Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:150
Zaaknummer
240339
Inhoudsindicatie
Het betreft hier een hoger beroep van verweerder. In deze zaak ligt de vraag voor of verweerder de belangen van klagers niet goed heeft behartigd en klagers onder zodanige druk heeft gezet om de schikking te accepteren dat hij daarmee de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare heeft overschreden. De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam heeft verweerder hiervoor een onvoorwaardelijke schorsing van zes (6) weken opgelegd. Vast is komen te staan dat klagers tegenover verweerder ondubbelzinnig hebben aangegeven dat zij niet met het schikkingsvoorstel konden instemmen. Het hof oordeelt dat de druk die klagers vanuit verweerder hebben ervaren om de vaststellingsovereenkomst toch te tekenen, direct is te relateren aan een ernstig nalaten van verweerder om klagers op deugdelijke wijze te informeren en te consulteren over de lopende schikkingsonderhandelingen, waardoor het uiteindelijke schikkingsvoorstel voor klagers als een ‘complete verrassing’ kwam. Deze druk is in hevige mate versterkt door de ‘dreiging’ die verweerder vervolgens heeft geuit om bij het niet tekenen van de vaststellingsovereenkomst door klagers uitvoering te zullen gaan geven aan de tussen klagers en verweerder gemaakte verboden prijsafspraak (no cure no pay). Het hof rekent dit verweerder zwaar aan. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, maar ziet aanleiding een fors zwaardere maatregel op te leggen dan de raad, te weten een onvoorwaardelijke schorsing van twaalf weken.
Uitspraak
Beslissing van 8 augustus 2025 in de zaak 240339
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
gemachtigde: mr. A.A.H.J. Huizing, advocaat te Amsterdam
tegen:
1. klager sub 1
2. klaagster sub 2
hierna samen ook te noemen:klagers
gemachtigde: mr. H.J. Hagemans, advocaat te Amsterdam
1 INLEIDING
1.1 Het betreft hier een hoger beroep van verweerder. In deze zaak ligt de vraag voor of verweerder de belangen van klagers niet goed heeft behartigd en klagers onder zodanige druk heeft gezet om de schikking te accepteren dat hij daarmee de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare heeft overschreden. De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft verweerder hiervoor een onvoorwaardelijke schorsing van zes (6) weken opgelegd. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, maar ziet aanleiding een fors zwaardere maatregel op te leggen dan de raad, te weten een onvoorwaardelijke schorsing van twaalf weken.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 24-436/A/A) een beslissing gegeven op 28 oktober 2024. In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a, c, g (gedeeltelijk) en i (gedeeltelijk) ongegrond verklaard en de klachtonderdelen b, d, e, f, g (gedeeltelijk) en h en i (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes (6) weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:181 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 26 november 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van klagers. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 mei 2025. Daar zijn verweerder, bijgestaan door mr. S., en klager sub 1 (ook als vertegenwoordiger van klaagster sub 2), bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager sub 1 is huisarts. Klager sub 1 is bestuurder/aandeelhouder van klaagster sub 2. Klaagster sub 2 is een holdingmaatschappij die aandelen hield in een dochtervennootschap, via welke vennootschap een huisartsenpraktijk werd geëxploiteerd.
3.3 Op enig moment heeft klaagster sub 2 de aandelen verkocht aan Q. De koopovereenkomst zou worden uitgevoerd in twee tranches. Op grond van de eerste tranche heeft klaagster sub 2 51% van de aandelen aan Q overgedragen en een deel van de koopsom verkregen. Als tweede tranche zou klaagster sub 2 de resterende 49% van de aandelen aan Q overdragen en het restant van de koopsom ontvangen. Tot zekerheid voor de nakoming van de betalingsverplichting voor de tweede tranche aandelen is tussen klagers en Q een escrow-overeenkomst gesloten, op grond waarvan door de betrokken notaris een depot is aangehouden voor een bedrag van € 492.500,-.
3.4 Nadat aan de eerste tranche uitvoering is gegeven, is tussen klagers en Q een geschil ontstaan over de uitvoering van de tweede tranche. Verweerder heeft klagers hierin als opvolgend advocaat bijgestaan in de periode juli 2022 tot en met juli 2023. Verweerder heeft de zaak overgenomen van advocatenkantoor B, door welk kantoor klagers tot juli 2022 werd bijgestaan.
3.5 Op 8 april 2022 hebben partijen een door verweerder opgestelde “Opdrachtbevestiging” getekend. Daarin staat onder meer het volgende:
“Onze werkzaamheden
Het geschil over de earn out en de beweerdelijke redenen waarom die niet zou worden afgerekend door [Q], is al in behandeling bij een advocaat van een ander kantoor. Om de zaken zo goed mogelijk te kunnen behartigen hebben wij besproken dat het het beste is om deze in één hand te houden, vooral om co coördinatieproblemen en eventuele verschillen van inzicht over de aanpak te voorkomen. Jij hebt aangegeven dat jij je er het beste in kan vinden als de zaak door ons kantoor verder zal worden behartigd, waarbij jij graag zoveel mogelijk ‘ontzorgd’ wordt om zo min mogelijk met de zaak bezig te hoeven zijn. Dat houdt in dat de opdrachtbevestiging van het andere kantoor beëindigd zal moeten worden en de zaak volledig overgedragen zal moeten worden aan ons. (…). Wij zullen ons zo snel en goed mogelijk inlezen in de zaak en ons als advocaat van jou en jouw vennootschap melden bij [Q]. (…).
