Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:143

Zaaknummer

250037W

Inhoudsindicatie

Bij het hof is een zaak van verzoekers aanhangig. Deze zaak is op 13 juni 2025 op een zitting van het hof behandeld. Op 6 juli 2025 hebben verzoekers een verzoek tot wraking van de leden van de behandelende kamer ingediend omdat zij vinden dat er tijdens de zitting sprake was van de schijn van partijdigheid. Verzoekers stellen dat zij niet de kans kregen om hun standpunt goed toe te lichten. De feiten en omstandigheden, die verzoekers aanleiding hebben gegeven de leden van het hof te wraken, hebben zich voorgedaan tijdens de zitting van het hof van 13 juni 2025. Verzoekers waren daarmee dus tijdens de zitting al bekend. Gelet op artikel 2.1 van het Wrakingsprotocol dient een wrakingsverzoek gedaan te worden, zodra de verzoeker met die feiten of omstandigheden bekend is. Dat betekent in dit geval meteen ter zitting (in die mogelijkheid voorziet het Wrakingsprotocol ook) óf zo spoedig mogelijk na afloop van die zitting. Dat het op schrift stellen en onderbouwen van de wrakingsgronden enkele dagen kan vergen, valt te billijken. De door verzoekers in dit geval genomen tijd voor het indienen van hun wrakingsverzoek - 23 dagen - is echter niet meer op te vatten als zo spoedig als mogelijk na de zitting. Verzoekers hebben erop gewezen dat zij, omdat zij dakloos zijn, niet de hele tijd over internet beschikken. Daarom konden zij het verzoek niet eerder indienen. Het hof is van oordeel dat in deze omstandigheid geen rechtvaardiging is gelegen voor het ruim drie weken na de zitting indienen van het wrakingsverzoek.  Het wrakingsverzoek is dan ook te laat ingediend en zal om die reden niet verder inhoudelijk worden beoordeeld. Het zal kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

Uitspraak

Beslissing van 1 augustus 2025 in de zaak 250037W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

 

verzoekers

tegen:

mr. drs. P. Fortuin, mr. T.H. Tanja-van der Broek en mr. J.A. Huijgen

leden van het hof van discipline

 

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF

1.1    Bij het hof is een zaak van verzoekers aanhangig, onder nummer 250037. Deze zaak is op 13 juni 2025 op een zitting van het hof behandeld.

1.2    Op 6 juli 2025 hebben verzoekers een verzoek tot wraking van de leden van de behandelende kamer ingediend, zijnde mr. drs. P. Fortuin (plaatsvervangend voorzitter van het hof), mr. T.H. Tanja-van den Broek (kroonlid) en mr. J.A. Huijgen (advocaat-lid) (hierna: de tuchtrechters wier wraking is verzocht).

1.3    Op 11 juli 2025 hebben deze tuchtrechters hun zienswijze gegeven op het wrakingsverzoek. Zij hebben hierin niet berust.

1.4    Op 15 juli 2025 hebben verzoekers een reactie gegeven op de zienswijze van de tuchtrechters wier wraking is verzocht.     1.5    Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld op basis van de stukken in raadkamer. 

  2    DE WRAKINGSGROND EN DE ZIENSWIJZE VAN DE TUCHTRECHTERS WIER WRAKING IS VERZOCHT

Wrakingsgrond

2.1   Verzoekers hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd: 1)  dat de schijn van partijdigheid op de zitting buiten proportie was; 2)  dat verzoekers niet de kans hebben gekregen om hun standpunt goed toe te lichten omdat zij steeds werden afgekapt.

Zienswijze van de tuchtrechters wier wraking is verzocht

2.2    De rechters wier wraking is verzocht hebben niet berust in het verzoek. Zij hebben erop gewezen dat leden van het hof kunnen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Uit artikel 513, lid 1 Sv volgt dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

2.3    De rechters wier wraking is verzocht hebben zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking te laat is gedaan. De wrakingsgronden hebben betrekking op dat wat op de zitting is voorgevallen. Het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoekers bekend zijn geworden: de zitting was het moment waarop verzoekers bekend werden met dat wat zij als wrakingsgrond aanvoeren. Op dat moment hadden zij het verzoek tot wraking moeten doen.

2.4    Een procespartij moet een korte periode van bezinning op het verloop van de zitting worden gegund om af te wegen of al dan niet een wrakingsverzoek wordt ingediend. De zitting was op 13 juni 2025 en het verzoek is ingediend op 6 juli 2025. Bij een periode van ruim drie weken is niet meer sprake van een geoorloofde korte periode van bezinning, aldus de rechters wier wraking is verzocht. 

2.5    Subsidiair hebben de rechters wier wraking is verzocht te kennen gegeven dat verzoekers met betrekking tot wrakingsgrond 1 geen feiten en omstandigheden gesteld met betrekking tot deze wrakingsgrond, laat staan aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot wrakingsgrond 2 is aangevoerd dat partijen, dus ook verzoekers, op de zitting het woord hebben kunnen voeren. Op de zitting is het debat beperkt tot de klacht waarover het hof heeft te beslissen. Voor zover verzoekers wilden uitweiden over onderwerpen die niet (direct) van belang waren voor de beslissing op de klacht is daar een begrenzing aangebracht. Het behoort tot de taak van de rechter de procesorde te bewaken door regie te voeren.

2.6   Rechterlijke regiebeslissingen kunnen als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking, tenzij (de motivering van) de (regie)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Dat van dit laatste in dit geval sprake is, is door verzoekers niet onderbouwd noch is dit anderszins aannemelijk geworden.

3      BEOORDELING

3.1      De feiten en omstandigheden, die verzoekers aanleiding hebben gegeven de leden van het hof te wraken, hebben zich voorgedaan tijdens de zitting van het hof van 13 juni 2025. Verzoekers waren daarmee dus tijdens de zitting al bekend. Gelet op artikel 2.1 van het Wrakingsprotocol dient een wrakingsverzoek gedaan te worden, zodra de verzoeker met die feiten of omstandigheden bekend is. Dat betekent in dit geval meteen ter zitting (in die mogelijkheid voorziet het Wrakingsprotocol ook) óf zo spoedig mogelijk na afloop van die zitting. Dat het op schrift stellen en onderbouwen van de wrakingsgronden enkele dagen kan vergen, valt te billijken. De door verzoekers in dit geval genomen tijd voor het indienen van hun wrakingsverzoek - 23 dagen - is echter niet meer op te vatten als zo spoedig als mogelijk na de zitting. Verzoekers hebben erop gewezen dat zij, omdat zij dakloos zijn, niet de hele tijd over internet beschikken. Daarom konden zij het verzoek niet eerder indienen. Het hof is van oordeel dat in deze omstandigheid geen rechtvaardiging is gelegen voor het ruim drie weken na de zitting indienen van het wrakingsverzoek. 

3.2        Het wrakingsverzoek is dan ook te laat ingediend en zal om die reden niet verder inhoudelijk worden beoordeeld. Het zal kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. 

 

4        BESLISSING

Het Hof van Discipline:

4.1      verklaart het wrakingsverzoek van 6 juli 2025 van verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk. 

4.2   bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en A. Groenewoud, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2025.

            griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 1 augustus 2025.