Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:104

Zaaknummer

200282

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging beslissing raad. Verweerder heeft (te) lang geweigerd te voldoen aan zijn betalingsverplichting op grond van een rechterlijke uitspraak. Hij heeft daarbij signalen van klager en diens advocaat genegeerd en een aanwijzing van de deken naast zich neergelegd. Voorwaardelijke schorsing van 2 weken, met de bijzondere voorwaarde dat verweerder aan klager een bedrag van € 250,- betaalt.

Uitspraak

BESLISSING                                 

van 21 mei 2021

in de zaak 200282

naar aanleiding van het hoger beroep van :

verweerder

tegen

klager

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van 30 november 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 20-470/DH/RO). In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen twee weken na het onherroepelijk worden van de beslissing een bedrag van € 250,- aan klager betaalt. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:191 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van verweerder tegen deze beslissing is op

28 december 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift van klager;

-    de e-mail met bijlage van klager van 2 maart 2021;

-    de e-mail met bijlagen van verweerder van 4 maart 2021.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 maart 2021. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, verweerder aan de hand van spreekaantekeningen die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2       De Raad van Discipline heeft op 20 mei 2019 een klacht van klager tegen verweerder gegrond verklaard, aan verweerder een berisping opgelegd en verweerder veroordeeld tot betaling aan klager van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- (ECLI:NL:TADRSGR:2019:104). De beslissing van de raad is op 13 januari 2020 door het Hof van Discipline vernietigd, voor zover de maatregel van berisping aan verweerder was opgelegd. Het hof heeft in plaats daarvan een waarschuwing opgelegd en de beslissing van de raad voor het overige bekrachtigd (ECLI:NL:TADRAMS:2020:19).

3.3    Op 25 februari respectievelijk 10 maart 2020 heeft de advocaat van klager verweerder via het  e-mailadres info@ [verweerder].nl verzocht het aan klager verschuldigde bedrag betreffende het griffierecht en de reiskosten aan klager te betalen en een herinneringsmail gestuurd.

3.4        Nadat klager op 7 april 2020 bij de deken een klacht had ingediend over verweerder, heeft verweerder op 8 april 2020 (via het e-mailadres info@[verweerder].nu) de advocaat van klager bericht dat deze in de e-mails van 25 februari en 10 maart 2020 een verkeerd e-mailadres had gebruikt en hem opgave van zijn derdengeldenrekening verzocht. De advocaat van klager heeft diezelfde dag het rekeningnummer van klager per e-mail aan verweerder verstrekt.

3.5        Op 15 april 2020 heeft de deken in een e-mail aan klager en verweerder het volgende geschreven:

“Wel zag ik uiteraard in de uitspraak van de Raad van Discipline de bepaling dat [verweerder] het aan mij betaalde griffierecht ad € 50,- dient te voldoen, alsmede een bedrag aan reiskosten voor de zitting in Den Haag ad € 50,-.”

3.6    In de dekenvisie van 4 juni 2020 is het volgende vermeld:

“Op basis van de uitspraak van de Raad van Discipline is mij duidelijk dat [verweerder] u (in totaal) een bedrag van € 100,- dient te voldoen (…) U merkt immers terecht op dat [verweerder] wel kennis had van de uitspraak van de Raad van Discipline en ook contact met u op had kunnen nemen.”

3.7      Op 18 juni 2020 heeft de deurwaarder de beslissingen genoemd onder 3.2 aan verweerder betekend en bevel gedaan om binnen twee dagen een bedrag van € 207,74, voor onder meer het griffierecht en de reiskosten van klager, te voldoen. Verweerder heeft dit bedrag onder protest betaald.

3.8      Uit de afrekening van de deurwaarder van 23 juni 2020 volgt dat klager een kostenvoorschot van € 150,- heeft voldaan. In totaal is door de deurwaarder een bedrag van € 354,74 ontvangen. De deurwaarder heeft hetzelfde bedrag gedeclareerd, waardoor aan klager uiteindelijk een bedrag van € 0,- toekwam.

 

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder heeft geweigerd een aan klager toekomend bedrag van € 200,- te betalen.

4.2    Klager stelt dat hij voor het bedrag van € 200,- is uitgegaan van tweemaal griffierecht en tweemaal reiskosten, bij de Raad van Discipline en het Hof van Discipline. Klager wenst vergoeding van de gemaakte deurwaarderskosten ad € 354,74 en het in de onderhavige zaak betaalde griffierecht. Ook wenst hij aanspraak te maken op de wettelijke rente sinds de uitspraak van 20 mei 2019.

