Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:100

Zaaknummer

21-225/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk, vanwege een gebrek aan eigen belang. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond, nu verweerster heeft gehandeld als partijdige belangenbehartiger binnen de haar toekomende grote mate van vrijheid.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 mei 2021 in de zaak 21-225/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 3 maart 2021 met kenmerk K178 2020 ar/cw, door de raad ontvangen op 4 maart 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster en haar ex-man (hierna ook: de man) zijn verwikkeld (geweest) in een geschil over de omgang tussen de man en de (minderjarige) kinderen. Verweerster behartigt de belangen van de man.

1.2    Op 12 juni 2020 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven:

“Onlangs heeft zich tot mij gewend [de man] met het verzoek hem bij te staan in opgemelde kwestie. (…)

Zo gaf cliënt aan dat hij als antwoord op zijn verzoek om de kinderen binnenkort te kunnen zien, te horen kreeg dat hij de kinderen over een maand kan ophalen! Dit is niet acceptabel voor cliënt (…).

Ik verzoek u dan ook cliënt in de gelegenheid te stellen de kinderen op zeer korte termijn te zien. Bij gebreke daarvan zal ik een procedure aanhangig maken.”

1.3    Op 15 juni 2020 heeft klaagster gereageerd en onder meer geschreven:

“De omgangsdata die ik aan uw cliënt heb voorgesteld blijven wat mij betreft staan.”

1.4    Bij verzoekschrift gedateerd 25 augustus 2020 heeft verweerster, namens de man, de rechtbank verzocht een omgangsregeling met de kinderen vast te stellen.

1.5    Op 4 september 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt aan de Raad voor de Rechtspraak (bedoeld zal zijn: de Raad voor de Rechtsbijstand), als gevolg waarvan ten behoeve van de man ten onrechte een toevoeging is afgegeven.

b)    Verweerster heeft geen enkele moeite gedaan te bemiddelen, maar heeft direct gedreigd met een procedure. Verweersters verzoekschrift staat bovendien vol feitelijke onjuistheden en onwaarheden, terwijl essentiële informatie mist. Verweerster gaat voorbij aan beoordelingen in eerdere beschikkingen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

Klachtonderdeel a)

4.2    Allereerst moet de vraag worden beantwoord of klaagster een eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.3    Klaagster verwijt verweerster dat zij de Raad voor de Rechtsbijstand onjuist heeft geïnformeerd, als gevolg waarvan ten onrechte een toevoeging zou zijn afgegeven. Het belang om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp ligt bij de cliënt van verweerster. Klaagster heeft geen eigen belang bij haar klacht over de inhoud van de toevoegingsaanvraag van haar wederpartij. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. 

Klachtonderdeel b)

4.4    De voorzitter overweegt dat een minnelijke oplossing veelal de voorkeur verdient boven een proces. Een minnelijke oplossing is echter geen absolute verplichting.

4.5    Verweerster heeft aangevoerd dat zij in haar (eerste) e-mail van 12 juni 2020 heeft aangegeven dat zij bij gebreke van medewerking een procedure zou aanspannen. De stellige reactie van klaagster liet geen ruimte voor verdere onderhandelingen en verweersters cliënt wilde ook niet langer afwachten, aldus verweerster.

4.6    Hoewel het beter was geweest als verweerster klaagster niet direct een procedure in het vooruitzicht had gesteld en vervolgens had gereageerd op klaagsters reactie, is verweersters handelwijze niet klachtwaardig geweest. Zij heeft gehandeld als partijdige belangenbehartiger en binnen de hiervoor onder 4.1 genoemde grote mate van vrijheid. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Conclusie

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b kennelijk ongegrond verklaren, steeds met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel b kennelijk ongegrond;

    steeds met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2021.