Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:18

Zaaknummer

220032

Inhoudsindicatie

Klager (een voormalig advocaat) verwijt verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met het streven van advocaten naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, zoals vervat in gedragsregel 24. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder in een interview met een krant verslag heeft mogen doen van de inhoud van een (beweerdelijke) telefoongesprek met de zaaksofficier en of verweerder daarmee jegens klager onbetamelijk heeft gehandeld, door zich publiekelijk over hem uit te laten en daarmee de indruk te versterken dat klager banden zou hebben met een criminele organisatie. De raad heeft de klacht gegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. ​​​​​Verweerder had geen belang bij het doen van belastende en schadelijke uitlatingen over klager, juist of niet. Verweerder heeft door het doen van zijn uitlatingen in het interview niet de welwillendheid die hij tegenover klager als beroepsgenoot in acht had horen te nemen, in acht genomen. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit (artikel 10a Advocatenwet). 

Uitspraak

BESLISSING

van 17 februari 2023 in de zaak 220032

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager      1 INLEIDING

1.1  Verweerder heeft de kroongetuige in een strafzaak (het Marengo-proces) van eind 2019 tot medio maart 2020 als advocaat bijgestaan. Vervolgens is op 4 juli 2020 in het Algemeen Dagblad (AD) een interview met verweerder als voormalig advocaat van de kroongetuige verschenen. Daarin staat onder meer dat de zaaksofficier zou hebben gezegd dat een eventuele samenwerking tussen de kroongetuige en (wijlen) [naam klager 220033D] voor het Openbaar Ministerie (hierna: OM) onwenselijk zou zijn vanwege de rol van klager en diens banden met (verdachte in het Marengo-proces). Verder staat geschreven dat klager om die reden volgens het OM kwalificeerde als een advocaat die niet te vertrouwen was. Klager verwijt verweerder dat hij zich onbetamelijk heeft gedragen, omdat hij met zijn uitlatingen tegenover het AD in strijd heeft gehandeld met het in gedragsregel 24 neergelegde streven van advocaten naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. De Raad van Discipline (hierna: de raad) heeft de klacht gegrond verklaard. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad.

1.2 Ook twee andere klagers hebben een klacht ingediend over het handelen van verweerder (zaaknummers 220033D en 220034). Verder heeft de deken een dekenbezwaar over verweerder ingediend (zaaknummer 220031D).

1.3 Hierna wordt eerst het procesverloop bij de raad (paragraaf 2) en het hof (paragraaf 3) besproken. Daarna worden de feiten opgesomd die voor de beslissing van het hof van belang zijn (paragraaf 4) en wordt de klacht benoemd (hoofdstuk 5). Vervolgens worden de overwegingen van de raad (paragraaf 6.1), de beroepsgronden (hoofdstuk 6.2 e.v.) en het daartegen gevoerde verweer (paragraaf 6.10 e.v.) samengevat. Tot slot zal het hof een oordeel geven (paragraaf 6.15 e.v.).

2 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

2.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 27 december 2021 van de raad in het ressort Amsterdam met zaaknummer: 21-682/A/A. In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard en is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan klager. Aan verweerder is in deze zaak en de onder 1.2 genoemde zaken tezamen de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd, die om praktische redenen alleen in het dekenbezwaar met zaaknummer 21-719/A/A/D is verwoord.

2.2 De zaak is bij de raad gezamenlijk behandeld met de klachtzaken met zaaknummers 21-683/A/A en 21-684/A/A (zaaknummers hof: 220033D en 220034). De zaak van het dekenbezwaar met zaaknummer 21-719/A/A/D (zaaknummer hof: 220031D) is dezelfde dag afzonderlijk en achter gesloten deuren behandeld.

