn cliënt (de kleinzoon). Verweerders cliënt heeft altijd getwijfeld of deze procedure wel door zijn opa en oma was geïnitieerd en vermoedde dat de opdrachtgever zijn oom was, met wie hij een slechte verhouding heeft. In de conclusie van antwoord had verweerder al namens zijn cliënt betoogd dat de oom achter de zaak zat, en de e-mail die klager abusievelijk aan verweerder had gestuurd, bevestigde dat vermoeden aldus verweerder, nu deze aan de oom was gericht als contactpersoon. Om die reden heeft verweerder besloten om deze e-mail als productie in de procedure in te brengen. 5.5 Hoewel de raad begrip heeft voor de belangen van de cliënt van verweerder in de zaak, ziet de raad in deze omstandigheden geen rechtvaardiging om de e-mail van klager die bedoeld was voor de oom als gevolmachtigde van zijn cliënten zonder toestemming van klager in het geding te brengen. De kwestie over de (proces)volmacht had ook op andere wijze aan de orde gesteld kunnen worden. Dit betekent dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zonder toestemming van klager een e-mail van hem gericht aan de gevolmachtigde van zijn cliënten in de procedure in te brengen. De klacht is daarmee gegrond. 6 MAATREGEL 6.1 De raad ziet ondanks de gegrondverklaring in de volgende omstandigheden aanleiding om geen maatregel op te leggen. Verweerder heeft het gebruik van de e-mail van klager aan klager op 26 april 2022 aangekondigd en klager heeft hiertegen niet geprotesteerd. Ook na het toezenden van de producties op 9 augustus 2022 en daarna op de zitting van 23 augustus 2022 heeft klager zijn bezwaren tegen het gebruik van de e-mail niet kenbaar gemaakt. Klager heeft derhalve drie gelegenheden voorbij laten gaan zonder zijn bezwaren tegen de overlegging van de e-mail te uiten. Vervolgens heeft klager pas twee jaar later zijn klacht hierover tegen verweerder ingediend. Tot slot bevat de e-mail geen vertrouwelijke informatie, maar gaat het slechts om het doorsturen van een rolbericht.
7 GRIFFIERECHT 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan klager vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 augustus 2025
