Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:93

Zaaknummer

22-073/DB/LI/D

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft de deken meerdere jaren belemmerd in diens toezichthoudende taak, onzorgvuldig gehandeld bij de registratie van de rechtsgebieden waarin hij is gespecialiseerd en gedurende meerdere jaren achterwege gelaten om zijn professionele kennis en kunde op voor zijn praktijk relevante rechtsgebieden jaarlijks te onderhouden en ontwikkelen. De door verweerder vermelde omstandigheden ontslaan hem niet van de verplichting om te voldoen aan de bepalingen in de voor Advocaten geldende regelgeving, waaronder de Voda en de Beleidsregel Toezicht Wwft. Deze regelgeving blijft voor advocaten gelden tot de dag waarop zij zich hebben laten schrappen van het tableau voor advocaten.

Inhoudsindicatie

Bezwaar gegrond; voorwaardelijke schorsing 8 weken, met algemene en bijzondere voorwaarden, proeftijd 2 jaren.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  13 juni 2022

in de zaak 22-073/DB/LI/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

 

deken

 

over:

 

verweerder

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 27 januari 2022 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement          Limburg (hierna: de deken) een bezwaar ingediend over verweerder. Op 22 maart 2022 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een aanvullend bezwaar ingediend over verweerder. De raad heeft op 27 januari 2022 het klachtdossier met kenmerk DK 22-001, met bijlagen 1 tot en met 5, van de deken ontvangen en op 22 maart 2022 het aanvullend klachtdossier met bijlagen 6 tot en met 12.

1.2 Verweerder is in de gelegenheid gesteld tot uiterlijk 14 dagen voor de zitting schriftelijk te reageren op het (aanvullend) dekenbezwaar. Verweerder heeft per e-mail van 11 april 2022 gereageerd op het (aanvullend) bezwaar van de deken.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 april 2022. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier en de bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van verweerder van 27 januari 2022 en 11 april 2022, met bijlagen.

 

2 FEITEN

2.1 De deken heeft verweerder op 14 april, 18 mei en 2 juni 2020 verzocht de CCV-opgave over 2019 te doen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

2.2 De deken heeft verweerder op 15 april en 7 mei 2021 verzocht de CCV-opgave over 2020 te doen. De deken heeft verweerder op 3 juni en 6 augustus een rappel toegezonden. De deken heeft op 19 november 2021 een dekenbezwaar aangezegd. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.  

2.3 Verweerder heeft op 14 februari 2022 de CCV-opgave over 2021 bij de deken ingediend.  De deken heeft verweerder per e-mail van 14 maart 2022 vragen gesteld naar aanleiding van de CCV-opgave 2021. Verweerder heeft hierop per email van 15 maart 2022 gereageerd. Verweerder schreef onder meer het volgende : “Mijn rechtsgebieden heb ik reeds eerder op mijn website en heden ook in het rechtsgebiedenregister beperkt tot asiel- en vreemdelingenrecht (regulier). Verder zal ik op korte termijn nog 10 punten scoren op Asielrecht en Vreemdelingenrecht (regulier) (april 2022). Ik wijs ook op het bijgevoegde ordebericht d.d. 1 juli 2020. Waarom is dat anders in 2021? Met betrekking tot het intercollegiaal overleg stel ik dat ik lid ben van de Werkgroep Rechtshulp aan Vluchtelingen en maak ik deel uit van de AC-advocaten (zie bijlagen). Over de Wwft-cursus bericht ik u dat ik meen dat mijn praktijk dat niet nodig maakt. (….)”

 

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende:

a. Verweerder heeft over de jaren 2019 en 2020 geen CCV-formulier bij de deken ingediend, waardoor hij de deken belet om toezicht uit te oefenen op zijn functioneren en de praktijkvoering;

b. Verweerder heeft in de CCV-opgave 2021 een onjuist aantal geregistreerde rechtsgebieden opgenomen;

c. Verweerder heeft over 2021 niet voldaan aan de regelgeving van de artikel 4.3. Voda

d. Verweerder heeft over 2021 niet voldaan aan de regelgeving van de artikel 4.4. Voda

e. Verweerder heeft niet voldaan aan de voorschriften van artikel 3 van de Beleidsregel Toezicht Wwft 2018 in het arrondissement Limburg.

De deken heeft ter toelichting op zijn bezwaar het volgende naar voren gebracht:

3.2     Verweerder heeft in de CCV-opgave 2021 aangegeven dat hij niet aan de minimale kwaliteitseisen voldoet. Hij heeft geen certificaten overgelegd, waaruit anderszins blijkt. Verweerder heeft in antwoord op een vraag van de deken daarover aangegeven dat hij lid is van de Werkgroep Rechtshulp aan Vluchtelingen en dat hij deel uitmaakt van AC-advocaten. Hiermee voldoet verweerder niet aan de vereisten die op grond van artikel 4.3b Voda zijn vastgesteld. Uit de door verweerder op 27 januari 2022  nagezonden print van een CCV-opgave 2020, welke nimmer volgens de daartoe geëigende weg is ingediend, blijkt dat verweerder ook in 2020 niet aan het bepaalde in artikel 4.3 Voda heeft voldaan. Dit betekent dat verweerder gedurende twee opvolgende jaren niet aan het bepaalde in artikel 4.3 Voda heeft voldaan.

