Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:107

Zaaknummer

220061

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag en misbruik van (klacht)recht. De door klager verschafte informatie voldoet niet aan de vereisten voor een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet. De deken is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat klager zich onvoldoende heeft ingespannen om zelf een advocaat te zoeken voor het starten van een procedure tegen zijn voormalig advocaat. Overigens volgt het hof de deken in de stelling dat de procedure die klager wenst te voeren tegen zijn voormalig advocaat geen redelijke kans van slagen heeft. Het beklag zal het hof dan ook ongegrond verklaren.

Uitspraak

 

 

                                      van 10 juni 2022

                                      in de zaak 220061

                                     

                                    naar aanleiding van het beklag van:

 

                                    klager 

                                    tegen 

                                    de deken 

 

 

                                   

 

 

 

1 HET BEKLAG

 

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 25 januari 2022. Klager heeft een beklag d.d. 11 februari 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

 

2.1 Het beklag is op 11 februari 2022, aangevuld op 20 en 21 februari 2022, per mail ontvangen door de griffie van het hof.

 

2.2 Verder bevat het dossier:

een e-mail van klager van 11 maart 2022; het verweerschrift van de deken van 14 maart 2022 met bijlagen; een e-mail van klager van 22 maart 2022, waarin klager heeft verzocht om een mondelinge behandeling van zijn zaak.

 

2.3 Het hof heeft besloten het verzoek in raadkamer te behandelen op basis van de stukken uit het dossier en heeft daarbij de schriftelijke toelichting van klager betrokken.

 

3 FEITEN

 

Het hof stelt de volgende feiten vast.

 

3.1 Op 22 november 2021 heeft klager een verzoek ingediend bij de deken om een advocaat aan te wijzen, omdat klager een procedure aanhangig wil maken tegen zijn voormalig advocaat mr. E. Klager wil zijn voormalig advocaat aansprakelijk stellen voor de letselschade die hij heeft geleden als gevolg van zijn weigering om een procedure aanhangig te maken teneinde vernietiging te vragen van een vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 21 april 2010.

 

3.2 In een e-mail van 23 november 2021 heeft de stafjurist van de deken klager geïnformeerd over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor aanwijzing van een advocaat. Zij heeft klager daarbij verzocht om nadere stukken te overleggen.

 

3.3 In e-mails van 16 en 17 december 2021 heeft klager nadere informatie aangeleverd.

 

3.4 In een e-mail van 20 december 2021 heeft de stafjurist aangegeven dat nog niet alle vragen zijn beantwoord en aan klager gevraagd of hij in één A4 alsnog de vragen kan beantwoorden en de gevraagde stukken kan meesturen.

 

​​​​​​​3.5 Op 21 december 2021 heeft klager 80 pagina’s aan stukken aan de deken opgestuurd, waaronder een brief van de voormalig advocaat van klager van 6 augustus 2019. In deze brief staat het volgende vermeld: “(..) Kort samengevat is er tussen [klager]en mij een meningsverschil ontstaan omtrent de te voeren processtrategie (..) Aangezien in rechte is komen vast te staan dat dhr. [naam wederpartij] verschoond wil blijven van contact met [klager] dienen alle stellingen die erop neerkomen dat [klager] contact wil hebben met dhr. [naam wederpartij] buiten beschouwing te worden gelaten. Het innemen van het standpunt dat sprake is van een relationeel geschil enkel en alleen om een proceskostenveroordeling te voorkomen weegt daarom niet op tegen het straatverbod. Bovendien volgt uit artikel 237, lid 1 Burgerlijk Rechtsvordering dat de kosten, vervat in de zinsnede 'mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd', geenszins een verplichting inhoudt, doch behoort tot de discretie van de rechter. Kort en krachtig is het betrekken van de hierboven vermelde stellingen 1 en 2 mijns inziens daarom niet dienstbaar aan de procedure. Aan [klager] heb ik zulks meermaals uitgelegd. [Klager] blijft echter persisteren in het innemen van deze stellingen (..)”.

 

​​​​​​​3.6 Op 7 januari 2022 heeft de stafjurist van de deken klager gevraagd om maximaal één A4 aan te leveren met een korte beantwoording van de vragen, vijf schriftelijke afwijzingen van advocaten, het advies van klagers voormalig advocaat en bewijsstukken van klagers schade.

 

​​​​​​​3.7 Op 10 januari 2022 heeft klager gereageerd dat de geraadpleegde advocaten weigeren hun afwijzing schriftelijk te bevestigen en dat de deken zelf maar om een schriftelijke afwijzing moet vragen. Verder uit klager zijn ongenoegen over zijn voormalig advocaat en stelt hij dat hij psychologische schade heeft geleden.