 

5    BEOORDELING

overwegingen raad

5.1    De raad heeft overwogen dat de klacht ziet op de weigering van verweerder om te voldoen aan zijn betalingsverplichting jegens klager. Verweerder was klager op grond van de in 3.2 genoemde uitspraken € 100,- verschuldigd en de resterende € 100,- berust kennelijk op een misvatting van klager. Pas na inschakeling van de deurwaarder heeft verweerder onder protest betaald, terwijl er meerdere momenten voordien waren, onder andere tijdens het dekenonderzoek, waarop verweerder had kunnen betalen. De raad heeft de argumenten van verweerder, onder meer inhoudende dat uit de beslissing van het hof geen betalingsverplichting bleek en dat verweerder niet rechtstreeks aan klager wilde betalen, verworpen en de klacht gegrond verklaard. Het bedrag van € 250,-, waarvan de betaling aan verweerder als bijzondere voorwaarde is opgelegd, bestaat uit de klager toekomende € 100,- uit hoofde van de betalingsverplichting op grond van de eerder genoemde tuchtuitspraken en de € 150,- die klager aan de deurwaarder heeft betaald.

beroepsgronden

5.2    Verweerder heeft in hoger beroep – kort weergegeven – aangevoerd dat:

a.    de raad buiten de rechtsstrijd is getreden door de klacht van klager eigenhandig uit te breiden;

b.    hij niet te laat heeft betaald, maar op de eerste oproep heeft gereageerd en op de derdenrekening van de advocaat van klager heeft willen betalen, omdat hij geen rechtstreeks contact met klager wilde en ook niet rechtstreeks aan hem wilde betalen;

c.    hij bij de raad geen ruimte heeft gekregen zijn standpunt duidelijk te maken, dat er niet naar verweerder is geluisterd en dat de kwalijke gedragingen van klager niet in ogenschouw zijn genomen.

Overwegingen van het hof

5.3    Bij beroepsgrond c heeft verweerder geen belang. Immers de behandeling bij het hof dient er mede toe om eventuele verzuimen uit de eerste instantie te herstellen. In hoger beroep heeft verweerder uitgebreid zijn standpunt toegelicht. Daarbij komt dat het gedrag van klager in deze zaak niet ter discussie staat, maar het gedrag van verweerder.

5.4    Klager heeft in zijn (inleidende) klacht melding gemaakt van de uitkomst van de eerdere klachtprocedure bij de raad en het hof, dat verweerder heeft verloren en dat hij weigert te betalen. De stelling van verweerder in het kader van beroepsgrond a. dat de (uitspraak van de) raad in de klacht niet genoemd wordt, is dus onjuist. Dat klager de betalingsverplichting van verweerder baseert op de eerdere klachtprocedure wordt verder in de klacht voldoende duidelijk gemaakt.  Het feit dat klager in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde twee maal aanspraak te kunnen maken op een vergoeding van € 100,- doet daaraan niet af. De raad is dan ook niet buiten de rechtsstrijd getreden. Beroepsgrond a is tevergeefs opgeworpen.

5.5    Voor het overige, in het bijzonder met betrekking tot hetgeen verweerder in beroepsgrond b. heeft aangevoerd, ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerder en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

maatregel

5.6    Voor wat betreft de op te leggen maatregel ziet het hof geen reden om af te wijken

van de beslissing van de raad. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder veel eerder tot betaling had kunnen en moeten overgaan en het niet op betekening door de deurwaarder had mogen laten aankomen. Het hof rekent het verweerder zwaar aan dat hij (ook) de duidelijke aanwijzingen van de deken heeft genegeerd. Voor handhaving van de opgelegde bijzondere voorwaarde vindt het hof voorts grond in het feit dat verweerder desgevraagd ter zitting van het hof meedeelde (nog) niet tot betaling van deze door klager gemaakte kosten te zijn overgegaan.

proceskosten

5.8    Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                                                                                                                                 

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 750,- kosten van de Staat.

5.9    Verweerder/verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-     bekrachtigt de beslissing van 30 november 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag met zaaknummer: 20-470/DH/RO;

-     veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door  mr. J. Blokland, voorzitter, mrs.C.A.M.J. Raymakers, T.E. van der Spoel, M.A. Wabeke en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 21 mei 2021.