Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:25

Zaaknummer

230045D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. De raad heeft een groot deel van de bezwaren tegen verweerder gegrond verklaard en een schorsing opgelegd. De deken komt op tegen twee door de raad ongegrond verklaard bezwaren en verzoekt het hof een schrapping op te leggen. De raad is van oordeel dat de door de raad gegrond verklaard bezwaren al voldoende argumenten geven voor een schrapping, omdat daaruit blijkt dat verweerder structureel ondermaats presteert. De gegrond verklaarde klachten zijn zeer ernstig en tonen dat verweerder gedurende een langere periode de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid en integriteit heeft geschonden. Het bezwaardossier toont naar het oordeel van het hof het beeld van een advocaat die ongeschikt is voor het vak. Verweerder heeft opdrachten van cliënten die hem als advocaat inschakelden stelselmatig niet (afdoende) bevestigd aan cliënten. Hij heeft geld gegeven aan een cliënte, met wie hij bovendien een te vriendschappelijke en flirterige en daarmee onprofessionele en ongepaste relatie had. Verweerder heeft in deze relatie zijn onafhankelijkheid uit het oog verloren en heeft zijn cliënte daarmee (financieel) nadeel toegebracht. Verweerder heeft voorts declaraties verrekend met derdengelden zonder schriftelijke toestemming van cliënten, hij heeft cliënten niet op de hoogte gehouden van belangrijke informatie en hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens cliënten. Verder zijn de dossiers van verweerder incompleet en onoverzichtelijk, heeft hij de deken op verschillende momenten onjuist geïnformeerd, en heeft verweerder werkzaamheden laten uitvoeren door een niet-advocaat, zonder zijn cliënten hierover te informeren en zonder een geheimhoudingsbeding met deze persoon overeen te komen. Verweerder heeft ook structureel onvoldoende ook voor het belang om standpunten van zijn cliënten juridisch te (kunnen) onderbouwen. Met een en ander staat vast dat er veel is aan te merken op het functioneren en de praktijkvoering van verweerder en dat verweerder onvoldoende op de hoogte is van de regels die gelden voor een advocaat, althans deze regels niet naleeft, en zich bovendien niet bewust is van het belang van toepassing van deze regels.

Uitspraak

 

Beslissing van 26 januari 2024

in de zaak 230045D

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

                                     

deken

tegen:

verweerder

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 16 januari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-651/AL/GLD/D). In deze beslissing is  het bezwaar van de deken gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een geheel voorwaardelijke schorsing voor de duur van 26 weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI-nummer ECLI:NL:TADRARL:2023:28 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van de deken tegen de beslissing is op 14 februari 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; het verweerschrift van verweerder; de e-mail van 14 september 2023, met bijlagen, van de deken; de e-mail van 14 september 2023, met bijlagen, van verweerder.

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 25 september 2023. Daar zijn de deken en verweerder verschenen. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3 FEITEN

3.1 Tegen de feiten van de raad zijn geen gronden gericht. Het hof neemt de feiten over die de raad heeft vastgesteld bij beoordeling van de bezwaren die in hoger beroep niet meer ter discussie staan (a, c, d, f, g, i, j en k) en verwijst daarvoor naar de beslissing van de raad. Het hof stelt in aanvulling hierop de volgende feiten vast die verband houden met de bezwaren b en e. Dat zijn de bezwaren die door de raad ongegrond zijn verklaard en waartegen het hoger beroep van de deken, naast het beroep tegen de opgelegde maatregel, zich richt.

3.2 Zakelijk gezegd gaat het om volgende. De deken heeft vanaf 2021 meerdere signalen ontvangen over het functioneren van verweerder als advocaat. Naar aanleiding van deze signalen is de deken een onderzoek gestart en heeft zij kantoorbezoeken bij verweerder afgelegd. Uit deze kantoorbezoeken is onder meer het  volgende gebleken. In de door verweerder overgelegde dossiers zaten geen opdrachtbevestigingen, verweerder verrekende, zonder voorafgaande expliciete toestemming van de cliënt, declaraties met derdengelden, verweerder informeerde  cliënten niet over de voortgang van zaken, de onderzochte dossiers waren onoverzichtelijk,  in strijd met toezeggingen aan de deken heeft verweerder toch zaken aangenomen op rechtsgebieden waarin hij niet gespecialiseerd was (onder andere op het terrein van arbeidsrecht en erfrecht) en verweerder schakelde een derde in om voor hem juridische werkzaamheden te verrichten, terwijl deze derde geen jurist was en niet onder een geheimhoudingsovereenkomst werkte, en die hij voorstelde aan cliënten als zijn kantoorgenoot.