Voorwaarden en tarieven
Jij hebt aangegeven bereid te zijn om deze zaak los van een uurtarief op basis van een 50-50 verdeling van de opbrengsten te willen doen en zonder verder kosten van derden te hoeven voldoen, zoals een deskundige of griffierechten. Dat houdt in dat van ieder daadwerkelijk aan jouw vennootschap betaald bedrag de helft als fee aan ons kantoor zal worden doorbetaald. (…) De tussentijdse kosten van derden voorzie ik niet op basis van de mij bekende stukken, en moeten wij tot een minimum kunnen beperken. Mochten er kosten van derden zijn, dan nemen wij die voor onze rekening vooruitlopend op een te verwachten betaling door [Q] aan jou. (...)”
3.6 Op 25 juli 2022 heeft verweerder nogmaals de opdrachtbevestiging aan klager sub 1 gezonden, waaraan onder het kopje ‘Voorwaarden en Tarieven’ het volgende is toegevoegd:
“[NB: op basis van de orderegels van de beroepsgroep moet ik een minimumbedrag met jou bespreken ter dekking van de kosten, dat eventueel weer verrekend kan worden met een uiteindelijk aan jou toegekend bedrag. Ik overleg graag nog even met jou daarover.]”
Verder is toegevoegd dat de werkzaamheden normaal gesproken worden verricht op basis van een uurtarief. Het uurtarief van verweerder als partner bedraagt € 450,- en voor medewerkers van het kantoor liggen die uurtarieven tussen de € 105,- (paralegal) tot € 295,- (senior advocaat-medewerker).
3.7 Op 27 juli 2022 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan klager sub 1, met onder meer de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van ons vervolgoverleg bevestig ik dat wij het geschil met [Q] volledig zullen behandelen op een manier die tot de beste uitkomst voor jou leidt en jou daarin volledig ‘ontzorgen’. Voor feitelijke input zullen we uiteraard informatie van jou nodig hebben en wij overleggen uiteraard over de aanpak en de vorderingen. Wij zullen er alles aan doen om dat buiten een juridische procedure te doen en verwachten ook geen andere kosten (van bijvoorbeeld deskundigen of griffierechten e.d.). Voor onze kosten zullen wij een nader overeen te komen minimumbedrag vaststellen dat achteraf bij afronding gefactureerd zal worden en in mindering gebracht kan worden op een te verwachten betaling van [Q] aan jou.”
3.8 Op 28 juli 2022 heeft klager sub 1 een e-mailbericht gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Sorry ik kan niet akkoord gaan met de voorwaarden. Ik zie het niet als ontzorgen. De heb aangegeven dat 50% is voor mij reel en omvat alles inclusief belasting,…. Alles en geen voorwaarden van een minimum..(...), bellen straks.” en in een WhatsApp-bericht van 28 juli 2022: “Hoe het nu staat schiet ik wing mee op. Ga dan liever Max 2 maanden regie houden en hou ik deze advocaat Max 20k! Gr”
3.9 Op 28 juli 2022 heeft verweerder een WhatsApp-bericht gestuurd aan klager sub 1, met onder meer de volgende inhoud: “Heb je net een opdrachtbevestiging per mail gestuurd. Ik kwam nog een punt tegen over de fee-afspraak waarover ik nog even wil overleggen met jou dat voortkomt uit de orderegels van de beroepsgroep. Een afspraak mag nooit helemaal uitsluitend afhankelijk zijn van het resultaat. Ik bel jou vanmiddag nog. Daar komen we wel uit.”
3.10 Op 29 juli 2022 heeft klager sub 1 een (nieuwe) opdrachtbevestiging ondertekend. Ook daarin staat de hiervoor geciteerde 50/50 regeling. Klager sub 1 heeft verweerder een WhatsApp-bericht gestuurd, met onder meer de volgende inhoud:
“Hi [verweerder], ik ga direct tekenen en niet meer lezen Dank je zoveel vertrouwen in jou Heel erg bedankt”
3.11 Klager sub 1 heeft diezelfde dag aan B medegedeeld dat een andere advocaat zijn zaak zou overnemen.
3.12 In een e-mail van 3 augustus 2022 heeft verweerder aan klager sub 1 geschreven inmiddels met diens vorige advocaat van B te hebben gesproken en dat hem duidelijk is geworden dat de zaak “iets anders ligt” dan hij tot dan toe dacht. Deze e-mail eindigt als volgt:
“Onder deze omstandigheden moet ik je echt adviseren om de eerstvolgende stap nog door [de voormalige advocaat] af te laten maken. (...)”
3.13 Op 23 augustus 2022 heeft klager sub 1 een e-mailbericht gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Als laatste waar blijft de voorstel bodem bedrag en een ander percentage omdat jij hebt aangegeven dat jou collega’s en vanuit de regering niet de kosten mogen voorschieten en wat we hebben getekend niet geldig mag zijn.”
3.14 De koopovereenkomst tussen klaagster sub 2 en Q bevatte een bindend advies clausule. Ter beslechting van het geschil zijn klaagster sub 2 en Q een bindend adviesprocedure gestart. Op 19 april 2023 hebben de bindend adviseurs een conceptrapport aan partijen toegezonden en hen in overweging gegeven om aan de hand van hun bevindingen in overleg te treden over een minnelijke regeling. 3.15 Op 7 mei 2023 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan klager sub 1, met onder meer de volgende inhoud:
“De bandbreedte van een regeling zou volgens de bindend adviseurs tussen EUR 625.000 en EUR 1.094.457 moeten liggen. (…)”
3.16 Klagers hebben verweerder aangegeven om een schikkingsvoorstel te doen aan Q van € 1.600.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en een immateriële schadevergoeding.