3.3     Verweerder heeft in het jaar 2021 10 PO-punten behaald, terwijl een advocaat ingevolge het bepaalde in artikel 4.4. lid 1 Voda 20 PO-punten dient te behalen.  

3.4  Verweerder heeft in de CCV opgave 2021 ten onrechte vermeld dat hij slechts op 1 rechtsgebied staat geregistreerd. Verweerder staat echter op 4 rechtsgebieden in het rechtsgebiedenregister geregistreerd.  Verweerder had daarom op grond van het bepaalde in artikel 4.4. lid 2 Voda 40 PO-punten  dienen te behalen.

3.5     Verweerder heeft in de jaren 2019, 2021 en 2021 geen Wwft-cursus gevolgd. Op grond van het bepaalde in artikel 3 van de Beleidsregel Toezicht Wwft 2018 Limburg dienen ook advocaten die geen kantoorverantwoordelijke en/of complaince officer zijn minimaal een keer per 2 jaar een Wwft-cursus te volgen, ongeacht het soort praktijk.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

Ad onderdeel a)

5.1 Vast staat dat de deken in 2020 drie maal en in 2021 vier maal aan verweerder heeft verzocht de CCV-opgave over het voorgaande jaar te doen. De deken heeft op 19 november 2021 bij uitblijven van de CCV-opgave over 2020 een dekenbezwaar aangezegd. Als erkend staat vast dat verweerder over 2019 en 2020 ondanks de verzoeken en rappellen van de deken geen CCV-opgave bij de deken heeft ingediend. Verweerder heeft hierdoor de deken belet om toezicht uit te oefenen op zijn functioneren en de praktijkvoering, wat verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Dat, zoals verweerder in zijn verweer naar voren heeft gebracht, de CCV-opgave over 2020 wel is ingevuld maar door de secretaresse van verweerder niet juist is verzonden, maakt dit niet anders. Verweerder is immers verantwoordelijk voor de juiste indiening van de CCV-opgaven. Onderdeel a) van het bezwaar is gegrond.

Ad onderdeel b)

5.2 Vast staat dat verweerder op 7 maart 2022 in het rechtsgebiedenregister van de Orde van Advocaten op vier rechtsgebieden stond geregistreerd, terwijl verweerder in zijn CCV-opgave 2021 heeft vermeld dat hij enkel stond geregistreerd op het rechtsgebied Asiel- en vluchtelingenrecht. Verweerder heeft op 15 maart 2022 zijn registratie in de rechtsgebiedenregistratie gewijzigd,  in die zin dat hij per voormelde datum staat ingeschreven op de rechtsgebieden asiel- en vluchtelingenrecht en vreemdelingenrecht.  Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat hij het aantal rechtsgebieden op zijn website had aangepast, maar dat hij heeft verzuimd de registratie in het rechtsgebiedenregister te wijzigen.

5.3 Het rechtsgebiedenregister is bedoeld als objectieve maatstaf om de kwaliteit van de advocatuur zichtbaar te maken, zowel in het belang van de advocaat als van de rechtzoekende. Het register biedt de rechtzoekende houvast bij de keuze voor een advocaat die bij zijn hulpvraag past. De rechtzoekende weet zo precies welke advocaat bekwaam is op een specifiek rechtsgebied. Gelet op dit uitgangspunt is het voor de kwaliteit van en het vertrouwen in de advocatuur van belang dat een advocaat zich enkel inschrijft op de rechtsgebieden waarin hij zich daadwerkelijk heeft gespecialiseerd. Niet voor niets is aan de inschrijving per rechtsgebied de voorwaarde verbonden dat per rechtsgebied per jaar 10 opleidingspunten moeten worden behaald (artikel 4.4. lid 2 Voda). Vast staat dat de opgave van de registratie van het aantal rechtsgebieden  in de CCV-opgave 2021 van verweerder niet overeenkwam met de registratie in het rechtsgebiedenregistratie bij de Nederlandse Orde van Advocaten. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen. Het door verweerder aangevoerde verweer dat hij in 2021 feitelijk nog slechts actief was op de rechtsgebieden asiel- en vluchtelingenrecht en vreemdelingenrecht en dit op zijn website had aangepast maakt dit niet anders. Een advocaat dient, mede met het oog op de controle door de deken van de naleving van het bepaalde in artikel 4.4 lid 2 Voda, ervoor zorg te dragen dat zijn CCV-opgave overeenkomt met de rechtsgebiedenregistratie bij de Nederlandse Ode van Advocaten. Onderdeel b) van het bezwaar is gegrond.