 

De deken heeft de volgende feiten ten grondslag gelegd aan bezwaar b (juridisch ondermaats presteren)

 

​​​​​​​3.3 De deken heeft de rechtbank Gelderland gevraagd of er signalen waren over het functioneren van verweerder. Naar aanleiding hiervan heeft de deken op 4 februari 2022 een document van vier pagina’s van de rechtbank Gelderland ontvangen waarin de bevindingen van verschillende kantonrechters en bestuursrechters uiteen zijn gezet. In het document staat onder meer het volgende:

 

“Uitvraag onder de kantonrechters over [verweerder] leverde het volgende beeld op (6 rechters reageerden, dit is een samenvatting):

- Zijn vakinhoudelijke kennis ogv arbeids- en huurrecht wordt ondermaats genoemd

- Brengt kansloze zaken aan;

- Slordige processtukken zowel qua lay-out als op inhoud;

- Optreden ter zitting: slecht voorbereid, lijkt alsof hij met grote weerstand in de rechtszaal vertoeft, zeurderige toon, zelden bereid tot constructief overleg;

- Een collega die al lang meeloopt heeft bij [verweerder] een ontwikkeling gezien waarbij hij zich aanvankelijk manifesteerde als een activistisch advocaat (waarbij de rechter op zijn woorden moest letten) maar die houding inmiddels heeft verlaten;

- Positieve geluiden zijn er ook; zeer begaan met zijn cliënten, komt op voor de absolute underdogs; recent gedroeg hij zich in de zittingszaal prima en beleefd en ging mee de uitnodiging creatief en buiten de box na te denken over een oplossing in een vastgelopen burenruzie zaak;

- Eén collega gaf aan dat het functioneren van [verweerder] niet zodanig slecht te vinden dat actie (vanuit de rechtbank) geboden is.

 

Overzicht van bevindingen aan de hand van een inventarisatie binnen het cluster bestuursrecht: (Opgesteld op 22 september 2021)

 

Algemeen

Het optreden van [verweerder] valt al jaren negatief op in het cluster bestuursrecht en in het bijzonder in het werkverband sociale zekerheid, waar met regelmaat beroepszaken van zijn cliënten worden behandeld. Rechters en juridisch medewerkers hebben de afgelopen paar jaar meerdere keren hun zorgen in het teamoverleg geuit. In de kern melden collega’s dat [verweerder] inhoudelijk “maar wat roept” en op een “verongelijkte, bozige” wijze.

 

Inhoudelijk voert deze advocaat vaak geen concrete op de zaak ziende beroepsgronden aan, hanteert hij standaard sjablonen en de door hem opgestelde stukken en zijn mondelinge toelichting ontberen juridische finesses. [Verweerder] pikt ook niet goed signalen van de rechter ter zitting op. Een groot deel van de beroepszaken die hij instelt zijn verder evident kansloos. De indruk bestaat dan ook dat deze advocaat zijn cliënten geen reëel beeld van (de kans van slagen van) hun zaak schetst. (…)

 

