Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-03-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:50

Zaaknummer

22-322/AL/NN

Inhoudsindicatie

In de afwikkeling van de letselschadezaak van een kwetsbare klager heeft verweerder op drie verschillende momenten, bij aanvang van de opdracht, rondom de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door klager en bij het intrekken van de toevoeging, niet de financiële waarborgen voor klager gecreëerd die van verweerder als advocaat verwacht mochten worden. Schending van de kernwaarde financiële integriteit. De raad legt hem een berisping op en daarnaast een schadeloosstelling van klager ex artikel 48b lid 1 Aw voor een bedrag van € 5.000,-.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 6 maart 2023 in de zaak 22-322/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klager over    verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 27 oktober 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 19 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021 KNN147 – zaak 1567671 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 november 2022. Daarbij was verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klager heeft in 2018 letsel opgelopen als gevolg van een ernstig bedrijfsongeval. In verband hiermee heeft hij verweerder gevraagd om voor hem als letselschadeadvocaat op te treden tegen zijn werkgever. 2.2 Bij brief van 17 mei 2018 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. In de opdrachtbevestiging staat over de kosten van rechtsbijstand vermeld:

Indien aansprakelijkheid komt vast te staan zal de verzekeraar van uw werkgever [L] naast uw andere aantoonbare schade ook de kosten van rechtsbijstand die u maakt en de kosten van derden die ik in dat kader inschakel, volledig dienen te vergoeden.

Zover is het nog niet.

Ik zal zekerheidshalve proberen voor u een zogenaamde toevoeging gefinancierde rechtsbijstand aan te vragen van de Raad voor Rechtsbijstand, (…).

In deze opdrachtbevestiging heeft verweerder verder nog verwezen naar de toepasselijke algemene voorwaarden van zijn kantoor en een ‘bijsluiter aanpak letselschade’ gevoegd. In die bijsluiter staat, voor zover van belang in deze zaak, vermeld:

10. Volgens het met u afgesproken uurtarief zal ik periodiek mijn kosten aan u in rekening brengen en vervolgens direct proberen te verhalen als schadecomponent bij de aansprakelijke wederpartij. (…)

Hierbij zal ik ook waar nodig bijzondere aandacht schenken aan:

a. vergoeding kosten buitengerechtelijke rechtsbijstand

b. de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand

c. het voorwaardelijk karakter van iedere toevoeging, de mogelijkheid van directe afwijzing of latere intrekking met terugwerkende kracht

d. (…)

In het eerste gesprek bespreek ik met u de financiële consequenties van de door mij aan u te verlenen rechtsbijstand. Het uurtarief komt aan de orde en de frequentie waarmee ik zal declareren. Dit zal tenminste eens per drie maanden zijn, tenzij er aanleiding bestaat bij voorbeeld veel gewerkte uren met een kortere termijn te declareren. Waar aansprakelijkheid vaststaat zal de nota voor de buitengerechtelijke kosten rechtstreeks bij de aansprakelijke wederpartij c.q. verzekeraar worden verhaald. Waar nota's door de verzekeraar niet worden betaald, zal ik met u daar overleg over hebben hoe dit op te lossen. Als hoofdregel blijft u zelf aansprakelijk voor de niet door de wederpartij betaalde kosten van rechtsbijstand. Als er aansprakelijkheid is bestaat er geen reden om een aanvraag te doen voor de gesubsidieerde rechtsbijstand, c.q. voor een toevoeging. Waar aansprakelijkheid niet bestaat of niet gemakkelijk valt vast te stellen zal in overleg met u geprobeerd worden om een toevoeging te krijgen.

2.3 De door verweerder op 4 juni 2018 voor klager aangevraagde toevoeging is op 11 juni 2018 door de Raad voor Rechtsbijstand verleend. 2.4 In de eind juni 2021 door klager en de aansprakelijkheidsverzekeraar van werkgever L ondertekende vaststellingsovereenkomst is aan klager een bedrag van € 60.000,- wegens (im)materiële schade toegekend. De buitengerechtelijke kosten zijn daarin op een totaalbedrag van € 17.209,- bepaald, op basis van de door verweerder tot dat moment ingediende facturen. 2.5 In zijn e-mail van 15 juli 2021 heeft verweerder aan klager geschreven:

Heb je de slotuitkering inmiddels van de verzekeraar van [L] ontvangen?

Mijn kosten wilde ze niet helemaal betalen, er is ruim 7.000,- te weinig betaald.

Daarover wilde ik de regeling met jou niet frustreren.