3.17 Op 8 mei 2023 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan klager sub 1, met onder meer de volgende inhoud:
“Vandaag hebben wij een mandaat voor een eventuele minnelijke regeling met [Q] besproken. (…) Ik kan de vordering op [Q] in een openingsvoorstel met goed fatsoen op ongeveer 1,3 miljoen zetten schat ik, inclusief rente, en exclusief kosten. Een bedrag van 1,6 miljoen exclusief immateriële schadevergoeding is echt een paar bruggen te ver en daar zou ik het ook niet voor laten lopen eerlijk gezegd. (…) Ik zou wel een voorstel kunnen doen op basis van de bovengrens die de bindend adviseurs hebben aangegeven van ongeveer 1.1 miljoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de afgelopen twee jaren, en exclusief vergoeding van redelijkerwijs gemaakte kosten in verband met de procedure.”
3.18 Op 26 mei 2023 heeft klager sub 1 een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Ik heb mijn best gedaan om transparantie over mijn eigen zaak te krijgen. Simpele zaken zoals de brief die gegaan is naar [Q] names ik krijg ik niet te zien, reactie van [Q], vragen waar ze om antwoord vragen. Je communiceert niet terwijl ik moet akkoord zijn met de inhoud. Kan je dit niet leveren wil ik vandaag een antwoord om acties te ondernemen.”
3.19 Op 1 juni 2023 heeft klager sub 1 een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Ik heb je verteld dat ik raar vind dat jij (...) mij niet erbij betrekt niet eens de brief delen die namens ik is verstuurd (...) en het belangrijkste niets wordt gecommuniceerd naar [Q] zonder mijn toestemming!!!!!! Jou ook gevraagd om [Q] te vragen om met een voorstel op zwart wit komen voordat ik toestemming geef om iets te sturen.”
3.20 Op 28 juni 2023 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan klager sub 1 met onder meer de volgende inhoud:
“Wat de bespreking met [Q] betreft: Er is geen brief. Er is geen reactie. Er is alleen een voorstel om verder te overleggen over de nog uitstaande punten. Ik zie niet zo goed waarom ik daar jouw toestemming voor nodig heb, want dat valt binnen het mandaat dat jij hebt afgegeven.”
3.21 Op 10 juli 2023 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven:
“[…] Het aanbod is concreet om het escrow bedrag van ongeveer EUR 500.000 onmiddellijk uit te betalen. […] Als het na de reorganisatie toch nog de goede kant op zou gaan dan zouden zij bereid zijn om binnen een bepaalde termijn nog een substantiële nabetaling aan jou te verrichten.
Begrijp me goed dat dit een korte weergave is van hun verhaal. Ik vind er zelf nog helemaal niets van, maar ik breng het vast over ter bespreking met jou. Het is het eerste min of meer concrete voorstel van hun kant.
Laat me weten wat jouw ideeën zijn hierover en of je die wilt bespreken.
Groet. [verweerder]”
3.22 Bij e-mail van 25 juli 2023 heeft verweerder klager sub 1 het navolgende medegedeeld:
“(…) Het is vakantietijd inmiddels bij [de advocaat van Q en Q]. Heb [de advocaat van Q] nog wel gemaild voorafgaand daaraan. De bal ligt bij hen om een beter bod te doen. Ik zal [de advocaat van Q] weer even mailen. Hij zit in de Verenigde Staten voor drie weken.”
3.23 Klager sub 1 heeft daarop gereageerd bij e-mail van 25 juli 2023. Hij schrijft aan verweerder:
“ […] ik hoop dat nu ook geen andere belangen spelen om mij in bepaalde hoek te duwen uit ervaring van de afgelopen maanden. Dus: een goede bieding van [Q] op schrift of alsnog bindend advies/rechtbank.”
3.24 Op 28 juli 2023 heeft klager sub 1 bij verweerder gevraagd naar de stand van zaken. Klager sub 1 schrijft:
“(...)Kan je me uitleggen wat heeft jou mail naar toe geleid? Ik heb van jou begrepen dat als geen reactie komt een dagvaarding naar [ZK] zou gaan. Ik heb de hele dossier aan het doornemen en Misschien heb ik de antwoord op de onderstaande gemist”
3.25 Op 10 augustus 2023 heeft klager sub 1 aan verweerder een reminder gestuurd om te reageren op zijn e-mail van 28 juli 2023.
3.26 Op 16 en 17 augustus 2023 heeft verweerder e-mails met onder meer de volgende inhoud gestuurd aan de advocaat van Q:
“Ik ben nog wel bereid om een substantieel gebaar te maken door de hoofdsom op 800.000 te zetten exclusief de wettelijke handelsrente. Beide partijen dragen hun eigen kosten. (…) Dit heeft een mandaat van [klaagster sub 2].”
en:
“Ik kan nog tot 750.000 gaan en iets aan de rente doen door die gelijk te maken met de contractuele rente voor het vaste deel van de koopprijs (4%), maar ik wil dan wel het gevoel hebben dat we allebei serieus aan een oplossing werken.”
3.27 Op 12 september 2023 heeft klager sub 1 een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“graag uitleg radio stilte maanden lang met als excuses zomervakantie!”