​​​​​​​3.4 Ter onderbouwing zijn in het document van de rechtbank negen (bestuursrechtelijke) zaken uitgewerkt waarin verweerder heeft opgetreden. In de eerste aangehaalde zaak heeft verweerder volgens de rechtbank de verkeerde rechter aangezocht, wat heeft geleid tot niet-ontvankelijkheid.[1] In de tweede uitspraak was geen sprake van een appellabel besluit en ontbrak bovendien een ingebrekestelling. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.[2] In de derde zaak heeft verweerder een verkeerd criterium gehanteerd.[3] In de vierde zaak heeft verweerder een beroep gedaan op bijzondere bijstand, terwijl daarvoor geen grondslag was.[4] In de vijfde zaak heeft verweerder twee maal een onvolledig primair besluit overgelegd.[5] In de zesde zaak heeft verweerder bezwaar ingesteld dat niet-ontvankelijk is verklaard.[6] In de zevende zaak heeft verweerder ten onrechte een beroep gedaan op regels rondom de beslagvrije voet.[7] In de achtste zaak heeft verweerder niet op tijd gronden van bezwaar ingediend.[8] In de negende zaak heeft verweerder in een herzieningsverzoek de stelling dat sprake is van nieuwe feiten onvoldoende feitelijk onderbouwd[9], aldus nog steeds de rechtbank.

 

​​​​​​​3.5 De deken heeft in eerste aanleg verder gewezen op zeven andere zaken/uitspraken waarmee zij bezwaar b onderbouwt.[10][11][12][13][14][15][16]

 

​​​​​​​3.6 Op 1 februari 2023 heeft de teamvoorzitter van het team kanton van de rechtbank Gelderland naar aanleiding van een verzoek van de deken om informatie over het optreden van verweerder het volgende geschreven over het functioneren van verweerder:

 

“Hierbij de bevindingen over [verweerder] vanuit team kanton samengevat (3 kantonrechters hebben gereageerd, de rest heeft hem het afgelopen jaar niet of nauwelijks gezien) :

Voor de zaak essentiële informatie die van belang was niet op orde en niet besproken met zijn cliënt, wat ten nadele van de client uitwerkte; Juridische fout in processtuk; Datum overgelegde producties niet duidelijk en al dan niet opzettelijk verkeerde informatie over deze datum; Geen verbetering waargenomen; Begaan met zijn cliënten, veelal de zwakkeren inde samenleving, maar vakinhoudelijk ondermaats; Op zitting met een weinig kansrijke zaak (burengeschil) en [verweerder] was inhoudelijk niet sterk (zowel in processtukken als ter zitting). Het was ook sneu voor zijn cliënten, omdat een raadsman het voeren van deze procedure had moeten ontraden. Op zitting werd door zijn cliënten ook uit de school geklapt over de inhoud van schikkingsonderhandelingen (hetgeen op gespannen voet staat met gedragsregel 27 voor advocaten). Hij had daarin onvoldoende regie.”

 

​​​​​​​3.7 Op 7 februari 2023 heeft de teamvoorzitter van het team bestuursrecht van de rechtbank Gelderland naar aanleiding van een verzoek van de deken om nadere informatie het volgende geschreven over verweerder:

 

“Hierbij de (samengevatte) bevindingen over [verweerder] vanuit team algemeen bestuursrecht. Eén rechter en twee gerechtsjuristen hebben gereageerd.

• In sommige zaken heeft hij ervoor gekozen om te gaan procederen, terwijl hij zijn cliënt beter had kunnen adviseren om een nieuwe besluitaanvraag te doen. Het komt voor dat [verweerder] pas op zitting met aanvullende gronden en verzoeken komt.

• Waar de stukken van [verweerder] eerst nagenoeg onleesbaar waren, zijn ze nu beter leesbaar, maar soms nog volstrekt onnavolgbaar.

• Het lijkt er soms op dat hij essentiële zaken mist en zijn cliënten niet juist adviseert.

• Op zitting komt het voor dat [verweerder] boos, verongelijkt of ongeïnteresseerd overkomt en hij snauwt regelmatig.

• Eén rechter heeft in 2022 en 2023 12 zaken met [verweerder] gedaan. In geen van die zaken heeft de rechter aanleiding gezien voor opmerkingen. Eén ingebrekestelling was te vroeg ingediend, maar dat overkomt meer partijen.”

