Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:154
Zaaknummer
250005
Inhoudsindicatie
Het beklag tegen de beslissing van de deken om geen advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet wordt ongegrond verklaard. Het hof is van oordeel dat het niet mogelijk is om beroep in cassatie in te stellen tegen het proces-verbaal van het hof Amsterdam. Dat kan immers alleen van een einduitspraak en daarvan is in dit geval geen sprake. Verder onderschrijft het hof het standpunt van de deken dat voorzover klager een advocaat wil voor een procedure om de schikking ongedaan te maken, deze procedure geen redelijke kans van slagen heeft. Terecht heeft de deken opgemerkt dat de enkele stelling dat er sprake zou zijn van verkeerd gedrag van een paar slechte advocaten en corrupte rechters daarvoor onvoldoende is. Dat geldt ook voor de stelling van klager dat de rechter de kant koos van de bank en dat klager door zijn advocaat, de rechter en de advocaat van de bank onder druk werd gezet om een minnelijke regeling te accepteren.
Uitspraak
Beslissing van 15 augustus 2025 in de zaak 250005 naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klager
tegen:
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken
1.1 Klager heeft op 22 oktober 2024 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 28 november 2024.
Bij het hof
1.3 Klager heeft op 2 januari 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.4 Verder bevat het dossier: - het verweer van de deken van 29 januari 2025
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 Klager heeft op 22 oktober 2024 een verzoek ingediend bij de deken om een advocaat aan te wijzen in verband met het instellen van beroep in cassatie. In reactie op het verzoek om informatie van de deken heeft klager op 26 november 2024 laten weten dat de schikking van 5 juli 2024 met de ING bank niet door hem is gemaakt, maar is bevolen door de rechter op de zitting. Zijn advocaat, mr. W, heeft volgens klager het probleem veroorzaakt. Klager stelt dat zijn advocaat en de rechter hem onder druk hebben gesteld om de schikking te accepteren.
2.2 Met de beslissing van 28 november 2025 heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. Hierin staat – kort samengevat – vermeld dat alleen cassatieberoep kan worden ingesteld tegen een einduitspraak van het gerechtshof. Het proces-verbaal van 5 juli 2024, dat klager heeft verstrekt, is geen einduitspraak en hiertegen kan geen cassatie worden ingesteld. Voorzover klager heeft verzocht om een advocaat om hem bij te staan in een procedure tot vernietiging van een minnelijke regeling wegens wilsgebrek, is de deken van mening dat die procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag
3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen omdat hij zijn verzoek niet voldoende heeft onderbouwd. Klager heeft aangevoerd dat hij een advocaat nodig heeft om hem te helpen met een zaak die hij heeft verloren vanwege verkeerd gedrag door een paar slechte advocaten en corrupte rechters. Waarom zou ik om een advocaat vragen als ik het zelf zou kunnen, aldus klager.
Verweer
3.2 De deken heeft aangevoerd dat zij aan aanwijzing van een advocaat niet toekomt omdat klager niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de door hem gewenste procedure enige kans van slagen heeft. Op basis van het door klager verstrekte proces-verbaal, de toelichting van klager en de telefonische toelichting van mr. W, die klager heeft bijgestaan, concludeert de deken dat partijen een minnelijke regeling hebben getroffen. De mogelijkheden om die regeling aan te tasten zijn zeer beperkt. De stelling dat sprake is van verkeerd gedrag door slechte advocaten en corrupte rechters is daarvoor onvoldoende.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft. Oordeel hof
4.2 Het hof is van oordeel dat de deken het verzoek van klager op goede gronden heeft afgewezen.
4.3 Ten eerste is het hof van oordeel dat het niet mogelijk is om beroep in cassatie in te stellen tegen het proces-verbaal van het hof Amsterdam van 5 juni 2025. Dat kan immers alleen van een einduitspraak en daarvan is in dit geval geen sprake. Verder onderschrijft het hof het standpunt van de deken dat voorzover klager een advocaat wil voor een procedure om de schikking van 5 juli 2024 ongedaan te maken, deze procedure geen redelijke kans van slagen heeft. Terecht heeft de deken opgemerkt dat de enkele stelling dat er sprake zou zijn van verkeerd gedrag van een paar slechte advocaten en corrupte rechters daarvoor onvoldoende is. Dat geldt ook voor de stelling van klager dat de rechter de kant koos van de bank en dat klager door zijn advocaat, de rechter en de advocaat van de bank onder druk werd gezet om een minnelijke regeling te accepteren.
4.4 Het beklag tegen de beslissing van de deken van 28 november 2024 om geen advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet wordt daarom ongegrond verklaard.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 28 november 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.J.J. van Rijen en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 15 augustus 2025.