 

​​​​​​​3.8 In een brief van 25 januari 2022 (die per e-mail aan klager is verzonden) heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen, omdat de zaak geen redelijke kans van slagen heeft en omdat klager niet heeft aangetoond dat hij enige inspanning heeft verricht om zelf een advocaat te vinden. De deken heeft aangegeven dat de voormalig advocaat van klager heeft aangegeven geen procedure te zullen starten en dat het een advocaat vrij staat om een zaak niet aan te nemen indien hij daarin geen kans van slagen ziet. Niet is gebleken op welke wijze de voormalig advocaat van klager onrechtmatig jegens klager zou hebben gehandeld dan wel tekort is geschoten. Verder heeft klager niet onderbouwd dat hij als gevolg hiervan immateriële schade heeft opgelopen. Daar komt bij dat het causaal verband tussen deze schade en het vermeende onrechtmatig handelen van zijn voormalig advocaat zeer onzeker is.

 

 

4 BEOORDELING

 

Beklag

 

​​​​​​​4.1 Klager heeft in zijn beklag – samengevat – aangevoerd dat de afwijzende beslissing te kort door de bocht is, dat de deken zijn beslissing niet heeft gemotiveerd en dat klager tevergeefs meerdere advocaten heeft geraadpleegd.

 

Verweer deken

 

​​​​​​​4.2 De deken heeft het hof verzocht om het beklag ongegrond te verklaren. De deken verwijst naar de inhoud van zijn brief van 25 januari 2022 en voegt daaraan toe dat klager pas na de afwijzende beslissing namen van advocaten heeft doorgegeven waaruit zou kunnen blijken dat hij zelf inspanningen heeft verricht om een advocaat te vinden. In zijn beklag heeft klager geen toereikende gronden aangevoerd die aanknopingspunten zouden kunnen bieden dat de procedure tegen zijn voormalig advocaat wel enige kans van slagen heeft.

 

Toetsingskader

 

​​​​​​​4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

 

Beoordeling

 

4.4. Uit de stukken leidt het hof af dat de stafjurist van de deken klager heeft uitgelegd aan welke voorwaarden een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet moet voldoen. Eén van deze voorwaarden is dat de rechtszoekende aannemelijk moet maken dat hij niet in staat is om zelf tijdig een advocaat te vinden die bereid is om hem bij te staan. Klager heeft slechts een e-mail aan de deken gestuurd met daarin de e-mailadressen van advocaten die hij zou hebben benaderd, zonder nadere bewijsstukken en toelichting. Ook in zijn beklag heeft klager slechts een lijst met mailadressen doorgestuurd. De door klager verschafte informatie voldoet niet aan de vereisten voor een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet. De deken is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat klager zich onvoldoende heeft ingespannen om zelf een advocaat te zoeken voor het starten van een procedure tegen zijn voormalig advocaat. Het beklag zal dan ook reeds op die grond worden afgewezen.

4.5 Overigens volgt het hof de deken in de stelling dat de procedure die klager wenst te voeren tegen zijn voormalig advocaat geen redelijke kans van slagen heeft. Uit de stukken maakt het hof op dat klagers voormalig advocaat heeft uitgelegd waarom hij geen procedure aanhangig wil maken. Klager heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij hierdoor immateriële schade heeft opgelopen. Kortom, niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de door klager gewenste procedure een redelijke kans van slagen zou hebben.

 

​​​​​​​4.6 Het voorgaande brengt mee dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het beklag zal het hof dan ook ongegrond verklaren.

 

​​​​​​​4.7 Verder constateert het hof dat klager in de afgelopen jaren meerdere zaken heeft aangebracht en dat het niet de eerste keer is dat klager een bij voorbaat kansloze procedure wil beginnen. In dit verband wijst het hof onder meer op een beslissing van 17 april 2020 van dit hof (zaaknummer 190331, ECLI:NL:TAHVD:2020:94) en de brief van 29 september 2017 van het hof waarin staat vermeld: “(..) Gelet op het grote aantal vergelijkbare en aanverwante klachten over dekens in de afgelopen periode, is er nu reden hieraan paal en perk te stellen. (..) Het verzoek om verwijzing zal wegens misbruik van klachtrecht daarom buiten behandeling worden gesteld (..)”. Nu klager blijft volharden in het indienen van kansloze verzoeken en beklagschriften, moet hij er rekening mee houden dat het hof een volgend beklag tegen de afwijzing van enig (aanwijzings)verzoek door een deken, wegens misbruik van recht, buiten behandeling zal stellen.

 

5 BESLISSING

 

Hof van Discipline:

 

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 25 januari 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.

 

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. G. Creutzberg en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2022 .

 

                                                                                                

griffier                                                                                      voorzitter

De beslissing is verzonden op 10 juni 2022.