 

​​​​​​​3.8 In hoger beroep heeft de deken verder nog gewezen op acht zaken waarin verweerder als gemachtigde heeft opgetreden. [17][18][19][20][21][22][23][24]

 

​​​​​​​3.9 Na de uitspraak van de raad heeft verweerder op aanraden van de raad en de deken een coach in de arm genomen. Op 4 en 8 september 2023 heeft mr. B, coach van verweerder, de deken geïnformeerd over het verloop van de coaching. De brieven van de coach vormen onderdeel van het bezwaardossier.

 

​​​​​​​3.10 Verweerder heeft in hoger beroep gewezen op tien beslissingen die voor zijn cliënten positief waren. Vier van deze tien beslissingen heeft hij overgelegd.[25][26][27][28] In de overige zes zaken heeft verweerder de namen van zijn cliënten genoemd en een korte samenvatting van de zaken gegeven. Deze overige zes beslissingen heeft verweerder niet overgelegd.

 

De deken heeft de volgende feiten ten grondslag gelegd aan bezwaar e (gebrek aan doelmatigheid)

 

​​​​​​​3.11 De deken heeft in verband met bezwaar e gewezen op vier uitspraken. [29][30][31] De vierde zaak waar de deken op wijst is de zaak die hiervoor in 3.5 al is genoemd (noot 11).

 

4 BEZWAAR

​​​​​​​4.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) geen opdrachtbevestigingen te versturen wat onder meer in strijd is met artikel 7.5 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) en regel 16 van de Gedragsregels 2018 (hierna: Gedragsregels) en in strijd te handelen met regel 17 van de Gedragsregels door geen duidelijke afspraken te maken over het honorarium;

b) juridisch ondermaats te presteren;

c) in strijd met het provisieverbod (dat volgt uit regel 2 van de Gedragsregels) en de kernwaarde onafhankelijkheid geld te geven aan zijn cliënten;

d) in strijd met artikel 6.19 van de Voda niet (of vrijwel nooit) expliciet instemming te vragen aan zijn cliënten om een declaratie te verrekenen met gelden op de derdengeldenrekening en in strijd met artikel 6.19 lid 5 van de Voda ook geen bevestiging van de verrekening te sturen;

e) in strijd met regel 6 van de Gedragsregels te handelen;

f) in strijd met regel 16 van de Gedragsregels zijn cliënten niet goed te informeren over de kansen en risico’s van een zaak en zijn cliënten niet voldoende op de hoogte te houden van de voortgang van de zaak;

g) in strijd met artikel 6.5 van de Voda en artikel 31 van de Regeling op de advocatuur (hierna: Roda) er niet voor te zorgen dat zijn dossiers snel te vinden zijn en relevante gegevens overzichtelijk en toegankelijk weergegeven zijn, ook voor bevoegde derden, zoals de deken;

h) in strijd met regel 5 van de Gedragsregels niet altijd voor ogen te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces;

i) onjuiste informatie te verstrekken aan de deken. Dit is onder andere in strijd met regel 8 en regel 29 van de Gedragsregels;

j) een derde (niet zijnde een jurist) juridisch inhoudelijke werkzaamheden te laten verrichten zonder geheimhouding overeen te komen;

k) in strijd met de integriteit te handelen.

 

​​​​​​​4.2 De gegrondverklaring van de cursief weergegeven onderdelen, te weten de onderdelen a, c, d en f tot k, staan in hoger beroep niet meer ter discussie.

 

5 BEOORDELING

 

Overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft onderdelen a, c, d, f, g, i, en j gegrond verklaard. De onderdelen b, e en h zijn door de raad ongegrond verklaard. Onderdeel k had volgens de raad geen zelfstandige betekenis meer in relatie tot het oordeel over de overige gegronde onderdelen.