3.28 Diezelfde dag heeft verweerder hierop per e-mail als volgt gereageerd:
“De afgelopen zomermaanden heeft deze zaak vrijwel stilgelegen door vakantieverblijf van [de advocaat van Q] in de Verenigde Staten. […] Voorafgaand aan de zomerperiode heb ik met [de advocaat van Q] de mogelijkheden voor een schikking besproken. De samenvatting daarvan is, zoals besproken, dat wij op het spoor zitten dat er ongeveer 1 miljoen aan [klaagster sub 2] betaald zou moeten worden. Zij hebben 500.000 geboden. Daarna is er eigenlijk geen serieuze beweging van de kant van [Q] meer gekomen.
[…]
Er zit echt niet méér in dan het bod van 500.000, dat nog steeds staat, binnen te halen. Ik wil er nog wel langer toelichting op geven, maar het lijkt me onder de omstandigheden waarin we nu zitten echt heel verstandig om dat te doen.” […]
3.29 Op 25 september 2023 heeft verweerder aan klager sub 1 een e-mail gestuurd (met een vaststellingsovereenkomst), waarin hij heeft aangegeven dat hij de afgelopen tijd heeft geprobeerd een schikking uit te onderhandelen die heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst op grond waarvan klaagster sub 2 een bedrag ad € 492.500,- zou ontvangen. Verweerder stelt in de betreffende e-mail dat dit in de omstandigheden waarin klaagster sub 2 verkeert “het best haalbare is”.
3.30 Op 28 september 2023 heeft klager sub 1 een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Ik heb het voorstel goed overwogen en besloten dat ik er op deze voorwaarden niet mee akkoord kan en wil gaan. (...) Om er wel uit te komen zijn afwijkend van/aanvullend op het voorstel van [Q] de volgende twee opties relevant voor [klaagster sub 2]: Optie 1 1-Het bedrag van de schikking moet hoger. Wat mij betreft als het uitkomt in de range van 900K is het op een niveau dat ik akkoord wil gaan (...) 2-Voor wat betreft de geheimhouding wil ik een uitzondering voor wat betreft de lopende procedure tegen [ZK]. 3-Q betaald de kosten van de juristen, deskundigen etc. Optie 2 Afwachten op de procedures tegen ZK. Wil jij dit terugkoppelen richting [Q] en mij laten weten wat hun reactie is?”
3.31 Op 29 september 2023 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager sub 1, met onder meer de volgende inhoud:
“Principes kosten veel geld. Je ziet dat optie 1 geen optie is. In plaats van een verhoging te vragen trekken zij het bod in. Optie 2 is weer een zelfbedachte strategie waar ik niks mee kan en ook niks mee ga doen. Ik ga ook de belangen van mijn kantoor hier nu in betrekken. Als jij denkt dat er een betere uitkomst in zit dan staat dat jou vrij. Mijn kantoor gaat dan wel afrekenen op basis van de regeling die er nu ligt. In een ander scenario hebben wij geen vertrouwen. Ik hoor geen professionele overwegingen waarom een beter resultaat haalbaar zou zijn zonder meer risico’s. Wij gaan niet nog meer tijd en energie besteden aan opties die geen opties zijn.”
3.32 Op 29 september 2023 heeft klager sub 1 een e-mail aan verweerder gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Met deze schikking bedrag zijn jou kosten kleine 20k (10% van escrow bedrag na kosten derden). Is het niet beter om het bedrag hoger te krijgen?”
3.33 Op 29 september 2023 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager sub 1 met onder meer de volgende inhoud:
“Je kent onze afspraken dus geef die niet bewust verkeerd weer. De factuur komt jouw kant op. De betaaltermijn is twee weken.”
3.34 Op 29 september 2023 heeft klager sub 1 de vaststellingsovereenkomst mede namens klaagster sub 2 ondertekend.
3.35 Op 1 oktober 2023 heeft klager sub 1 een e-mail gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Ik voel me gedwongen met een veel te lage schikking akkoord te gaan omdat jouw kantoor eindelijk eens betaald wil krijgen. Dat begrijp ik op zich, maar is niet mijn probleem omdat we no cure no pay hadden afgesproken. Waar ik verder geen zin in heb is dat jouw kantoor (door het escrowbedrag te verrekenen) eenzijdig gaat beslissen hoe we de gang van zaken meewegen in onze financiële afwikkeling. Dat doe ik liever zelf in overleg met jou. Ik ga ervan uit dat we daar ondanks alles goed uitkomen, eventueel na tussenkomst van de deken.”
3.36 Verweerder heeft op 4 oktober 2023 en 10 oktober 2023 (aangepaste en aanvullende) verzoekschriften ingediend tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag ten laste van klaagster sub 2 op haar bankrekening(en) en een onroerende zaak, vanwege de vrees dat klagers hun rekeningen niet zullen betalen. Verweerder stelt een vordering van € 246.250,00 (exclusief kantoorkosten en omzetbelasting) te hebben op klagers, namelijk 50% van de opbrengst in de Q-zaak: het depotbedrag van € 492.500. Op 5 en 10 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank voorlopig verlof verleend, met begroting van de vordering van verweerder op € 320.125,00 en bepaald dat partijen zouden worden gehoord voordat definitief werd beslist. Bij beschikking van 19 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de verloven alsnog geweigerd.
3.37 Op 7 november 2023 heeft verweerder aan klaagsters een factuur gezonden voor een bedrag van in totaal € 313.160,46. Dit bedrag bestaat uit ‘fees’ ter hoogte van € 246.486,00 (waarvoor een urenspecificatie is toegevoegd), € 12.324,30 (5%) kantoorkosten en € 54.350,16 (21%) omzetbelasting. Het betreft de werkzaamheden van verweerder (497 uren) en zijn kantoorgenoot (76,8 uren) over de periode 10 juli 2022 tot en met 3 oktober 2023.