2.3 De beslissing van de raad in deze zaak is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:291 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

3 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

3.1 Het hoger beroepschrift van verweerder is op 25 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

3.2 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift namens klager van 8 april 2022; - een mail van 24 november 2022 van de griffier waarin een voorlopige zittingsplanning aan partijen is medegedeeld; - een mail van 7 december 2022 van de griffier aan partijen met onder meer een aangepaste zittingsplanning en de mededeling dat een getuige gehoord zal worden in de zaken 220031D, 220033D en 220034 als hij ter zitting verschijnt; - een mail van 15 december 2022 van de griffier aan partijen met onder meer de mededeling dat de gemachtigde van verweerder heeft laten weten dat de getuige niet ter zitting zal verschijnen.

3.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16 december 2022. Daar zijn klager, bijgestaan door zijn gemachtigde (mr. E.A.M. Mannheims), en verweerder, eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde mr. K. Canatan), verschenen. De gemachtigden hebben het standpunt van klager respectievelijk verweerder nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3.4 Ook twee andere klagers, de kroongetuige (zaaknummer 220034) en (wijlen) [klager inzake 220033D] (zaaknummer 220033D), hebben een klacht ingediend over het handelen van verweerder. Het beroep van verweerder in die zaken is gelijktijdig met de onderhavige zaak behandeld. Verder heeft de deken ook een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend (zaaknummer 220031D) waarvan het hoger beroep door het hof ook op 16 december 2022 maar afzonderlijk en achter gesloten deuren is behandeld. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling is op zitting met de partijen in de drie klachtzaken afgesproken dat alle stukken en verklaringen in de drie klachtzaken in alle klachtzaken gebruikt worden. De stukken en verklaringen in de drie klachtzaken kunnen ook worden gebruikt in het dekenbezwaar, omdat de deken bij de behandeling van de klachtzaken aanwezig was. Daarentegen zullen de stukken en verklaringen in het dekenbezwaar niet in deze en de andere klachtzaken kunnen worden betrokken, omdat de behandeling van het dekenbezwaar afzonderlijk en achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. In alle vier de zaken wordt vandaag - separaat - uitspraak gedaan.

4 FEITEN

4.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

4.2 Na de moord op een eerdere advocaat van de kroongetuige in het Marengo-proces, heeft de kroongetuige verweerder benaderd om hem als advocaat bij te staan. In december 2019 is er overeenstemming bereikt over de wijze waarop er rechtsbijstand door verweerder en een andere advocaat aan de kroongetuige kon worden verleend. Tot 11 maart 2020 heeft verweerder samen met de andere advocaat (door de raad als mr. X aangeduid) de kroongetuige als advocaat bijgestaan. Gedurende de door verweerder aan de kroongetuige verleende rechtsbijstand is uit veiligheidsoverwegingen de naam van verweerder (en de andere advocaat) niet bekend gemaakt.

4.3 In het AD van 29 mei 2020 is het volgende opgenomen:

“Politie en justitie zijn ervan overtuigd dat advocaat [klager] in 2015 informatie uit een lopend strafonderzoek aan de organisatie van [verdachte in het Marengo-proces] heeft gelekt. Dat melden verschillende bronnen rondom dat onderzoek aan het AD. De deken (…) is door het OM geïnformeerd over misstanden rondom dat strafonderzoek. [Klager] ontkent met klem. (…) Hij blijkt in zijn jeugd klasgenoot te zijn geweest van (…) crimineel [verdachte in het Marengo-proces] (42) die wordt verdacht van een groot aantal onderwereldmoorden.”

4.4 In de bij dit artikel gepubliceerde reactie van klager staat:

“Ik heb gisteren kennis genomen van het artikel in NRC van [….]. Ik ben daar zeer van geschrokken. Weliswaar werd mijn naam niet genoemd, maar ik begrijp dat de gedachte ontstaat dat de omschrijving op mij van toepassing is. (…). Ik heb (…) geen enkele informatie over dit dossier verstrekt, niet direct, niet indirect. Zoals je ziet ontken ik expliciet dat ik hier iets mee te maken heb gehad, daarom was ik ook zo geschokt over de publicatie in NRC. Ik hoop en verwacht dat jullie heel verantwoordelijk met een en ander omgaan en beseffen dat mijn reputatie door een lichtvaardige publicatie snel onherstelbaar beschadigd kan worden. Het is mij een raadsel waar dit bericht vandaan komt. Het is in ieder geval niet gebaseerd op feiten.”