​​​​​​​5.2 De raad heeft overwogen dat verweerder gedurende een langere periode meerdere gedragsregels en kernwaarden heeft geschonden, hij zijn cliënten heeft benadeeld en de deken onjuist heeft voorgelicht. Met dit alles heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet; zijn handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. Gelet op de ernst van dit handelen, is slechts een zware maatregel passend. De raad heeft verweerder echter niet geschrapt van het tableau, zoals de deken heeft verzocht. Een schrapping onder de gegeven omstandigheden zou er volgens de raad op neerkomen dat de tuchtrechter elk vertrouwen in het functioneren van verweerder heeft verloren. Weliswaar deelt de raad de zorgen van de deken over verweerder en zijn praktijkvoering, maar het is volgens de raad niet zo dat elk vertrouwen in zijn functioneren als advocaat ontbreekt. De raad acht daarbij van belang dat de raad een aantal onderdelen van het dekenbezwaar niet gegrond heeft verklaard (onderdelen b, e en h), verweerder slechts een keer eerder (vijf jaar geleden) door de tuchtrechter is veroordeeld en dat verweerder op de zitting van de raad inzicht in het tuchtrechtelijk verwijtbare van zijn handelen heeft getoond en hij zijn bedrijfsvoering inmiddels (gedeeltelijk) zegt te hebben verbeterd. Verweerder heeft daarom van de raad nog een laatste kans gekregen om orde op zaken te stellen. De raad heeft aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken opgelegd, waarbij de raad verweerder dringend heeft geadviseerd om zich (in overleg met de deken) te laten coachen.

 

​​​​​​​5.3 De raad heeft het volgende overwogen over onderdelen b en e.

 

Onderdeel b)

5.4 De deken verwijt verweerder dat hij – in strijd met artikel 4.1 van de Voda – juridisch ondermaats heeft gepresteerd. De deken heeft aangevoerd dat verweerder zaken heeft behandeld zonder over de daarvoor benodigde deskundigheid te beschikken en dat hij zaken heeft aangenomen op veel verschillende rechtsgebieden, terwijl verweerder niet op alle rechtsgebieden deskundig was, of kon zijn. De deken heeft daarbij verwezen naar een document van de rechtbank Gelderland en (onder meer) naar een aantal (gepubliceerde) uitspraken in zaken waarin verweerder als advocaat heeft opgetreden. De raad is – met de deken – van oordeel dat uit de stukken volgt dat verweerder in verschillende zaken standpunten heeft ingenomen die niet voldoende zijn onderbouwd. Ook blijkt uit de stukken dat verweerder een procedure is gestart terwijl zijn cliënt geen belang had bij de procedure en een verzoek heeft gedaan in hoger beroep terwijl een dergelijk verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kon worden gedaan. De raad is evenwel van oordeel dat die omstandigheden onvoldoende zijn om te concluderen dat verweerder structureel en in strijd met artikel 4.1 van de Voda bij de uitoefening van zijn beroep niet vakbekwaam is en niet de professionele kennis en kunde bezit die nodig is voor het uitoefenen van de praktijk. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

 

Onderdeel e)

5.7 In het dekenbezwaar heeft de deken aangevoerd dat verweerder in twee zaken in strijd met artikel 6 heeft gehandeld. De raad is met de deken van oordeel dat kan worden betwijfeld of verweerder in deze zaken telkens doelmatig te werk is gegaan. De raad is echter van oordeel dat hetgeen is aangevoerd onvoldoende is om te concluderen dat verweerder nodeloos en op ontoelaatbare wijze de belangen van de wederpartij of anderen heeft geschonden, zoals bedoeld in gedragsregel 6. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

 

Beroepsgronden

​​​​​​​5.4 De deken stelt dat klachtonderdelen b en e ten onrechte ongegrond zijn verklaard. De deken heeft deze bezwaren in hoger beroep nader onderbouwd, onder meer door te wijzen op de hiervoor in 3.3 tot en met 3.8 en 3.11 bedoelde signalen en uitspraken. De deken is verder opgekomen tegen de hoogte van de opgelegde maatregel; de deken meent dat verweerder geschrapt zou moeten worden. De stellingen van de deken worden hierna, voor zover van belang, besproken.

 

Verweer in beroep

​​​​​​​5.5 Verweerder heeft zijn visie gegeven op de door de deken aangehaalde uitspraken en zaken. Verweerder heeft verder gewezen op een aantal zaken dat voor zijn cliënten gunstig is afgelopen. Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat uit het geheel niet valt af te leiden dat sprake is van stelselmatig tekortschieten in de behartiging van de belangen van zijn cliënten. Het verweer van verweerder in eerste aanleg en in hoger beroep zal hierna, voor zover van belang, nader worden besproken.