Formeel zoutende kosten dan uiteindelijk voor jouw eigen rekening komen, zie de opdrachtbevestiging van destijds, de bijlagen.

Ik wil dit echter graag soepel met je oplossen en overleggen.

Bel je mij daar aub even over?

Vanaf morgen ben ik eindelijk weer eens op vakantie, 3 weken,

2.6 In zijn e-mail van 24 oktober 2021 heeft klager aan verweerder geschreven dat hij hem heel dankbaar is voor alle hulp tijdens zijn nare situatie, waarin klager zichzelf niet altijd snel en goed kon uitdrukken, en heeft toegezegd telefonisch contact met verweerder op te zullen nemen. Dezelfde dag heeft verweerder aan klager teruggeschreven:

Zoals zojuist telefonisch afgesproken zou je zelf het nog openstaande bedrag van mijn declaraties aan mijn kantoor overmaken.

Het bedrag is: 7.746,97 (…).

2.7 Op 21 oktober 2021 heeft verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand gevraagd om de toevoeging van klager in te trekken en dat toegelicht.  2.8 Vanwege de bij klager gebleken onduidelijkheid over de buitengerechtelijke kosten en onvolledige betaling daarvan door de verzekeraar heeft verweerder in zijn e-mail van 22 oktober 2021 aan klager uitgebreid uitgelegd hoe alles vanaf het begin is gegaan:

Om kort te gaan was het een bewerkelijk dossier. De communicatie met u was ook niet altijd gemakkelijk. Gelukkig had ik ook veel communicatie met uw begeleiders van de Stichting MEE.(…)

Uiteindelijk heb ik op de valreep de heer [V] weten te bewegen om de totale schade te erkennen op een bedrag van € 60.000,-- onder aftrek van reeds betaalde voorschotten. Dat heeft heel veel moeite en overtuigingskracht gekost. Chubb en de heer [V] vonden een totale schade van € 50.000,-- namelijk al royaal en redelijk. Desondanks heb ik er nog € 10.000,-- bijgekregen. (…)

Recentelijk heb ik u een gespecificeerd overzicht gegeven waaruit blijkt dat er op dit moment nog openstaat aan kosten van mijn kantoor een bedrag van € 7.746,97.

Ik heb u alle facturen die in dit dossier via Bureau [C] aan Chubb zijn gefactureerd toegezonden alsmede een overzicht van de betalingen die daarop zijn ontvangen en waaruit het openstaande hiervoor bedoelde saldo blijkt. (…)

Daarna ging het in de communicatie helaas mis en lijkt er sprake van een groot misverstand en werd u helaas zeer onzeker. U zocht “de waarheid”.

Voordat ik op vakantie ging en u de mail stuurde op 15 juli jl. kreeg ik op dezelfde dag van mijn administratie een mededeling dat in de administratie nog uw eigen bijdrage voor de toevoeging ad € 196,-- in debet stond, hetgeen betekent dat dit bedrag aan u zou toekomen, zulks in de gedachte dat de verleende toevoeging al was ingetrokken. Mijn administratie vroeg of dit bedrag kon worden verrekend met de nog openstaande hiervoor bedoelde buitengerechtelijke kosten van mijn kantoor. Dat heb ik toen laten wachten op uw telefoontje na mijn vakantie. Toen ik bedoelde mail van mijn administratie kreeg ging ik ervan uit dat de toevoeging destijds al ingetrokken was maar dat is vergeten. (…)

Resteert de vraag hoe wij het thans nog openstaande bedrag van € 7.746,97, waarop de eigen bijdrage van € 196,-- in mindering kan strekken, met elkaar wordt opgelost. Het zou mij plezieren als u dat bedrag, dus € 7.746,97 minus € 196,-- is € 7.550,97 aan mij zou betalen. U kunt dit eventueel afzetten tegen het extra bedrag van € 10.000,-- dat ik nog voor u heb weten te bedingen nadat vele maandenlang Chubb Verzekeringen via de heer [v] niet verder wilde gaan dan de acceptatie van de totale schade van € 50.000,--. Dat is dus € 60.000,-- geworden.