4.5 Op 30 mei 2020 is in de NRC een artikel gepubliceerd waarin is vermeld dat de deken van de Orde van Advocaten een onderzoek doet naar de beschuldigingen van het lekken van informatie door klager aan (de organisatie van) [verdachte in het Marengo-proces].

4.6 In een e-mail van 5 juni 2020 van het OM aan de advocaat van klager schrijft het OM onder meer: “(…) Wij hebben vandaag wel aan de Deken die delen uit het Marengo-dossier ter beschikking gesteld op basis waarvan blijkbaar geconcludeerd is dat [klager] zou hebben gelekt.”

4.7 De deken van de Orde van Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar eventueel tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van klager en/of de andere advocaten die verdachten in deze strafzaak bijstaan.

4.8 Op 4 juli 2020 heeft het AD in de vorm van een interview met verweerder als voormalige anonieme advocaat van klager een artikel in het AD gepubliceerd. Daarin staat onder meer:

“(..) Op donderdag 12 maart 2020 heb ik telefonisch contact gehad met de zaaksofficier. Ik heb toegelicht waarom ik niet langer de advocaat was van [kroongetuige]. en dat het tot een breuk was gekomen door zijn wens samen te willen werken met [klager inzake 220033D]. De zaaksofficier reageerde daarop door te zeggen dat dit voor het OM onwenselijk zou zijn, vanwege de rol van [klager inzake 220033D] kantoorgenoot [klager] en diens banden met [verdachte in het Marengo-proces]. Het OM maakte zich hierover grote zorgen en de officier liet merken dat zij [klager] kwalificeerde als een advocaat die daarom niet te vertrouwen was. Voorts bleek het OM al langer op de hoogte dat de kroongetuige [kroongetuige] contact onderhield met [klager inzake 220033D].” (..)

Heeft u het met de kroongetuige wel eens gehad over [klager]? ˶Ja. Er was gedoe over [klager], dat heeft hij verteld. We spraken wel eens over advocaten. Hij zei toen dat hij bijvoorbeeld niet met [zoon van klager inzake 220033D] kan werken, omdat die kantoor hield met [klager]. Later, voor jullie publicatie, begreep ik ook dat [klager] en [verdachte in het Marengo-proces] schoolvriendjes waren. Dat geeft gauw het gevoel dat hij iets te maken had met de organisatie van [verdachte in het Marengo-proces]. Ook door de reactie van de officier van justitie, die liet merken bedenkingen tegen [klager] als advocaat te hebben vanwege zijn banden met [verdachte in het Marengo-proces].” (..)

4.9 Voorafgaand aan de publicatie van het artikel in het AD heeft één van de journalisten klager gevraagd te reageren op de uitlatingen die verweerder had gedaan over het telefoongesprek met de zaaksofficier. Klager heeft daarop aan de journalist van het AD onder meer geschreven dat de inhoud van het gesprek van verweerder met de zaaksofficier zoals door de journalist is samengevat in zijn e-mail aan klager hem onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig voor komt en heeft hij de journalist een weerwoord gegeven dat bij het artikel kan worden gepubliceerd. Dit heeft geleid tot publicatie van de volgende reactie bij het artikel:

“REACTIES (..) [Klager] ˶De inhoud van het telefoongesprek tussen de zaaksofficier en de anonieme advocaat van 12 maart 2020, komt mij onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig voor. Ik heb geen banden met [verdachte in het Marengo-proces]. Ik heb geen banden met de organisatie van [verdachte in het Marengo-proces]. Het OM heeft mij inmiddels schriftelijk laten weten dat de uitspraken van deze anonieme advocaat ‘geheel voor rekening van de anonieme advocaat komen’. [verdachte in het Marengo-proces] en ik zijn leeftijdsgenoten. We zaten op dezelfde basisschool. (..)”.