 

Maatstaf

​​​​​​​5.6 Naar het oordeel van het hof heeft de raad in de bestreden beslissing bij de beoordeling van deze klachtonderdelen terecht als maatstaf genomen dat, gelet op artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de klacht dan ook beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

 

Onderdeel b (juridisch ondermaats presteren) en e (handelen in strijd met artikel 6 van de gedragsregels - doelmatigheid)

​​​​​​​5.7 Naar het oordeel van het hof heeft de deken terecht gesteld dat het functioneren van verweerder structureel niet voldoet aan de eisen die vakinhoudelijk aan een advocaat mogen (en moeten) worden gesteld en dat verweerder (daarmee) ondoelmatig heeft gehandeld en in strijd met genoemde kernwaarden. 

​​​​​​​5.8 Dat verweerder structureel niet voldoet aan de eisen die vakinhoudelijk aan een advocaat mogen worden gesteld blijkt naar het oordeel van het hof voldoende uit de bevindingen van de kantonrechters en bestuursrechters van 4 februari 2022, 1 februari 2023 en 7 februari 2023 (zie hiervoor in 3.3, 3.6 en 3.7). De bevindingen van de rechters en gerechtsjuristen zijn overwegend negatief en soms zelfs uiterst negatief (vakinhoudelijk ondermaats, (evident) kansloze zaken, slecht voorbereid, slordige processtukken, processtukken ontwikkelden zich van “nagenoeg onleesbaar” naar “beter leesbaar, maar soms nog volstrekt onnavolgbaar”). Deze signalen zijn te meer belangwekkend en veelzeggend, omdat vanuit de rechtspraak doorgaans grote terughoudendheid bestaat om negatieve ervaringen met individuele advocaten op schrift te stellen.

​​​​​​​5.9 Naast de negatieve ervaringen met verweerder zijn ook enige, minder negatieve geluiden te horen. Een kantonrechter vindt het functioneren van verweerder niet zo slecht dat actie vanuit de rechtbank geboden is. Een bestuursrechter heeft twaalf zaken met verweerder gedaan en zag in geen van die zaken aanleiding voor opmerkingen over het functioneren van verweerder. Deze geluiden leggen naar het oordeel van het hof echter onvoldoende gewicht in de schaal tegenover al de andere aanwijzingen dat er – structureel - te veel schort aan het functioneren van verweerder.

​​​​​​​5.10 Tegen de door de deken en de rechters van de Rechtbank Gelderland aangehaalde beslissingen (zie hiervoor in 3.3 tot en met 3.8 en 3.11) waaruit blijkt van vakinhoudelijk ondermaats presteren en ondoelmatig handelen, heeft verweerder verweer gevoerd door uitspraken over te leggen waaruit blijkt dat verweerder voor zijn cliënten zaken heeft gewonnen. Weliswaar kan het hof, gelet daarop, niet vaststellen dat verweerder in alle door hem gevoerde zaken ontoereikende bijstand heeft verleend of onhoudbare standpunten heeft ingenomen, maar de aangehaalde beslissingen bevatten niettemin voldoende aanknopingspunten om de conclusie te trekken dat de zorgen over de structurele ontoereikende vakinhoudelijke kwaliteit en doelmatigheid van verweerders (rechts)bijstand terecht zijn.

​​​​​​​5.11 Uit de over en weer aangehaalde zaken en uitspraken kan verder worden afgeleid dat verweerder veelal kwetsbare cliënten bijstaat. Zonder twijfel doet hij dit met goede intenties. Het hof kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat verweerder zich in procedures vaak beroept op de kwetsbaarheid en persoonlijke omstandigheden van zijn cliënten, zonder (ook) juridische argumenten aan te voeren. Door in een procedure niet de juridische grondslag van een zaak te benoemen en te bespreken, en niet in te zien dat in een juridische procedure het noodzakelijk is zich te baseren op een juridische grondslag, mist verweerder de voor advocaten geldende kernwaarde deskundigheid en handelt hij niet doelmatig. Dit is niet in het belang van zijn cliënten.

