Rechtspraak
Bij het hof is een zaak van verzoekers aanhangig. Deze zaak is op 13 juni 2025 op een zitting van het hof behandeld. Op 6 juli 2025 hebben verzoekers een verzoek tot wraking van de leden van de behandelende kamer ingediend omdat zij vinden dat er tijdens de zitting sprake was van de schijn van partijdigheid. Verzoekers stellen dat zij niet de kans kregen om hun standpunt goed toe te lichten. De feiten en omstandigheden, die verzoekers aanleiding hebben gegeven de leden van het hof te wraken, hebben zich voorgedaan tijdens de zitting van het hof van 13 juni 2025. Verzoekers waren daarmee dus tijdens de zitting al bekend. Gelet op artikel 2.1 van het Wrakingsprotocol dient een wrakingsverzoek gedaan te worden, zodra de verzoeker met die feiten of omstandigheden bekend is. Dat betekent in dit geval meteen ter zitting (in die mogelijkheid voorziet het Wrakingsprotocol ook) óf zo spoedig mogelijk na afloop van die zitting. Dat het op schrift stellen en onderbouwen van de wrakingsgronden enkele dagen kan vergen, valt te billijken. De door verzoekers in dit geval genomen tijd voor het indienen van hun wrakingsverzoek - 23 dagen - is echter niet meer op te vatten als zo spoedig als mogelijk na de zitting. Verzoekers hebben erop gewezen dat zij, omdat zij dakloos zijn, niet de hele tijd over internet beschikken. Daarom konden zij het verzoek niet eerder indienen. Het hof is van oordeel dat in deze omstandigheid geen rechtvaardiging is gelegen voor het ruim drie weken na de zitting indienen van het wrakingsverzoek. Het wrakingsverzoek is dan ook te laat ingediend en zal om die reden niet verder inhoudelijk worden beoordeeld. Het zal kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