4.10  De rechercheofficier heeft één van de advocaten van klager bij e-mail van 3 juli 2020 desgevraagd meegedeeld “De vermeende uitlatingen van de door u aangehaalde advocaat komen – uiteraard – voor zijn rekening.”

4.11  Verweerder is op eigen verzoek (gedaan op 29 januari 2021) met ingang van 16 februari 2021 van het tableau geschrapt.

4.12  In de civiele procedure die klager tegen onder meer de uitgever van het AD en verweerder aanhangig heeft gemaakt, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBMNE:2021:3805). In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen:

“(..) 5.45. Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband beoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat de publicaties van 3 en 4 juli 2020 niet onrechtmatig jegens [[klager]] zijn, niet wat de positie van [de uitgever] betreft en niet wat de positie van [verweerder] betreft. [De uitgever] mocht het interview met [verweerder] weergeven op de desbetreffende wijze en [verweerder] mocht dat interview geven, wetende dat zijn uitlatingen in het AD zouden worden gepubliceerd. Die uitlatingen vormden weliswaar deels een herhaling van wat in de publicaties van 29 en 30 mei 2020 stond, maar die herhaling was gerechtvaardigd door de nieuwe context waarbinnen deze plaatsvond. De daarmee samenhangende uitlatingen vonden voldoende steun in de feiten en dienden op toelaatbare wijze het doel het lezerspubliek over een en ander te informeren en daarnaast het doel om de goede naam en eer van [verweerder] publiekelijk te verdedigen. (..)”.

4.13  In februari 2021 heeft de deken mededeling gedaan dat het onderzoek dat hij tegen klager had ingesteld heeft opgeleverd dat, samengevat, in het zogeheten 26Koper-dossier zeven advocaten die verdachten in die zaak bijstonden bekend waren met de gelekte informatie, en dat klager een van hen was, maar voordat geconcludeerd kan worden dat klager degene is die de informatie heeft verstrekt, enig steunbewijs nodig is en de deken dat steunbewijs niet heeft aangetroffen. De deken heeft om die reden niet kunnen vaststellen dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van klager sprake is geweest.

5 KLACHT

5.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met het streven van advocaten naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, zoals vervat in gedragsregel 24, waarmee verweerder zich niet betamelijk heeft gedragen in de zin van artikel 46 Advocatenwet.

5.2 Klager heeft aan zijn klacht het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder moet zich er terdege van bewust zijn (geweest) hoe enorm schadelijk het publiek maken van zijn verdachtmakingen en de vermeende uitlatingen van het OM over klager in de publicatie in het AD op begin juli 2020 voor klager zijn. Het moet voor verweerder ook duidelijk zijn geweest dat klager zich hiertegen niet kan verweren omdat hij niet alleen niet deelnam aan het telefoongesprek met de zaaksofficier, maar uiteraard ook geen enkele kennis draagt van de gesprekken tussen verweerder en diens voormalige cliënt, de kroongetuige. Verweerder heeft klager niet benaderd over de vermeende uitlatingen van het OM of zijn gang richting de media noch over “zijn gevoel” (naar aanleiding van de gesprekken met zijn cliënt) en zijn eigen interpretatie van het telefoongesprek van 12 maart 2020 met het OM.