​​​​​​​5.12 Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat bezwaren b en e terecht door de deken naar voren zijn gebracht. Dit betekent dat alle bezwaren van de deken, met uitzondering van klachten h en k waar geen beroep tegen was ingesteld, gegrond zijn verklaard.

 

Hoogte maatregel

​​​​​​​5.13 Anders dan de raad ziet het hof wel aanleiding tot schrapping van het tableau van verweerder. De gegrond verklaarde klachten zijn zeer ernstig en tonen dat verweerder gedurende een langere periode de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid en integriteit heeft geschonden. Het bezwaardossier toont naar het oordeel van het hof het beeld van een advocaat die ongeschikt is voor het vak.

   ​​​​​​​5.14 Het hof ziet in de door de raad gegrond verklaarde bezwaren al voldoende argumenten om vast te stellen dat verweerder structureel ondermaats presteert. In de door de raad gegrond verklaarde bezwaren ziet het hof dus al voldoende redenen om tot schrapping over te gaan. Het hof ziet te meer reden om verweerder te schrappen omdat het hof van oordeel is dat ook bezwaren b en e gegrond zijn.

​​​​​​​5.15 Verweerder heeft opdrachten van cliënten die hem als advocaat inschakelden stelselmatig niet (afdoende) bevestigd aan cliënten. Hij heeft geld gegeven aan een cliënte, met wie hij bovendien een te vriendschappelijke en flirterige en daarmee onprofessionele en ongepaste relatie had. Verweerder heeft in deze relatie zijn onafhankelijkheid uit het oog verloren en heeft zijn cliënte daarmee (financieel) nadeel toegebracht. Verweerder heeft voorts declaraties verrekend met derdengelden zonder schriftelijke toestemming van cliënten, hij heeft cliënten niet op de hoogte gehouden van belangrijke informatie en hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens cliënten. Verder zijn de dossiers van verweerder incompleet en onoverzichtelijk, heeft hij de deken op verschillende momenten onjuist geïnformeerd, en heeft verweerder werkzaamheden laten uitvoeren door een niet-advocaat, zonder zijn cliënten hierover te informeren en zonder een geheimhoudingsbeding met deze persoon overeen te komen. Verweerder heeft ook structureel onvoldoende ook voor het belang om standpunten van zijn cliënten juridisch te (kunnen) onderbouwen. Met een en ander staat vast dat er veel is aan te merken op het functioneren en de praktijkvoering van verweerder en dat verweerder onvoldoende op de hoogte is van de regels die gelden voor een advocaat, althans deze regels niet naleeft, en zich bovendien niet bewust is van het belang van toepassing van deze regels.

​​​​​​​5.16 Er is geen vertrouwen dat verweerder een omslag in werken en denken heeft gemaakt of in de toekomst zal (kunnen) maken. Niet alleen voldoet zijn functioneren structureel en in meerdere opzichten niet aan de (minimum) eisen die aan een advocaat worden gesteld en is zijn functioneren in die zin ondermaats; daarnaast heeft het hof geen vertrouwen dat verweerder zich in de toekomst kan ontwikkelen tot een advocaat die wel functioneert op een niveau dat van een advocaat wordt geëist.

5.16 Verweerder heeft erop gewezen dat hij zich, naar aanleiding van de beslissing van de raad, heeft laten coachen. Uit de rapportages van de coach blijkt, zakelijk weergegeven, dat verweerder zich leerbaar en constructief opstelt en gevolg geeft aan de adviezen van de coach. Het hof ziet deze positieve punten. Dit is echter onvoldoende om de zorg over het functioneren van verweerder weg te nemen. Uit de rapportages van de coach blijkt immers ook dat het verweerder aan basale vaardigheden ontbreekt. In aanmerking genomen dat verweerder op 8 april 2008 is beëdigd en dus al ruim vijftien jaar advocaat is, biedt de coach sturing aan verweerder die gelet op zijn jarenlange ervaring niet nodig zou moeten zijn. Zo blijkt uit de rapportages dat de coach verweerder erop wijst dat hij opdrachtbevestigingen moet sturen, dat hij in procedures ingenomen stellingen feitelijk moet onderbouwen en dat hij in een procedure niet moet voortborduren op een deskundigenbericht dat door de kantonrechter als waardeloos is gekwalificeerd. De deken heeft op de zitting ook laten weten dat, wat haar betreft, de coach vooral is aangezocht om ervoor te zorgen dat verweerder zijn veelal kwetsbare cliënten niet nog meer schade zou berokkenen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep. Het hof ziet in de rapportages van de coach vooral een bevestiging dat verweerder ongeschikt is voor het vak van advocaat. De leergierige en constructieve opstelling van verweerder doen daar niet aan af.