2.9 Per e-mails van 25 en 27 oktober 2021 heeft klager aan verweerder laten weten dat hij nog altijd niet begrijpt waarom hij geld aan verweerder moet betalen. Dit, terwijl hij een toevoeging heeft gekregen en verweerder op 17 mei 2018 aan hem heeft bevestigd dat de kosten van rechtsbijstand volledig door de verzekeraar van L vergoed zouden worden. 2.10 Op 5 november 2021 heeft verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand het formulier ‘Toetsing Financieel Resultaat’ gestuurd. Daarop is vermeld dat aan klager een schadevergoeding van € 60.000,- netto is toegekend. De door klager ondertekende vaststellingsovereenkomst en de ‘bijsluiter letselschade’ zijn bijgevoegd.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) klager niet naar behoren te informeren over de kosten voor rechtsbijstand; b) een toevoeging voor klager aan te vragen en hebben verkregen, maar de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken om deze toevoeging in te trekken en de zaak niet te declareren.

4 VERWEER De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan, dat wordt onderbouwd met de hiervoor vastgestelde feiten.

5 BEOORDELING toetsingsmaatstaf 5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de letselschadezaak van klager tegen zijn oud-werkgever heeft behandeld met voldoende zorg voor de financiële belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking. 5.2 De raad heeft als tuchtrechter mede tot taak om de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. 5.3 De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat worden gesteld als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard  veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden’ mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep, wat betreft de vaktechnische kwaliteit, geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.4 Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocaten volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze normen wel van belang. 5.5 Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 eerste lid geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. 5.6 De raad zal de klachtonderdelen toetsen aan deze maatstaf.

Heeft verweerder voldaan aan zijn financiële informatieplicht jegens klager? 5.7 Naar het oordeel van de raad is verweerder zowel bij aanvang van de zaak als bij de financiële afwikkeling met de verzekeraar tekortgeschoten in zijn financiële informatie- en zorgplicht jegens klager, waarvan hij wist dat dit een kwetsbaar persoon betrof. De raad overweegt hierover als volgt. 5.8 Blijkens de opdrachtbevestiging van 17 mei 2018 is afgesproken dat voor klager een toevoeging zou worden aangevraagd. Dat heeft verweerder daarna ook gedaan, waarna aan klager een (voorwaardelijke) toevoeging is verleend. Het kan zo zijn dat verweerder klager schriftelijk in zijn bijsluiter in het algemeen over zijn werkwijze heeft ingelicht en dat in zijn tussentijdse facturen aan de verzekeraar, in cc aan klager verzonden, zijn uurtarief stond vermeld. Daarmee heeft verweerder echter naar het oordeel van de raad niet aan zijn informatieverplichting richting klager voldaan. De raad heeft uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet kunnen vaststellen dat verweerder zich er ook voldoende van heeft vergewist of klager die financiële afspraken, in de diverse stadia van de zaak, ook begreep. Juist omdat volgens verweerder de communicatie met klager moeizaam verliep in diens complexe dossier, had dat voor verweerder aanleiding moeten zijn om de financiële gevolgen van het handelen van verweerder schriftelijk vast te leggen en ook de hulpverleners van klager bij Stichting MEE, of andere betrokkenen, bij de te maken financiële afspraken met klager te betrekken. Op die manier was meteen voor klager duidelijk geweest dat bij het behalen van een bepaald financieel resultaat zijn toevoeging zou worden ingetrokken. Ook had verweerder in die correspondentie met klager en zijn hulpverleners kunnen uitleggen dat bij erkenning van de aansprakelijkheid door de wederpartij niet altijd de volledige kosten van rechtsbijstand door de verzekeraar van die wederpartij worden vergoed en klager dan zelf die werkzaamheden tegen het uurtarief zou moeten voldoen. Dat verweerder dit vaak mondeling aan klager en betrokken derden heeft uitgelegd, zoals hij heeft aangevoerd, is door klager betwist. Stukken die dat standpunt van verweerder onderbouwen, ontbreken echter. Daardoor kan de raad niet vaststellen of verweerder de financiële afspraken waar hij zich op beroept met klager heeft gemaakt en of verweerder zich er voldoende van heeft vergewist dat klager de met hem gemaakte financiële afspraken voor zijn rechtsbijstand daadwerkelijk heeft begrepen. 5.9 Ditzelfde geldt voor de afwikkeling van de schade en het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Verweerder heeft in het dossier van klager na onderhandelingen met de verzekeraar een financieel resultaat van uiteindelijk € 60.000,- voor klager weten te bereiken. Volgens verweerder heeft hij de inhoud en de financiële consequenties van de vaststellingsovereenkomst met klager besproken en verteld dat hij zelfs € 10.000,- meer voor klager heeft weten te verkrijgen, maar dat niet al zijn kosten zouden worden vergoed. Volgens verweerder heeft klager daarna die overeenkomst op 27 juni 2021 ondertekend. Dat verweerder klager voorafgaand aan diens ondertekening ook op de hoogte heeft gebracht dat een deel van de rechtsbijstandskosten van ruim € 7.500,- niet in dat schikkingsbedrag waren meegenomen en alsnog door klager betaald moesten worden, kan de raad, tegenover de betwisting daarvan door klager, niet vaststellen. Ook de stukken die dat standpunt van verweerder onderbouwen, ontbreken in het dossier. Ook hierdoor is bij klager verwarring ontstaan, wat bij schriftelijke vastlegging van de gemaakte afspraken in de zin van gedragsregel 16 door verweerder voorkomen had kunnen worden. Daardoor is verweerder jegens klager tekortgeschoten in zijn financiële informatie- en zorgplicht. 5.10 Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld. De raad zal klachtonderdeel a) gegrond verklaren.