6 BEOORDELING

Overwegingen raad

6.1 De raad heeft de klacht gegrond verklaard en hiertoe het volgende overwogen: “(..) De raad is van oordeel dat verweerder met zijn verweer op de klacht zijn rol als advocaat miskent. Ook in het geval de door verweerder over klager gedane uitlatingen al eerder door anderen waren gedaan en voldoende steun zouden vinden in de beschikbare feiten - wat overigens niet kan gelden voor de inhoud van het telefoongesprek dat verweerder met de zaaksofficier heeft gehad omdat verweerder en de zaaksofficier de enige zijn die aan dat gesprek hebben deelgenomen en het OM de uitlatingen van verweerder over dat gesprek niet heeft bevestigd - geldt dat hij als advocaat dient te streven naar welwillendheid in de onderlinge verhouding met zijn mede-advocaten en een eigen verantwoordelijkheid heeft voor hetgeen hij wel en niet deelt met de media. Door klager zonder enige noodzaak tegenover een journalist van iets dermate ernstigs te beschuldigen als het hebben van banden met [verdachte in het Marengo-proces] volgens het OM, en door “zijn eigen gevoel” hierover met een journalist te delen, heeft verweerder zich niet welwillend tegenover klager opgesteld en daarmee onbetamelijk gehandeld. (..) ”.

Beroepsgronden

6.2 Verweerder heeft beroep ingesteld tegen de gegrondverklaring van de klacht en de opgelegde maatregel. Hij heeft hiertoe, samengevat, het volgende aangevoerd.

Onjuiste feitenvaststelling 6.3 Volgens verweerder is de raad bij de beoordeling deels uitgegaan van onjuiste/onvolledige feiten, zoals door hem bij verschillende beroepsgronden is toegelicht.

Verweer tegen gegrondverklaring klacht 6.4 Verweerder voert aan dat hij niet degene is geweest die klager heeft beschuldigd van het lekken van informatie naar (de organisatie van) [verdachte in het Marengo-proces] of het hebben van banden met [verdachte in het Marengo-proces]. Verweerder wijst er onder verwijzing naar diverse media op dat die verdenking al eerder op meerdere momenten in de pers was geuit. Verweerder heeft in het interview met het AD enkel mededeling gedaan van wat de zaaksofficier hem had verteld, te weten dat het OM samenwerking tussen (wijlen) [klager inzake 220033D] en de kroongetuige onwenselijk vond vanwege de rol van klager en diens (vermeende) banden met [verdachte in het Marengo-proces]. Over de aard van de verdenking die het OM tegen klager koestert en de ernst daarvan is met geen woord gerept.

6.5 Voorts beroept verweerder zich op de (civielrechtelijke) uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 augustus 2021 tussen klager enerzijds en het AD en verweerder anderzijds, waarin is vastgesteld dat de beschuldigingen aan het adres van klager voldoende steun vonden in de beschikbare feiten en het AD die mocht publiceren. Verweerder heeft de gewraakte uitspraken onder deze omstandigheden dan ook mogen doen, zo voert hij aan.

6.6 Ten onrechte heeft de raad, aldus verweerder, overwogen dat er onvoldoende steun is voor de weergave van de inhoud van het telefoongesprek dat verweerder met de zaaksofficier heeft gehad. Verweerder heeft steeds op een innerlijk consistente wijze verklaard. Bovendien vindt de stelling dat politie en justitie ervan overtuigd waren dat klager in 2015 uit het 26-Koper-dossier had gelekt voldoende steun in de daartoe beschikbare feiten. Door de zaaksofficier van justitie is ook niet weersproken dat het door verweerder aangehaalde gesprek heeft plaatsgehad. De zaaksofficier van justitie heeft slechts geantwoord dat die uitlatingen voor rekening komen van verweerder.

6.7 De raad heeft ten onrechte het verweer van verweerder verworpen dat hij – met gebruikmaking van zijn recht op vrije meningsuiting – het recht had om zich publiekelijk te verdedigingen tegen de beschuldigingen van (wijlen) [klager inzake 220033D] aan zijn, verweerders, adres.

