Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:103

Zaaknummer

22-277/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk nu klaagster over hetzelfde feitencomplex klaagt als in een eerdere klacht die al door de tuchtrechter is beoordeeld. Voor zover klaagster in die eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerster naar voren heeft gebracht, komt dat voor haar rekening en risico.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  13 juni 2022 in de zaak 22-277/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

      verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 maart 2022 met kenmerk 1612222/JS/YH/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster aan de raad van 29 april 2022.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerster heeft klaagster vanaf begin november 2020 bijgestaan in verband met klaagsters wens om haar vader onder curatele te laten stellen. Op 7 december 2020 heeft er in dat kader een zitting bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam plaatsgevonden. 1.2    Op 11 januari 2021 heeft klaagster de opdrachtrelatie met verweerster beëindigd. 1.3    Op 7 februari 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. In die klacht verwijt klaagster verweerster dat zij geen kort geding aanhangig heeft gemaakt, zij klaagster onjuist heeft geïnformeerd, de declaratie niet correct tot stand is gekomen en zij klaagster niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid de rechter te wraken. 1.4    De plaatsvervangend voorzitter van deze raad heeft de klacht van klaagster bij beslissing van 5 juli 2021 in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 8 november 2021 heeft deze raad het door klaagster ingestelde verzet ongegrond verklaard. In de beslissing heeft de raad voor zover hier van belang het volgende overwogen: “Daarbij merkt de raad op dat klaagster over het feit dat verweerster bepaalde stukken niet aan haar zou hebben toegestuurd pas op 20 mei 2021 (na sluiting van het dekenonderzoek) heeft geklaagd. De raad heeft deze aanvullende klachten om die reden niet meer in behandeling kunnen nemen.” 1.5    Op 24 november 2021 heeft klaagster bij de deken opnieuw een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft bepaalde stukken in de procedure die betrekking hebben op de onder curatelestelling niet aan klaagster verstrekt, althans klaagster heeft deze stukken niet ontvangen. Verweerster heeft daardoor niet voldaan aan haar informatieplicht. b)    Verweerster heeft de aangifte van klaagster niet aan het dossier toegevoegd. Verweerster heeft daarom haar opdracht niet goed uitgevoerd.

3    VERWEER 3.1    Verweerster voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Het beginsel brengt ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde. 4.2    De voorzitter overweegt als volgt. De onderhavige klacht van klaagster over verweerster ziet op hetzelfde feitencomplex als waarop de in de voorzittersbeslissing van 5 juli 2021 beoordeelde klacht berust. Van klaagster mag worden verwacht dat zij voor of tijdens de eerdere klachtprocedure nagaat – of eventueel via de deken na laat gaan – of zij alle relevante informatie heeft en of haar klacht in het licht daarvan compleet is. Voor zover klaagster in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerster naar voren heeft gebracht, komt dat voor haar rekening en risico. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen beoordeeld als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Dat daarvan sprake is, heeft klaagster niet gesteld en is ook niet gebleken. 4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 13 juni 2022