 

Conclusie

5.17 Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de raad niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd. De bezwaren b) en e) zullen alsnog gegrond worden verklaard en aan verweerder zal de maatregel van schrapping worden opgelegd.

 

Proceskosten

​​​​​​​5.18 Omdat het hof daarbij de maatregel van schrapping van het tableau oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

 

a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 1.000,- kosten van de Staat.

 

​​​​​​​5.19 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 16 januari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-651/AL/GLD/D, ten aanzien van bezwaren b en e en de opgelegde maatregel;

 

en doet opnieuw recht:

 

​​​​​​​6.2 verklaart bezwaren b en e gegrond;

 

​​​​​​​6.3 legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op;

 

​​​​​​​6.4 bepaalt dat de schrapping ingaat twee werkdagen na de uitspraak van deze beslissing;

 

​​​​​​​6.5 bekrachtigt de beslissing van 16 januari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-651/AL/GLD/D, voor het overige;

 

​​​​​​​6.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. K. Teuben, R. van der Hoeven, Chr.H. van Dijk en J.E. Soeharno, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.

 

 

griffier                                                    voorzitter             

 

De beslissing is verzonden op 26 januari 2024 .

 

 

[1] ECLI:NL:RBGEL:2020:3885, datum uitspraak 3 augustus 2020

[2] ECLI:NL:RBGEL:2020:3184, datum uitspraak 30 juni 2020

[3] ECLI:NL:RBGEL:2020:508, datum uitspraak 29 januari 2020

[4] ECLI:NL:RBGEL:2020:2551, datum uitspraak 14 mei 2020

[5] Zaaknummer 20/1675, El B(…)/UWV

[6] ECLI:NL:RBGEL:2020:4901, datum uitspraak 23 september 2020

[7] ECLI:NL:RBGEL:2020:4378, datum uitspraak 27 augustus 2020

[8] ECLI:NL:RBGEL:2021:1622, datum uitspraak 1 april 2021

[9] ECLI:NL:RBGEL:2021:1721, datum uitspraak 8 april 2021

[10] de beslissing van de rechtbank Overijssel van 26 februari 2021

[11] de beslissing van 2 juli 2020

[12] brief van de griffier van de rechtbank Limburg van 24 oktober 2019

[13] proces-verbaal van 17 november 2020 van een zitting bij de Centrale Raad van Beroep

[14] De deken verwijst hier naar een vonnis van 17 maart 2021 in een zaak van mevrouw S, cliënt van verweerder, en een e-mail van 25 maart 2021 van verweerder aan mevrouw S

[15] ECLI:NL:GHARL:2021:10064

[16] ECLI:NL:GHARL:2020:7000

[17] Rechtbank 6 juli 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3512

[18] CRvB 28 september 2022, ECL:NL:CRVB:2022:2081

[19] CRvB 13 december 2022, ECL:NL:CRVB:2022:2671

[20] HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1846

[21] Rechtbank 7 februari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:646

[22] Rechtbank 15 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1405

[23] Rechtbank 16 juni 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:3642

[24] Rechtbank 28 augustus 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:4859

[25] Rechtbank 10 november 2022

[26] Rechtbank 28 december 2022

[27] Rechtbank 29 maart 2023

[28] Rechtbank 4 april 2023

[29] Rechtbank 11 september 2019

[30] Rechtbank 4 november 2020

[31] 11 april 2018, uitspraak niet overgelegd