Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:61

Zaaknummer

22-012/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht over de eigen advocaat. Verweerder was buiten zijn toedoen om niet in staat om op tijd op de zitting aanwezig te zijn. Verweerder is niet te kort geschoten in zijn informatievoorziening aan klaagster over de aard van een deelgeschilprocedure en de slagingskans van die procedure. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 mei 2022 in de zaak 22-012/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 25 augustus 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Op 4 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2021/183 edl van de deken ontvangen.  1.2    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 maart 2022. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. 1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.  1.4    Voorts heeft de raad kennisgenomen van een brief van de zijde van verweerder van 9 februari 2022, met bijlage, ingekomen bij de raad op 15 februari 2022 en een e-mail van de zijde van klaagster van 23 februari 2022, met bijlagen.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster is op 16 november 2016 ten val gekomen op het (..) te Rotterdam. Daar waren geen getuigen bij aanwezig. Klaagster heeft als gevolg van die val letsel opgelopen.  2.3    Begin 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster de gemeente Rotterdam als wegbeheerder aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en te lijden (im)materiële schade als gevolg van haar val op 16 november 2016. 2.4    De gemeente Rotterdam heeft de aansprakelijkheid afgewezen.  2.5    De verzekeraar van klaagster heeft medio 2017 aangegeven geen mogelijkheden te zien om de gemeente Rotterdam succesvol aan te spreken. 2.6    Vervolgens heeft klaagster zich gewend tot verweerder. 2.7    Verweerder is een deelgeschilprocedure ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gestart.  2.8    Op 29 januari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. 2.9    Bij beschikking van 19 februari 2020 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam het verzoek van klaagster afgewezen.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij: a)    ter zitting klaagster niet goed heeft bijgestaan, en b)    niet de juiste informatie aan klaagster heeft gegeven over de deelgeschilprocedure, althans klaagster valse hoop heeft gegeven over de slagingskans van die procedure. 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    De klacht gaat in beide onderdelen over de dienstverlening door klaagsters eigen advocaat. Op grond van het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet toetst de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. Klachtonderdeel a) 5.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij te laat op de zitting is verschenen en dat hij, toen hij er eenmaal was, klaagster aan haar lot heeft overgelaten. Klaagster heeft zelf haar verhaal moeten doen en verweerder heeft geen enkel verweer gevoerd. Klaagster heeft ook zelf op de foto’s van de wederpartij de precieze plek van het ongeval moeten aanwijzen. Klaagster kwam daar op dat moment niet goed uit. Zij werd met deze foto’s voor het eerst op de zitting geconfronteerd en voelde zich daarmee overvallen. Het was op dat moment de taak van verweerder om in te grijpen en voor klaagster het woord te voeren. Door dat na te laten, is hij als advocaat tekort geschoten.  5.3    Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster van te voren wist dat hij mogelijk later aanwezig zou zijn, vanwege een andere zitting diezelfde ochtend. Die andere zitting liep echter langer uit dan voorzien. Dit heeft geen nadelige invloed gehad op het verloop van de zitting in de onderhavige zaak noch op de beslissing van de kantonrechter. De rechter heeft klaagster op de zitting feitelijke vragen gesteld over de plek waar zij is gevallen. Het was niet aan verweerder om die vragen te beantwoorden noch om op de foto’s de plek van de val aan te wijzen. Volgens verweerder is alles op de zitting gezegd dat aan de orde moest komen. Zo ook de mogelijkheid van een regeling met de gemeente. Verweerder is in zijn optreden ter zitting dan ook niet te kort geschoten. 5.4    De raad overweegt als volgt. Ter zitting heeft verweerder, desgevraagd, toegelicht wat de reden is geweest van het feit dat hij te laat op de zitting is verschenen. Verweerder heeft daarover verklaard dat hij die ochtend eerst om 10.00 uur een comparitie van partijen had. De comparitie liep echter onvoorzien uit. Verweerder heeft de rechter tijdens de comparitie laten weten dat hij naar een andere zitting moest en heeft ook tussentijds contact opgenomen met de griffier van de sector kanton om te laten weten van zijn vertraging. De kantonrechter heeft de zitting in de onderhavige zaak om die reden voor de duur van tien minuten uitgesteld. Voor verweerder is dat echter te kort gebleken. Klaagster heeft ter zitting, desgevraagd, bevestigd dat het is gegaan op de wijze zoals verweerder heeft verklaard. De raad stelt aldus vast dat klaagster op de hoogte was van het feit dat verweerder (buiten zijn toedoen om) niet in staat was op tijd op de zitting aanwezig te zijn. Onder deze omstandigheden kan verweerder naar het oordeel van de raad geen verwijt gemaakt worden van zijn (te) late verschijning ter zitting.  