3.38 Verweerder is vervolgens een civiele procedure gestart om betaling van de factuur af te dwingen. In deze procedure vorderde verweerder veroordeling van klagers onder meer tot betaling van een bedrag aan verweerder van € 313.160,00 te vermeerderen met handelsrente en een bedrag van € 3.340.80 aan buitengerechtelijke incassokosten. In het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 maart 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:1934) is onder meer het volgende vermeld:
‘Wat er van dit alles ook zij, een ‘no cure no pay’ afspraak door een advocaat is een nietige afspraak, waarvan in rechte geen nakoming kan worden gevorderd. Dit heeft [verweerder] ook erkend en had de voorzieningenrechter ook al overwogen in de beschikking op het beslagrekest. Deze beschikking heeft [verweerder] (anders dan [klagers]) niet ingebracht in dit kort geding, wat in het licht van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (waarin staat dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren) minst genomen wel op haar weg had gelegen.
(…)
Ook als ervan wordt uitgegaan dat omzetting in een rechtsgeldige afspraak mogelijk is, kan de vordering echter niet worden toegewezen. [Verweerder] wist dat de ‘no cure no pay’ afspraak niet was toegestaan en niet afdwingbaar was. Het lijkt er nu op dat zij meende dat, wanneer deze afspraak niet tot betaling zou leiden, zij (ongelimiteerd) haar uren kon declareren op basis van haar (hoge) uurtarieven. (…) [Klagers hebben] — zeker gelet op de hoogte van de factuur — terecht aangevoerd dat deze gang van zaken op gespannen voet staat met de Gedragsregels voor advocaten, met name artikel 17, de leden 1 en 2.
(…)
De slotsom is dat de vorderingen van [verweerder] worden afgewezen (…).’
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij: a) (…); b) (…); c) (…); d) (…); e) (…); f) de belangen van klagers niet goed heeft behartigd, en klagers zodanig onder druk heeft gezet dat zij zich genoodzaakt zagen om het schikkingsvoorstel te accepteren; h) (…); i) (…).
5 OMVANG HOGER BEROEP
5.1 Verweerder heeft desgevraagd op de zitting bij het hof aangegeven dat het hoger beroep enkel ziet op klachtonderdeel f) en de door de raad opgelegde maatregel en de motivering daarvan. Het hof zal zich in zijn beoordeling hiertoe beperken. Daarmee is de gegrondverklaring van klachtonderdelen b, d, e, g (gedeeltelijk), h en i (gedeeltelijk) door de raad onherroepelijk.
6 BEOORDELING RAAD
6.1 De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel f) en de maatregel het navolgende overwogen.
De raad is van oordeel dat verweerder klagers onder zodanige druk heeft gezet om de schikking te accepteren dat hij daarmee de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare heeft overschreden. Klagers hebben daags na ontvangst van de conceptvaststellingsovereenkomst aangegeven dat zij er op deze voorwaarden niet mee akkoord kunnen en willen gaan. Verweerder reageert daarop dat hij dan de belangen van zijn kantoor erbij gaat betrekken. Dat is regelrecht in strijd met gedragsregel 2, lid 2 waarin is bepaald dat het belang van de cliënt, en geen enkel ander belang, de wijze waarop de advocaat zijn zaken behandelt bepaalt. Ook doet dit op ontoelaatbare wijze afbreuk aan de fundamentele waarden die in het maatschappelijk verkeer gelden ten aanzien van advocaten, meer in het bijzonder dat een advocaat zich moet laten leiden door het belang van zijn cliënt en niet door een eigen belang dan wel een kantoorbelang, hetgeen ook de ratio vormt van artikel 7.7 Voda. Klagers hebben vervolgens de conceptvaststellingsovereenkomst op dezelfde dag dat zij hun bezwaren daartegen kenbaar hebben gemaakt toch getekend. Het feit dat klagers binnen een zeer korte tijdspanne alsnog overgingen tot ondertekening van de overeenkomst, nadat zij juist hun bezwaren daartegen hadden geuit, kan erop wijzen dat de ondertekening heeft plaatsgevonden onder invloed van de druk die verweerder op hen heeft uitgeoefend. De mededeling van verweerder om de belangen van zijn kantoor erbij te betrekken, lijkt een situatie te hebben gecreëerd waarin klagers zich mogelijk genoodzaakt voelden om in te stemmen met de voorwaarden, ondanks hun eerdere bezwaren.
