Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:85

Zaaknummer

22-498/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen verweerder die als advocaat optreedt in zijn eigen zaak. Verweerder heeft zich onbetamelijk gedragen door zonder medeweten van de advocaat van de wederpartij de partijdeskundige van de wederpartij te benaderen en hem in dreigende bewoordingen te trachten te bewegen om zijn rapport in te trekken. De raad rekent verweerder zwaar aan dat hij bij het optreden voor zichzelf zijn rol en verantwoordelijkheid als advocaat uit het oog heeft verloren. Klacht gegrond. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 17 april 2023 in de zaak 22-498/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 8 december 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 16 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1634909/FB/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 februari 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de volgende stukken: het e-mail bericht van klager van 20 juni 2022, het e-mailbericht met bijlage van verweerder van 13 januari 2023, het e-mailbericht van klager van 29 januari 2023 en het e-mailbericht van verweerder van 30 januari 2023.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager en verweerder wonen in hetzelfde appartementencomplex in Amsterdam. Het appartement van klager bevindt zich boven het appartement van verweerder. 2.3 Verweerder heeft eind 2018 een vergunning verkregen van de gemeente Amsterdam voor een aanbouw aan zijn appartement. 2.4 De Algemene ledenvergadering van de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het appartementencomplex heeft in april 2019 negatief beslist over deze aanbouw. Eén van de argumenten van de VvE tegen de aanbouw is het verlies van een deel van het uitzicht vanaf het balkon van klager. 2.5 Verweerder is vervolgens tegen de VvE een procedure tot vervangende toestemming bij de rechtbank Amsterdam gestart. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en verweerder heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft in hoger beroep als zijn eigen advocaat opgetreden. Inmiddels behartigt een andere advocaat de belangen van verweerder in hoger beroep. 2.6 Klager heeft een rapport laten opstellen door een architect om het verlies aan uitzicht aan te tonen. Dit rapport is door de VvE in hoger beroep bij verweerschrift overgelegd. 2.7 Bij e-mailbericht van 15 oktober 2021 heeft verweerder de architect aangeschreven en hem gevraagd afstand te nemen van zijn rapport. 2.8 Bij e-mailbericht van 16 oktober 2021 heeft verweerder nogmaals aan de architect gevraagd afstand van zijn woorden te nemen. 2.9 Bij e-mailbericht van 18 oktober 2021 aan de architect heeft verweerder gedreigd een klacht tegen hem te zullen indienen bij het Architectenregister als hij geen afstand doet van zijn rapport. Op dezelfde dag heeft verweerder nog een e-mailbericht aan de architect gezonden over het gebruik van het balkon door klager. 2.10 Bij e-mailbericht van 19 oktober 2021 heeft verweerder de architect laten weten dat hij de klacht zal gaat indienen. 2.11 Op 20 oktober 2021 heeft verweerder tegen de architect een klacht ingediend bij het Architectenregister. Bij e-mailbericht van 20 oktober 2021 heeft verweerder de architect aansprakelijk gesteld voor geleden schade. 2.12 De architect heeft in reactie hierop in zijn e-mailbericht van 20 oktober 2021 verweerder geantwoord dat hij zelf tegen verweerder een klacht zal indienen als verweerder niet stopt met zijn acties. 2.13 Verweerder heeft de architect op 21 oktober 2021 bericht af te zien van zijn klacht tegen de architect.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) misbruik te maken van zijn functie als advocaat door een deskundige op ongeoorloofde wijze in een procedure te beïnvloeden. b) zich onnodig grievend uit te laten en onjuiste informatie te verstrekken. c) een misverstand te laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij optreedt door als advocaat op te treden in een kwestie waarin hij een persoonlijk belang heeft. d) de deskundige onterecht in ernstige mate in diskrediet te brengen bij het Register van Architecten.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

De beoordeling van de ontvankelijkheid van klager in zijn klacht

5.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager vanwege het ontbreken van een persoonlijk belang niet kan worden ontvangen in zijn klacht. Verweerder heeft aangevoerd dat de civiele procedure wordt gevoerd tegen het bestuur van de VvE en dat klager in die procedure geen partij is. 5.2 De vraag die voorligt is of klager voldoende eigen en rechtstreeks belang heeft bij zijn klacht. Uitgangspunt is namelijk dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slecht aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. 5.3 De raad is van oordeel dat klager als opdrachtgever van het rapport van de architect, als lid van de VvE – de wederpartij van verweerder in deze procedure – en als materieel belanghebbende bij de uitkomst in het conflict van de VvE met verweerder, voldoende eigen en rechtstreeks belang heeft bij de onderhavige klacht. Klager kan dan ook in zijn klacht worden ontvangen.

De inhoudelijke beoordeling van de klacht

5.4 De raad stelt vast dat het gaat om het handelen van verweerder als advocaat in zijn eigen zaak. Dit betekent dat zijn handelen of nalaten vol zal worden getoetst aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven genoemde maatstaven. Beoordeeld dient te worden of verweerder bij de behartiging van zijn eigen belangen als advocaat in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. 5.5 De vier klachtonderdelen, zoals verwoord door de deken, lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. De klachtonderdelen komen erop neer dat klager verweerder verwijt dat hij als advocaat in zijn eigen zaak, zonder de advocaat van de wederpartij daar in te kennen, de architect die in opdracht van klager een rapport had opgesteld - welk rapport door de formele wederpartij van verweerder in de procedure was ingebracht - rechtstreeks dreigend en in onbeschofte bewoordingen heeft benaderd en onder druk heeft gezet om diens rapport in te trekken. 5.6 Verweerder heeft als verweer aangevoerd dat hij de architect heeft willen laten zien dat de bevindingen in diens rapport onjuist waren. Deze berichten zijn ook in de procedure ingebracht en de rechter beslist daarover. Verweerder heeft de architect met klem heeft gewaarschuwd en dat was zijn goed recht, maar hij heeft hem niet geïntimideerd. 5.7 De raad is van oordeel dat verweerder zich onbetamelijk heeft gedragen door zonder medeweten van de advocaat van de wederpartij de partijdeskundige te benaderen en hem in dreigende bewoordingen te trachten te bewegen om zijn rapport in te trekken, waarbij hij zelfs zo ver is gegaan dat hij een klacht heeft ingediend bij het Register van Architecten met als doel om de architect zijn rapport te laten intrekken. Anders dan verweerder, is de raad van oordeel dat de gekozen bewoordingen van de e-mails aan de architect wel degelijk intimiderend en een advocaat onwaardig zijn. Ook heeft verweerder ten onrechte nagelaten om de advocaat van de wederpartij afschriften te sturen van zijn e-mails aan de architect. Verweerder mocht als advocaat in zijn eigen zaak optreden, maar hij had zich daarbij wel bewust moeten blijven van zijn positie als advocaat en de benodigde professionele distantie moeten bewaren. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en daarmee de norm van artikel 46 Advocatenwet geschonden. De klacht zal dan ook in alle onderdelen gegrond worden verklaard.

6 MAATREGEL 6.1 De klacht is in alle onderdelen gegrond. De raad rekent verweerder zwaar aan dat hij bij het optreden voor zichzelf zijn rol en verantwoordelijkheid als advocaat uit het oog heeft verloren. Op grond van de ernst van de verwijten en het aanzienlijke tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad oplegging van de maatregel van een berisping op zijn plaats.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790  00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-498/AL/MN.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, P.Th. Mantel, A.W. Siebenga en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.   Griffier                                                                                                 Voorzitter

Verzonden d.d. 17 april 2023