6.8 Kortom, de raad heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld, aldus verweerder.

Ten aanzien van de maatregel 6.9 Tot slot stelt verweerder dat de opgelegde maatregel van schrapping van het tableau een te zware sanctie is.

Verweer in beroep

6.10  Klager concludeert dat het beroep moet worden verworpen en de beslissing van de raad moet worden bekrachtigd. Klager heeft in beroep – samengevat – het volgende verweer gevoerd.

6.11  Verweerder miskent met zijn verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 augustus 2021 dat het daar om civiele aansprakelijkheid ging en niet, zoals in de onderhavige zaak, om het tuchtrecht. Bovendien is in die uitspraak niet terug te lezen dat de rechtbank van oordeel is dat er voldoende bewijs is voor het feit dat klager informatie uit een strafdossier gelekt zou hebben, zoals verweerder heeft aangevoerd.

6.12  Terecht heeft de raad overwogen dat voor (de weergave van) het telefoongesprek tussen verweerder en de officier van justitie onvoldoende steun is te vinden in de beschikbare – het hof begrijpt – al eerder, buiten verweerder om, bekend gemaakte feiten. 6.13  Verweerder heeft ten onrechte een koppeling gemaakt tussen het door het OM onwenselijk vinden van een samenwerking tussen (wijlen) [klager inzake 220033D] en de kroongetuige enerzijds en de (beweerdelijke) rol van klager. Het OM heeft zich weliswaar verzet tegen het optreden van (wijlen) [klager inzake 220033D] als vertrouwenspersoon van de kroongetuige, maar niet omdat klager informatie zou hebben gelekt uit een strafdossier. Zelfs al zou deze stelling juist zijn, wat wordt betwist, dan geeft dit verweerder als advocaat niet het recht om dit vermoeden bij journalisten publiekelijk te melden of te herhalen, op een zodanige wijze dat dit door de lezer van het AD gezien wordt als een vaststaand feit.

6.14  Tot slot is het onbegrijpelijk dat verweerder klager ‘voor de bus heeft gegooid’ in het AD-interview vanwege de beschuldigingen van (wijlen) [klager inzake 220033D] richting verweerder. Klager had niets te maken met de beschuldigingen van (wijlen) [klager inzake 220033D] jegens verweerder. De raad heeft dan ook terecht overwogen dat verweerder zich niet welwillend tegenover klager heeft opgesteld en daarmee onbetamelijk heeft gehandeld.

Overwegingen van het hof Feitenvaststelling 6.15  De beroepsgronden van verweerder tegen de vaststelling van de feiten door de raad behoeven geen nadere bespreking, omdat het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld.

Maatstaf 6.16  Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder zijn begrepen de in artikel 10a van die wet neergelegde kernwaarden. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de Gedragsregels 2018, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen als genoemd, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (vgl. HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:125). Voor zover het de onderlinge relatie van advocaten betreft wordt van hen verwacht dat zij, in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen, streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen (regel 24 van de gedragsregels). Dat is nodig voor een goede beroepsuitoefening.

Toets aan maatstaf/beoordeling door hof 6.17  In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder in het interview met het AD verslag heeft mogen doen van de inhoud van het (beweerdelijke) telefoongesprek met de zaaksofficier en of verweerder daarmee jegens klager onbetamelijk heeft gehandeld, door zich publiekelijk over hem uit te laten en daarmee de indruk te versterken dat klager banden zou hebben met de criminele organisatie van [verdachte in het Marengo-proces].