Heeft verweerder de toevoeging ten onrechte ingetrokken en zijn werkzaamheden niet gedeclareerd? 5.11 Naar het oordeel van de raad moest verweerder, gezien de hoogte van het in de schikking met de wederpartij overeengekomen bedrag, de aan klager verleende toevoeging intrekken zoals door hem bij de Raad voor Rechtsbijstand is gedaan. Dat deze intrekking door een klein misverstand op kantoor van verweerder wat langer heeft geduurd en daarna tot verwarring bij klager heeft geleid, is begrijpelijk, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Immers, verweerder was verplicht om de toevoeging in te trekken. 5.12 Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op dit punt geen sprake is, zal de raad klachtonderdeel b) ongegrond verklaren.6 MAATREGEL 6.1 Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft door zijn handelen de kernwaarde financiële integriteit geschonden. Het schenden van een kernwaarde impliceert handelen met een laakbaar karakter. Daarom is in beginsel de maatregel van berisping passend. 6.2 Daarnaast ziet de raad aanleiding om op grond van artikel 48b lid 1 Advocatenwet als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verweerder aan klager het maximaal toelaatbare bedrag van € 5.000,- als schadeloosstelling zal betalen. Verweerder heeft op drie verschillende momenten, bij aanvang van de opdracht, rondom de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door klager en bij het intrekken van de toevoeging, niet de financiële waarborgen voor klager gecreëerd die van verweerder als advocaat verwacht mochten worden. 6.3 Daar komt bij dat verweerder wist dat hij met een kwetsbare cliënt te maken had, wat tot extra zorgvuldigheid van zijn kant had moeten leiden. Verweerder heeft bovendien op 15 juli 2021 en later ook in zijn antwoord van 24 november 2021 aan klager aangeboden dat hij soepel met zijn restantnota zou omgaan, maar heeft hiermee vervolgens niets gedaan. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat klager zijn restantfactuur van € 7.550,97 uiteindelijk heeft betaald en dat het daarmee voor hem was afgedaan. De raad ziet dat anders. Nu verweerder naar het oordeel van de raad klager niet tijdens de gehele behandeling van zijn zaak extra zorgvuldig financieel heeft begeleid en verweerder zijn aanbod om soepelheid te betrachten niet gestand heeft gedaan, is het niet redelijk dat klager die gehele factuur alsnog achteraf aan verweerder heeft moeten betalen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat verweerder klager heeft geadviseerd om akkoord te gaan met de afkoopsom van € 60.000,-. Op dat moment wist verweerder al dat daarin niet zijn restantnota voor het bedrag tussen de € 7.000,- tot € 8.000,- was meegenomen en dat hij dat aanzienlijke bedrag bij klager in rekening zou moeten brengen. Met alle verwachtingen die verweerder bij klager vanaf het begin had gewekt dat hij het voor klager zou regelen heeft verweerder dat, vast met alle goede intenties voor klager, niet goed gedaan. Daarom dient verweerder het op grond van artikel 48b Advocatenwet genoemde maximaal toelaatbare bedrag van € 5.000,- aan klager terug te betalen. 6.4 De raad overweegt dat de betaling van € 5.000,- aan klager uiterlijk binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing wordt gedaan op een door klager aan verweerder op te geven rekeningnummer.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-322/AL/NN.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart klachtonderdeel b) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op;  - stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager een bedrag van € 5.000,- terugbetaalt op een door klager op te geven rekeningnummer; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker, M.J.J.M. van Roosmalen, S.H.G. Swennen, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.

griffier                                                                                               voorzitter   Verzonden d.d. 6 maart 2023