Ad onderdeel c)

5.4 Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij de bepalingen in de Voda naleeft en dat hij conform het bepaalde in artikel 4.3 Voda zijn professionele kennis en kunde op voor zijn praktijk relevante rechtsgebieden jaarlijks onderhoudt en ontwikkelt. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde volgt dat verweerder niet heeft aangetoond dat hij in de jaren 2019 en 2020 heeft voldaan aan de in artikel 4.3 van de Voda gestelde kwaliteitseisen, wat verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Onderdeel c) van het bezwaar is gegrond.

Ad onderdeel d)

5.5 Dit onderdeel van het bezwaar heeft betrekking op het ingevolge het bepaalde in artikel 4.4. Voda te behalen opleidingspunten. De deken heeft ter toelichting op zijn bezwaar naar voren gebracht dat uit de CCV-opgave 2021 van verweerder volgt dat verweerder in het jaar 2021 10 PO-punten heeft behaald, terwijl een advocaat ingevolge het bepaalde in artikel 4.4. lid 1 Voda 20 PO-punten dient te behalen. De deken heeft voorts naar voren gebracht dat verweerder, gelet op zijn inschrijving bij vier rechtsgebieden, ingevolge het bepaalde in artikel 4.4 lid 2 Voda, 10 punten per rechtsgebied, derhalve in totaal 40 opleidingspunten, had behoren te behalen. Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij in 2020 15 opleidingspunten heeft behaald, terwijl in 2020 slechts 10 punten behaald hoefden te worden. Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat hij het vereiste aantal punten over 2021 heeft behaald, omdat hij 5 punten uit 2020 kan meenemen en bovendien nog 6 punten heeft behaald, waarvan hij geen bewijs heeft ontvangen. De raad volgt verweerder hierin niet. De raad kan zonder bewijs van behaalde opleidingspunten, welk bewijs door verweerder betreffende zes opleidingspunten niet is gegeven, niet vaststellen dat deze opleidingspunten zijn behaald. Bovendien gold voor verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 4.4 lid 2 de verplichting tot het behalen van in totaal 40 opleidingspunten. Hiermee staat vast dat verweerder niet heeft voldaan aan de bepalingen in artikel 4.4 Voda en is onderdeel d) van het bezwaar gegrond.

Ad onderdeel e)

5.6 Als erkend staat vast dat verweerder niet heeft voldaan aan de voorschriften van artikel 3 van de Beleidsregel Toezicht Wwft 2018 in het arrondissement Limburg. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen. Onderdeel e) van het bezwaar is gegrond.

 

6 MAATREGEL

6.1 In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat die hem in de Voda zijn opgelegd. Bovendien heeft de wetgever in het tuchtrecht belangijke taken voor de deken weggelegd. Verweerder heeft door, ondankse herhaalde verzoeken van de deken na te laten CCV-opgave over 2019 en 2020 te doen de deken belemmerd in diens hiervoor omschreven taakuitoefening. Dit alleen valt verweerder tuchtrechtelijk al ernstig aan te rekenen.

6.2 Verweerder heeft echter niet alleen de deken meerdere jaren belemmerd in diens toezichthoudende taak, maar heeft daarnaast ook onzorgvuldig gehandeld bij de registratie van de rechtsgebieden waarin hij is gespecialiseerd en gedurende meerdere jaren achterwege gelaten om zijn professionele kennis en kunde op voor zijn praktijk relevante rechtsgebieden jaarlijks te onderhouden en ontwikkelen. De door verweerder vermelde omstandigheden ontslaan hem niet van de verplichting om te voldoen aan de bepalingen in de voor advocaten geldende regelgeving, waaronder de Voda en de Beleidsregel Toezicht Wwft. Deze regelgeving blijft voor advocaten gelden tot de dag waarop zij zich hebben laten schrappen van het tableau voor advocaten.

6.3 De raad acht de handelwijze van verweerder zodanig laakbaar dat de raad, als stok achter de deur, een voorwaardelijke schorsing voor de duur van acht weken passend en geboden acht, waarbij de raad naast de algemene voorwaarden tevens bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke schorsing zal verbinden.

 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar in alle onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van acht weken op;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als bijzondere voorwaarden dat verweerder in 2022, naast de voor hem over het jaar 2022 geldende  opleidingsverplichtingen:

       a) ter compensatie van de in 2021 te weinig behaalde opleidingspunten 10   opleidingspunten dient te behalen;

         b)  een cursus  dient te volgen zoals bedoeld in artikel 3 van de Beleidsregel Toezicht Wwft 2018 in het arrondissement Limburg;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

 

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en H.C. Struijk, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 13 juni 2022