6.18  Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd komt hem, ook in zijn hoedanigheid van advocaat, de grondwettelijk (artikel 7 van de Grondwet) en verdragsrechtelijk (artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)) verankerde vrijheid van meningsuiting toe. Die vrijheid van meningsuiting wordt begrensd door, voor zover hier van belang, beperkingen waarin bij wet is voorzien en die strekken tot de bescherming van de goede naam of rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Bovendien brengt (ook) volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), de speciale aard van het beroep van advocaat mee dat, onder omstandigheden, beperkingen worden gesteld aan zijn gedrag. Dat kan meebrengen dat de advocaat onder omstandigheden terughoudend dient te zijn in zijn publieke uitingen en als hij ze doet daarbij discreet, eerlijk en waardig, dus in overeenstemming met de “ethics of the legal profession” (zie EHRM 30 november 2006, NJ 2007/368, Veraart/Nederland) dient te zijn. Daarvan afwijkend handelen resulteert in schending van een beroepsnorm. Voor zover dat een beperking oplevert van de uitingsvrijheid van verweerder, is deze beperking bij de wet voorzien en betreft deze een legitiem doel, te weten het beschermen van de waardigheid en integriteit van de beroepsgroep van advocaten. Het hof zal ten slotte bij zijn overwegingen betrekken dat verweerder zijn uitlatingen niet deed in het belang van (de verdediging) van zijn cliënt in de rechtszaal, waarmee een ruime uitingsvrijheid gepaard gaat, maar vanwege een (vermeend) eigen belang en in de media.

6.19  De verwijzing door verweerder naar het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 augustus 2021 – waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de publicaties van 3 en 4 juli 2020 in het AD niet onrechtmatig waren jegens [klager] – is vergeefs. De tuchtrechter is niet aan een uitspraak van een civiele rechter gebonden, omdat de tuchtrechter bij de beoordeling van een (tucht)klacht tegen een advocaat van een ander toetsingskader uitgaat dan de civiele rechter. De tuchtrechter beoordeelt niet de toewijsbaarheid van een op een onrechtmatig handelen gebaseerde vordering, maar beoordeelt zelfstandig of een advocaat heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (vgl. HvD 29 november 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:204).

6.20  Juist is dat het niet verweerder is die klager heeft beschuldigd van lekken naar (de organisatie van) [verdachte in het Marengo-proces] en het hebben van banden met [verdachte in het Marengo-proces]. Die verdenking circuleerde immers al langer in de media (zie hiervoor r.o. 4.5). Nieuw in de door verweerder gedane uitlatingen aan het AD was wel dat naar zijn zeggen het OM een samenwerking tussen (wijlen) [klager inzake 220033D] en de kroongetuige onwenselijk zou vinden juist vanwege die verdenking jegens klager. Dat dit verband eerder in de media is geuit, is niet gebleken. Maar wat daar ook van zij, de door verweerder als advocaat gedane uitlatingen onder verwijzing naar een (beweerdelijk) telefoongesprek met de zaaksofficier kunnen door lezers al snel begrepen worden als ‘waarheid’. Aan dergelijke uitlatingen door een bij die zaak betrokken geweest zijnde advocaat zal meer waarde en gezag worden toegekend dan als deze van een willekeurige derde afkomstig zijn, terwijl verweerder over de gesuggereerde banden van klager met een georganiseerde criminele groep geen eigen wetenschap had en over de juistheid van die uitlatingen ook geen bevestiging of juistheid kon geven. Dat lijkt verweerder zich niet dan wel onvoldoende te hebben gerealiseerd. Door de weergave van het (beweerdelijke) telefoongesprek en wat verweerder daar verder over zegt, is klager (verder) beschadigd.