5.5    De onderhavige procedure betrof een deelgeschilprocedure, met als aanleiding de kwestie van de aansprakelijkheid. De raad begrijpt dat de rechter ter zitting aan klaagster vragen heeft gesteld over de precieze plek waar zij is gevallen, welke vragen zij heeft moeten beantwoorden aan de hand van de door de wederpartij overgelegde foto’s. Dit betroffen vragen van feitelijke aard. De raad acht het daarom niet onbegrijpelijk dat verweerder de beantwoording van die vragen aan klaagster heeft gelaten en zich in zoverre afzijdig heeft gehouden. Voor zover klaagster verweerder het verwijt maakt dat hij niet heeft ingegrepen door de rechter te wijzen op de foto’s die door klaagster zelf in het geding waren gebracht, overweegt de raad dat verweerder daarvoor naar het oordeel van de raad een deugdelijke verklaring heeft gegeven - namelijk het feit dat de wederpartij zich op het standpunt had gesteld dat die foto’s onvoldoende duidelijkheid boden en het bovendien aan de rechter was om te beslissen aan de hand van welke foto’s getoond moest worden waar klaagster precies gevallen was. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder ten onrechte stellingen onweersproken heeft gelaten en evenmin dat hij op andere wijze in zijn bijstandsverlening ter zitting tekort is geschoten. Klachtonderdeel a) is daarmee ongegrond.  Klachtonderdeel b) 5.6    Klaagster verwijt verweerder dat hij verkeerde verwachtingen heeft gewekt over de slagingskans van de deelgeschilprocedure. 5.7    Verweerder heeft aangevoerd dat hij de kans op succes niet mooier heeft gemaakt dan die volgens hem was. Verweerder stelt dat hij de bewijsproblematiek in de onderhavige zaak uitdrukkelijk met klaagster heeft besproken. 5.8    De raad overweegt als volgt. Een advocaat dient zijn cliënt genoegzaam te informeren, te waarschuwen en duidelijkheid te scheppen over (onder meer) de slagingskans van de aanhangig te maken zaak. Ook dient hij zijn cliënt te wijzen op de proceskosten en het kostenrisico. Dit alles moet de advocaat schriftelijk aan de cliënt bevestigen. 5.9    In de opdrachtbevestiging van 5 november 2019 schrijft verweerder aan klaagster het volgende: “Zoals besproken zal ik een deelgeschilprocedure aanhangig maken. Het risico op een proceskostenveroordeling is dan vrijwel nihil. Echter: een deelgeschilprocedure betekent één zitting, waarbij beide partijen stukken indienen. Het gaat hier vooral om de feiten: wat is er precies voorgevallen, wat was de toestand van het wegdek, wat is de waarde van de getuigenverklaring? Het is mogelijk dat de rechter in een deelgeschilprocedure zegt dat die procedure niet geschikt is om uiteindelijk de aansprakelijkheidsvraag te beantwoorden omdat de feiten niet eenduidig kunnen worden vastgesteld in een dergelijke procedure. Dan zou vervolgens weer een bodemprocedure aanhangig gemaakt moeten worden. Op zichzelf is daar niets tegen. U ontvangt binnenkort het verzoekschrift deelgeschilprocedure.” 5.10    Ter zitting is duidelijk geworden dat het klaagsters eigen idee is geweest om een deelgeschilprocedure te beginnen. De voormelde opdrachtbevestiging van verweerder dient naar het oordeel van de raad tegen die achtergrond te worden bezien. Uit de opdrachtbevestiging van verweerder volgt dat verweerder klaagster met zoveel woorden heeft gewezen op aard van een deelgeschilprocedure en de kans dat die procedure op niets zou uitlopen. Verweerder stelt dat hij dat ook heeft gedaan tijdens een viertal (uitvoerige) besprekingen met klaagster. Die stelling heeft klaagster niet, althans niet gemotiveerd weersproken. De raad neemt bij het voorgaande ook in aanmerking dat klaagster reeds voordat zij verweerder consulteerde, wist van de bewijsproblematiek in de onderhavige kwestie (omdat er geen getuigen waren). Klaagster was daar immers al op gewezen door haar rechtsbijstandsverzekeraar. Zulks volgt uit de brief van de rechtsbijstandsverzekeraar van 7 mei 2017. De raad heeft gelet op de bijstand zoals geschetst en zoals uit de aan de raad overgelegde stukken kan worden afgeleid, niet kunnen vaststellen dat verweerder te kort is geschoten in de wijze waarop hij klaagster heeft geïnformeerd over de aard van een deelgeschilprocedure en de slagingskans daarvan. Ook klachtonderdeel b) is daarom ongegrond. 5.11    De raad zal gelet op het voorgaande de klacht ongegrond verklaren. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier.