Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:40

Zaaknummer

21-700/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft zich rechtstreeks tot klaagster (de cliënte van klager) gewend, terwijl zij moest weten dat klager als advocaat optrad. Verweerster heeft daarnaast in de dagvaarding uitgebreid stilgestaan bij de schikkingsonderhandelingen tussen partijen, hetgeen in strijd is met gedragsregel 27. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 7 maart 2022

in de zaak 21-700/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager klaagster

 

over:

 

verweerster

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 10 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 19 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-023 (1339876) van de deken ontvangen.

1.3 Bij brieven van 3 en 11 januari 2022 heeft klager aangegeven dat de klacht geacht moet worden mede te zijn ingediend namens klaagster, althans dat klaagster zich ter zake de klacht wenst te voegen aan de zijde van klager. Tijdens de behandeling van de klacht heeft verweerster aangegeven er geen bezwaar te hebben dat de klacht geacht wordt mede te zijn ingediend namens klaagster. De raad heeft vervolgens ter zitting beslist dat de klacht geacht wordt mede namens klaagster te zijn ingediend. De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 januari 2022. Daarbij waren klager, voor zichzelf en namens klaagster, alsmede verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van verweerster van 30 december 2021 en van de e-mails van klager van 3 en 11 januari 2022.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerster trad op als advocaat van de wederpartij van klaagster, die werd bijgestaan door klager. Verweerster heeft namens haar cliënte het geschil voorgelegd aan de Raad van Arbitrage. Op 28 juli 2020 zond verweerster een kopie van een door haar ingediende memorie van eis bij de Raad van Arbitrage aan klager. Daarin gaf verweerster aan dat klaagster woonplaats had gekozen ten kantore van klager. Klager heeft de Raad van Arbitrage bij brief d.d. 17 augustus 2020 bericht dat klaagster geen woonplaats bij hem had gekozen. Verweerster zond klager vervolgens op 18 augustus 2020 een mail waarin zij hem vroeg of zij de mail van klager van de dag daarvoor dusdanig kon interpreteren dat klager klaagster niet langer bijstaat. Klager antwoordde daarop nog diezelfde dag dat het feit dat klaagster een cliënte van hem is, niet betekent dat zij ook bij hem op kantoor woonplaats heeft gekozen.

2.3 Op 1 oktober 2020 heeft klager een brief rechtsreeks aan de cliënte van verweerster gezonden. Verweerster stuurde op 5 oktober 2020 een brief rechtstreeks aan klaagster.

2.4 Nadat verweerster de zaak bij de Raad van Arbitrage had ingetrokken, heeft zij op 25 januari 2021 een inleidende dagvaarding aan klaagster laten betekenen waarin zij zeer uitvoerig ingaat op tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen.

2.5 Klager heeft zich bij brief d.d. 10 februari 2021 met de onderhavige klacht tot de deken gewend. Verweerster heeft op 11 februari 2021 een akte intrekking producties en wijziging dagvaarding aan de rechtbank gezonden waarin zij de rechtbank vraagt de passages uit de dagvaarding over de schikkingsonderhandelingen als ingetrokken te beschouwen.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

Verweerster klaagster op 5 oktober 2020 rechtstreeks heeft aangeschreven en daarmee in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 25, Verweerster in de inleidende dagvaarding van 25 januari 2021 mededelingen heeft gedaan over schikkingsonderhandelingen, terwijl klager daarvoor geen toestemming had gegeven, en daarmee in strijd gehandeld met gedragsregel 27.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schade zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.2 Op grond van gedragsregel 25 is het een advocaat niet toegestaan de wederpartij anders dan door tussenkomst van diens advocaat te benaderen, tenzij er toestemming is gegeven om rechtstreeks met de wederpartij in contact te treden. Lid 2 van deze gedragsregel geeft een uitzondering voor die gevallen waarin de mededeling van de advocaat op rechtsgevolg gericht is. Deze regel heeft tot doel het evenwicht tussen partijen in een juridisch geschil te bewaren. De strekking ervan is om te voorkomen dat de advocaat van de wederpartij een partij overrompelt zonder bijstand van zijn eigen advocaat.

5.3 Vast staat dat verweerster op 5 oktober 2020 zonder vooraf verkregen toestemming van klager een brief aan klaagster heeft gestuurd, zonder dat deze e-mail een mededeling bevatte die op rechtsgevolg was gericht. Aldus heeft verweerster klaagster rechtstreeks aangeschreven als bedoeld in gedragsregel 25.

5.4 Volgens verweerster was voor haar op dat moment niet duidelijk of klager nu wel of niet als advocaat van klaagster optrad. De raad volgt dit verweer niet. Uit de overgelegde correspondentie blijkt duidelijk dat klager als advocaat de belangen van klaagster behartigde. Dat klager heeft aangegeven dat klaagster geen woonplaats bij hem op kantoor had gekozen, betekent niet dat klager niet langer als advocaat van klaagster optrad. Verweerster had dat moeten begrijpen. Verweerster heeft klager ten onrechte verweten dat hij onduidelijkheid liet bestaan over de vraag of hij als advocaat van klaagster optrad. Klager heeft op 1 oktober 2020 een brief verzonden waarin hij duidelijk aangeeft als advocaat van klaagster op te treden. Die brief is inderdaad door klager rechtstreeks aan de cliënte van verweerster gestuurd, maar deze brief was een op rechtsgevolg gerichte brief en valt dus onder de uitzondering van lid 2 van gedragsregel 25. De brief die verweerster op 5 oktober 2020 heeft verzonden was niet op rechtsgevolg gericht en valt derhalve niet onder die uitzondering.

5.5 Verweerster heeft kortom naar het oordeel van de raad gehandeld in strijd met de inhoud en strekking van gedragsregel 25, hetgeen haar tuchtrechtelijk moet worden aangerekend. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.6 Klagers verwijten verweerster dat zij in strijd met gedragsregel 27 heeft gehandeld door in de inleidende dagvaarding uitgebreid in te gaan op de door partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen.

5.7 De raad is met klager van oordeel dat niet alleen klaagster zich daarover kan beklagen, maar ook klager. Gedragsregel 27 is immers opgenomen in het deel van de gedragsregels dat ziet op de verhouding van de advocaat tot zijn beroepsgenoten. Dat betekent niet alleen dat de cliënt (in dit geval klaagster) die in zijn belangen wordt getroffen door handelen in strijd met gedragsregel 27 daarover kan klagen, maar ook de advocaat. Ten tijde van het opstellen van de dagvaarding was klager de advocaat die de belangen van klaagster behartigde. Dat had verweerster bekend moeten zijn. Gelet hierop heeft klager derhalve een zelfstandig klachtrecht.

5.8 Het belang van gedragsregel 27 is het waarborgen van de vrijheid van advocaten om in de fase van overleg en onderhandelingen om een minnelijke schikking te bereiken een standpunt in te nemen zonder het risico dat dit standpunt hun later door de rechter zal worden tegengeworpen, mocht een minnelijke schikking niet tot stand komen. Daarmee wordt het risico vermeden dat de stellingname van een partij in het vertrouwelijke proces van overleg en schikkingsonderhandelingen een rol kan gaan spelen in de oordeelsvorming van de rechter.

5.9 Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 27 gehandeld door in de dagvaarding uitvoerig in te gaan op de gevoerde schikkingsonderhandelingen, zonder dat zij daarvoor toestemming van klager heeft gevraagd en gekregen. Aldus heeft verweerster jegens klager en klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het feit dat verweerster na ontvangst van de klacht een akte intrekking producties en wijziging dagvaarding aan de rechtbank heeft gezonden, brengt daarin geen verandering. In de oorspronkelijke dagvaarding werd immers zeer uitvoerig ingegaan op de schikkingsonderhandelingen en de rectificatie is door verweerster pas na ontvangst van de klacht aan de rechtbank gezonden. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

         

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging en gelet op het door verweerster tijdens de behandeling van de klacht getoonde inzicht, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,-  reiskosten van klager,

b) € 750,-  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,-  kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot, U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022 .

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 7 maart 2022