6.2 Ten aanzien van de maatregel heeft de raad het navolgende overwogen.
De klachtonderdelen b, d, e, f, g (gedeeltelijk), h en i (gedeeltelijk) zijn gegrond. Verweerder heeft met name door het maken van een verboden resultaatsgerichte prijsafspraak (no cure no pay), maar ook door zijn eigen belang en het belang van zijn kantoor voor het belang van zijn cliënt te plaatsen, de kernwaarden van integriteit en onafhankelijkheid geschonden. De raad rekent hem dit zwaar aan. Uit het gedrag van verweerder en zijn houding ter zitting blijkt dat hij geen, dan wel onvoldoende, inzicht heeft in het laakbare van zijn handelen. De raad ziet het dilemma niet waar verweerder stelt voor te hebben gestaan. Klagers werden vertegenwoordigd door een advocaat. Wellicht waren klagers niet tevreden over deze advocaat, maar dat dat verweerder voor een zodanig dilemma plaatste dat hij de financiële afspraken met klagers wel op deze manier moest maken ziet de raad niet. Bovendien heeft verweerder klagers bij de eerste gelegenheid ook weer terugverwezen naar diezelfde voormalige advocaat. Zodra de relatie tussen verweerder en klagers vervolgens onder druk komt te staan, beroept verweerder zich op de prijsafspraak, waarvan hij weet dat deze in strijd met de regels is gemaakt. Verweerder zet het belang van zijn kantoor op de voorgrond. Verweerder bagatelliseert dat hij deze uitspraak op de mail heeft gezet en het lijkt alsof verweerder zich daarvan geen enkele rekenschap geeft. Precies die situatie die met artikel 7.7 Voda moet worden voorkomen, heeft zich in dit geval voorgedaan door schending van dit artikel. In het geval van het zo moedwillig en bewust overtreden van de regels, acht de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes (6) weken passend en geboden.
7 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
7.1 Verweerder heeft in zijn beroepschrift het navolgende aangevoerd:
Ten aanzien van klachtonderdeel f)
7.2 Verweerder betwist dat hij klagers onder druk heeft gezet. Verweerder heeft zijn mandaat ook niet overschreden. De navolgende omstandigheden zijn hierbij van belang:
1) de inhoud van de voorgestelde schikking is weliswaar door verweerder aan klagers bij e-mail van 12 september 2023 voorgelegd, maar deze lag feitelijk al voor vanaf 10 juli 2023; 2) verweerder heeft aangegeven dat de maximale schikkingsspeelruimte met Q was bereikt en dat Q op afronding van het geschil en ondertekening aandrong bij gebreke waarvan het bod zou vervallen. De tijdsdruk was aldus een aan het (door Q gedane) aanbod inherente voorwaarde en niet een door verweerder ingebrachte tijdsdruk. Dat verweerder aandacht vroeg voor het belang van zijn kantoor maakt niet dat klagers gedwongen waren het bod te accepteren, althans niet op instigatie van verweerder; 3) verweerder heeft voorts bij klagers aangegeven dat zij het voorstel met andere door klagers betrokken adviseurs zouden kunnen afstemmen; 4) klagers hebben aangegeven over de schikking overleg te hebben gehad met een ‘kerngroep’; 5) klagers hadden naar eigen zeggen nog een andere advocaat ingeschakeld om een procedure tegen een in het geschil betrokken partij (te weten ZK) te starten. Deze procedure tegen ZK was in samenhang te bezien met de schikking met Q en deze andere advocaat zal zich over het schikkingsvoorstel hebben gebogen; 6) klagers hebben na voormelde consultatie(s) en nadere toelichting door verweerder (dat de schikking op zich niet in de weg stond aan een procedure tegen ZK) de schikking met Q getekend.
Ten aanzien van de maatregel
7.3 Verweerder realiseert zich ten volle dat de gemaakte prijsafspraak op grond van de voor hem geldende beroepsregels niet was toegestaan en hij heeft daaruit lering getrokken. Dat maakt evenwel niet dat (zonder meer) sprake is geweest van dwang of druk zijdens verweerder in de uitvoering van die afspraak, dat wil zeggen gedurende het schikkingsproces. De vaststellingsovereenkomst tussen klagers en Q is, als gezegd, tot stand gekomen in overleg met de betrokken adviseurs van klagers en klagers hebben nadat zij hun eigen afweging hebben gemaakt er zelf voor gekozen die te ondertekenen – verweerder heeft daarbij geen druk uitgeoefend.
7.4 Voor zover het hof met de raad van oordeel is dat verweerder in dit opzicht wel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, verwijst verweerder naar jurisprudentie van de raden van discipline over het uitoefenen ongeoorloofde druk en verzoekt verweerder het hof om in lijn daarmee te komen tot een lichtere maatregel, in de zin van een berisping of een voorwaardelijke schorsing.
Verweer klagers
7.5 Klagers hebben gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
8 BEOORDELING HOF
Maatstaf
8.1 In deze zaak gaat het om een klacht tegen de (voormalig) eigen advocaat. De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet.
8.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
8.3 De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Overwegingen hof
Klachtonderdeel f)
8.4 Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad dat klachtonderdeel f) gegrond is.
8.5 Het hof concludeert op basis van de hiervoor onder 3.15 tot en met 3.28 opgenomen feiten, in onderling verband en samenhang bezien, dat verweerder in de periode van juni 2023 tot en met medio september 2023 ernstig tekort is geschoten in het tussentijds informeren en consulteren van klagers over de (op handen zijnde) schikkingsonderhandelingen – daar waar klager sub 1 bij herhaling verweerder heeft verzocht op de hoogte te worden gehouden van het onderhandelingsproces.
8.6 Het hof betrekt hierbij het in hoger beroep onherroepelijk vaststaande oordeel van de raad dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de communicatie met klagers over de wijze hoe hij de onderhandelingen met Q heeft gevoerd (klachtonderdeel e). De raad heeft daartoe onder meer in aanmerking genomen dat klager sub 1 in zijn twee e-mailberichten van 26 mei 2023 en 1 juni 2023 aan verweerder heeft aangegeven dat hij de informatievoorziening van verweerder over de op handen zijnde onderhandelingen onvoldoende vindt en verzocht om op de hoogte te worden gehouden. Voorts heeft de raad in aanmerking genomen dat verweerder vervolgens, zonder klagers daarbij te betrekken, via de e-mail overleg heeft gevoerd met de advocaat van Q en dat pas na het herhaald verzoek van klagers in de e-mail van 12 september 2023 om op de hoogte gehouden te worden verweerder zeer summier en opnieuw zonder schikkingscorrespondentie door te sturen informatie heeft gegeven aan klagers over hoe de onderhandelingen verliepen.