6.21  Dat verweerder enig gerechtvaardigd belang had bij het doen van genoemde uitlatingen is niet gebleken. Verweerder heeft in zijn stukken en ter zitting aangevoerd dat hij meewerkte aan het interview met het AD, omdat hij duidelijkheid wilde geven over de reden van de beëindiging van zijn samenwerking met de kroongetuige. Hij wilde daarbij de lezing die (wijlen) [klager inzake 220033D] daarover had gegeven en de in dat verband door (wijlen) [klager inzake 220033D] geuite beschuldigingen weerleggen, aldus verweerder. Daargelaten de vraag of de door verweerder aan het AD gegeven weergave van het (beweerdelijke) telefoongesprek met de zaaksofficier juist is, heeft deze op geen enkele wijze kunnen bijgedragen aan het doel dat verweerder met zijn medewerking aan het interview voor ogen stond. Zijn uitlatingen maakten immers niet duidelijk waarom de samenwerking tussen verweerder en de kroongetuige is geëindigd en weerleggen de lezing en/of de beschuldigingen van (wijlen) [klager inzake 220033D] niet. Verweerder had geen belang bij het doen van deze voor klager belastende en schadelijke uitlatingen, juist of niet. Verweerder heeft door het doen van zijn uitlatingen in een interview met het AD niet de welwillendheid die hij tegenover klager als beroepsgenoot in acht had horen te nemen, in acht genomen. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit (artikel 10a Advocatenwet). Van een en ander treft verweerder een tuchtrechtelijk verwijt als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet.

Maatregel 6.22  Het hof stelt voorop dat het oog heeft voor de moeilijke omstandigheden en de grote druk waaronder verweerder moest werken om de kroongetuige bij te staan, als opvolger van de eerdere advocaat van de kroongetuige die na een gewelddadige aanslag op hem was overleden. Dit laat onverlet dat ook van verweerder verwacht wordt dat hij zich houdt aan de voor hem geldende tuchtrechtelijke normen.

6.23  De raad heeft aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd voor de drie onder 1.2 genoemde klachtzaken en het dekenbezwaar tezamen. Met de raad is het hof van oordeel dat de maatregel van schrapping passend is, gelet op het volgende.

6.24  Verweerder heeft, zoals in deze zaak, de twee andere klachtzaken en het dekenbezwaar is komen vast te staan, op meerdere momenten op ernstige wijze belangrijke kernwaarden van de advocatuur, te weten de kernwaarden vertrouwelijkheid en integriteit geschonden. Hij heeft de geheimhoudingsplicht (kernwaarde vertrouwelijkheid) tegenover een voormalig cliënt geschonden met 1) het interview met De Telegraaf, 2) de e-mail van 12 maart 2020 aan de officier van justitie, de rechter-commissaris en het NCTV, 3) een telefoongesprek met [naam journalist] van 12 maart 2020 en 4) het interview met het AD (zaaknummer 220034). Met het telefoongesprek en het interview met het AD heeft verweerder niet alleen ten opzichte van klager, maar ook ten opzichte van een andere klager (zaaknummer 220033D) de kernwaarde integriteit geschonden.

6.25  Deze schendingen hebben bovendien plaatsgevonden in het kader van een maatschappelijk belangwekkende en gevoelige strafzaak, het Marengo-proces. Verweerder had geen gerechtvaardigd belang om zo te handelen en van hem had uiterste terughoudendheid en voorzichtigheid mogen worden verwacht. Op de zitting bij het hof heeft verweerder weinig inzicht getoond in zijn handelen, omdat hij de schuld bij anderen legt in plaats van op zijn handelen te reflecteren. Het hof rekent verweerder daarbij aan dat hij ook op geen enkel moment overleg heeft gezocht met de deken.

6.26  Gelet op al deze omstandigheden tezamen, vindt het hof een schrapping de enige passende maatregel. Om praktische redenen zal deze enkel in het dekenbezwaar (zaaknummer 220031D) worden bekrachtigd.

Proceskosten 6.27  Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin feitelijk een maatregel is opgelegd (al is die om praktische redenen door raad en hof alleen in de uitspraak in het dekenbezwaar in dictum opgenomen) zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten van de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: € 1.050,- [€ 525,- per punt] kosten voor rechtsbijstand van klager.

6.28  Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.050,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

7.1 bekrachtigt de beslissing van 27 december 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-682/A/A.

7.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.050,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. W.F. Boele, R. Verkijk, G.C. Endedijk en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2023.            griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 17 februari 2023.