8.7 In aanvulling hierop stelt het hof vast dat verweerder zonder klagers daarover van tevoren te hebben geconsulteerd, is overgegaan tot het verlagen van het schikkingsvoorstel zijdens klagers van 1 miljoen euro naar (uiteindelijk) € 750.000,-, zoals gedaan in zijn e-mails aan de advocaat van Q van 16 en 17 augustus 2023. Bovendien is vast komen te staan dat verweerder van geen van deze e-mails een afschrift aan klagers heeft verstrekt, zodat klagers niet op de hoogte waren van de actie van verweerder.
8.8 Verweerder handhaaft in hoger beroep weliswaar zijn stelling dat hij met zijn optreden zijn mandaat niet te buiten is gegaan, omdat klagers van tevoren hadden aangegeven ‘ontzorgd’ te willen worden. Maar volgens klagers hebben zij met ‘ontzorgen’ uitdrukkelijk niet bedoeld dat verweerder hen niet op de hoogte hoefde te houden van het verloop van de schikkingsonderhandelingen en het uitbrengen van nieuwe voorstellen. Zo heeft klager sub 1 in zijn e-mails van 26 mei 2023 en 1 juni 2023 (3.18 en 3.19), duidelijk gemaakt dat verweerder zonder voorafgaande goedkeuring ten aanzien van de inhoud geen schikkingsvoorstel zou mogen doen aan Q. Verweerder mocht aan de wens van klagers om ‘ontzorgd’ te worden redelijkerwijs niet de conclusie verbinden dat hij een ‘blanco cheque’ kreeg om zonder enige, althans adequate, communicatie met klagers zonder begrenzing schikkingsvoorstellen te doen.
8.9 Het hof acht het gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken aannemelijk dat klagers – als gevolg van de onwetendheid waarin zij door verweerder over het verloop van het schikkingsproces zijn gehouden – nog altijd in de veronderstelling verkeerden dat verweerder (nog) zou gaan inzetten op het bereiken van een schikkingsresultaat gelegen tussen de € 500.000,- en € 1 miljoen (klagers gingen uit van ongeveer € 900.000,-), toen verweerder op 12 september 2023 ‘ineens’ met de mededeling kwam dat de schikking was uit onderhandeld en er echt niet méér in zat dan het bod van Q van € 500.000,- binnen te halen. De stelling van verweerder dat het schikkingsvoorstel van € 500.000,- feitelijk al voorlag op 10 juli 2023 en op 12 september 2023 nogmaals is toegezonden, is door klagers gemotiveerd betwist. Het betrof hier volgens klagers slechts een eerste bod van Q en geen ‘schikkingsvoorstel’. Het hof verwerpt deze stelling van verweerder, gelet op het ‘informatiegat’ dat verweerder bij klagers over de gevoerde schikkingsonderhandelingen heeft laten bestaan.
8.10 Verweerder heeft vervolgens op 25 september 2023 de vaststellingsovereenkomst ter tekening aan klagers toegezonden, inhoudende de uitbetaling van een bedrag van € 492.500,-. Dit betrof volgens klagers echter het geldbedrag dat bij de notaris in depot werd aangehouden in het kader van de escrow-overeenkomst. Het schikkingsbedrag zelf is volgens klagers door verweerder weg onderhandeld, zonder klagers daarbij te betrekken.
8.11 Klagers hebben in reactie op de vaststellingsovereenkomst nog een tweetal suggesties aan verweerder gedaan om een beter resultaat te bereiken. Nadat verweerder had heeft aangegeven dat hij niets zag in die suggesties, hebben klagers op 28 september 2023 nogmaals ondubbelzinnig aangegeven niet met het voorstel te willen instemmen.
8.12 Op 29 september 2023 reageert verweerder hierop met onder meer de mededeling: “Ik ga ook de belangen van mijn kantoor hier nu in betrekken”, gevolgd door zijn mededeling: “Je kent onze afspraken dus geef die niet bewust verkeerd weer. De factuur komt jouw kant op. De betaaltermijn is twee weken”.
8.13 Het hof onderschrijft het oordeel van de raad dat deze reactie van verweerder op 29 september 2023 (ook) in strijd is met gedragsregel 2, lid 2 waarin is bepaald dat het belang van de cliënt, en geen enkel ander belang, de wijze waarop de advocaat zijn zaken behandelt bepaalt en bovendien op ontoelaatbare wijze afbreuk doet aan de fundamentele waarden die in het maatschappelijk verkeer gelden ten aanzien van advocaten, meer in het bijzonder dat een advocaat zich moet laten leiden door het belang van zijn cliënt en niet door een eigen belang dan wel een kantoorbelang, hetgeen ook de ratio vormt van artikel 7.7 Voda.
8.14 Klagers hebben vervolgens de vaststellingsovereenkomst op dezelfde dag dat zij hun bezwaren daartegen kenbaar hebben gemaakt toch getekend.
8.15 Naar het oordeel van het hof is de druk die klagers vanuit verweerder hebben ervaren om de vaststellingsovereenkomst toch te tekenen, direct te relateren aan een ernstig nalaten van verweerder om klagers op deugdelijke wijze te informeren en te consulteren over de lopende schikkingsonderhandelingen, waardoor het uiteindelijke schikkingsvoorstel voor klagers als een ‘complete verrassing’ kwam. Deze druk is in hevige mate versterkt door de ‘dreiging’ die verweerder vervolgens heeft geuit om bij het niet tekenen van de vaststellingsovereenkomst door klagers uitvoering te zullen gaan geven aan de tussen klagers en verweerder gemaakte verboden prijsafspraak (no cure no pay). Het hof rekent dit verweerder zwaar aan.
8.16 De stelling van verweerder dat klagers, naast verweerder, nog andere adviseurs hebben geraadpleegd over het schikkingsvoorstel, acht het hof, wat daar verder ook van zij, niet van belang, nu dit aan de verwijtbaarheid van het handelen en nalaten van verweerder in het geheel niet af doet.
Slotsom
8.17 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 2, lid 2 en gedragsregel 16. Verweerder heeft klagers niet op de hoogte gehouden van belangrijke informatie en feiten en hij heeft klagers niet (adequaat) geconsulteerd over hun belang bij schikkingsvoorstellen. Voorts heeft hij klagers onder druk gezet om het schikkingsvoorstel te accepteren. Klachtonderdeel f) dat verweerder de belangen van klagers niet goed heeft behartigd, en klagers zodanig onder druk heeft gezet dat zij zich genoodzaakt zagen om het schikkingsvoorstel te accepteren is gegrond, zoals de raad ook heeft beslist. Het handelen van verweerder is in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden en met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen en verweerder heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Nu de beroepsgronden van verweerder tegen de beslissing van de raad om klachtonderdeel f) gegrond te verklaren falen, zal het hof de beslissing van de raad in zoverre bekrachtigen.
9 MAATREGEL
9.1 Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes (6) weken, zoals opgelegd door de raad.
9.2 Het hof stelt voorop dat de klachtonderdelen b, d, e, f, g (gedeeltelijk) en h en i (gedeeltelijk) gegrond zijn verklaard.
9.3 Verweerder heeft willens en wetens een verboden prijsafspraak (no cure no pay) gemaakt met klagers en daarmee zijn eigen belang en het belang van zijn kantoor voor het belang van zijn cliënt geplaatst, waarmee hij de kernwaarden (financiële) integriteit en onafhankelijkheid bewust heeft geschonden.
9.4 Verweerder heeft ongeoorloofde druk op klagers uitgeoefend door klagers te ‘overvallen’ met de vaststellingsovereenkomst en daarbij welbewust en weloverwogen gedreigd uitvoering te zullen gaan geven aan de verboden prijsafspraak (no cure no pay) als klagers niet tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst over zouden gaan. Deze dreiging heeft hij niet alleen geuit, maar ook daadwerkelijk geëffectueerd door op grond van de verboden prijsafspraak voor het gevorderde bedrag proberen beslag te leggen (hetgeen in strijd is met gedragsregel 17, lid 6), vervolgens ook een factuur te sturen en daarna weer getracht door middel van een civielrechtelijk kort geding betaling van deze factuur te vorderen.
9.5 Verweerder is ernstig tekort is geschoten in de communicatie met klagers over de wijze hoe hij de onderhandelingen met Q heeft gevoerd.
9.6 Verweerder heeft pas na herhaalde verzoeken een urenregistratie overgelegd waarvan vaststaat dat die pas op een later moment is opgemaakt.
9.7 Verweerder heeft een beslagrekest ingediend op basis van de verboden prijsafspraak (no cure no pay).
9.8 Verweerder heeft meerdere regels, waaronder gedragsregels 2 lid 2, 16, 17, lid 6 en artikel 7.7 Verordening op de Advocatuur (Voda), overtreden. Verweerder heeft bovendien de kernwaarden onafhankelijkheid, (financiële) integriteit en betamelijkheid geschonden. Naar het oordeel van het hof gaat het om grove schendingen van die kernwaarden. Verweerder heeft daarmee de belangen van zijn cliënten ernstig verwaarloosd. Dit raakt de kern van het beroep van de advocaat. De misstappen van verweerder hebben schade toegebracht aan het vertrouwen van het publiek, en van cliënten in het bijzonder, in de advocatuur.
9.9 Ook in hoger beroep heeft verweerder niet of nauwelijks inzicht getoond in de ernst van zijn handelen en ook overigens niet of nauwelijks blijk gegeven van zelfreflectie.
9.10 Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om verweerder een fors hogere maatregel op te leggen dan de raad heeft opgelegd. Het hof zal aan verweerder de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf (12) weken opleggen, hetgeen het hof passend en geboden acht.
Slotsom
9.11 Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen voor zover het de opgelegde maatregel betreft en, zoals hiervoor overwogen, de maatregel verzwaren en de beslissing van de raad bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
10 PROCESKOSTEN
10.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: a) € 50,- kosten van klagers (forfaitair); b) € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klagers; c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; d) € 1.000,- kosten van de Staat.
10.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klagers binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
10.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
11 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
11.1 vernietigt de beslissing van 28 oktober 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 24-436/A/A, voor zover aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van zes (6) weken is opgelegd;
en doet opnieuw recht:
11.2 legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twaalf (12) weken;
11.3 bepaalt dat de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 8 september 2025, met dien verstande dat:
- deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;
- deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
11.4 bekrachtigt de beslissing van 28 oktober 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 24-436/A/A, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
11.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
11.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mr. drs. K.H.A. Heenk, mr. A.R. Creutzberg, mr. F.C. van der Jagt-Vink en mr. R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 augustus 2025.