Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:95

Zaaknummer

210027

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij. De advocaat van klagers heeft verweerster op 19 juli 2019 laten weten dat ingevolge het vonnis de hoofdsom “een dezer dagen” zou worden overmaakt naar het derdengeldenrekeningnummer van verweerster. Op 25 juli 2019 heeft de advocaat van klagers aan verweerster laten weten dat de hoofdsom was voldaan. Op 26 juli 2019 heeft verweerster het vonnis door de deurwaarder bij klaagster laten betekenen en op 30 juli 2019 heeft zij aan de advocaat van klagers laten weten dat het vonnis terzake de hoofdsom zou worden geëxecuteerd indien niet tijdig zou worden voldaan. Van verweerster mocht worden verwacht dat zij zou controleren of de hoofdsom was bijgeschreven op haar derdengeldenrekening en, zo ja, de deurwaarder zou instrueren de executiemaatregelen ter zake van de hoofdsom te staken, wat zij heeft nagelaten. Ten aanzien van de executie van de proceskosten had van verweerster verwacht mogen worden dat zij eerst het standpunt van haar cliënte aan de advocaat van klagers kenbaar had gemaakt alvorens executiemaatregelen te laten treffen, wat zij eveneens heeft nagelaten. Er is sprake van schending van de kernwaarde financiële integriteit. Het hof vernietigt het oordeel van de raad en verklaart de klacht gegrond. Het hof legt verweerster de maatregel van berisping op.

Uitspraak

BESLISSING

van 28 mei 2021

in de zaak 210027

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

klaagster

tezamen ook: klagers

tegen:

verweerster

 

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1         Het hof verwijst naar de beslissing van 21 december 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-062/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klagers ongegrond verklaard.

1.2        Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2020:305 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het hoger beroepschrift van klagers tegen deze beslissing is op 19 januari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad en het e-mailbericht van 15 maart 2021 met bijlagen van verweerster.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 29 maart 2021. Verweerster enerzijds en klager, naar het Hof begrijpt mede namens klaagster, en hun gemachtigde anderzijds zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht; verweerster aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3        FEITEN

3.1        Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2        Op 10 juli 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland in de procedure tussen klaagster sub 2 en de cliënte van verweerster uitspraak gedaan (hierna: het ‘vonnis’). Bij dat vonnis is klaagster sub 2 veroordeeld om een bedrag van € 17.332,11 te betalen op de derdengeldenrekening van verweerster (hierna: de ‘hoofdsom’). Daarnaast is klaagster sub 2 veroordeeld een bedrag van in totaal € 4.584,08 te betalen aan de cliënte van verweerster in verband met de proces- en beslagkosten (hierna: de ‘proceskosten’).

3.3        Op 19 juli 2019 schreef de advocaat van klagers aan verweerster dat klaagster sub 2 de hoofdsom een dezer dagen zou overschrijven op de derdengeldenrekening van verweerster:

"Ingevolge het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 10 juli 2019 bericht ik u hierdoor dat cliënte [klaagster sub 2] B.V. het bedrag van € 17.332,11 een dezer dagen overschrijft op het rekeningnummer van de Stichting Derdengelden van uw kantoor."

3.4        De cliënte van verweerster was op grond van een eerdere beslissing van het gerechtshof van 2 november 2017 nog een bedrag van € 14.177,60 (te vermeerderen met wettelijke rente vanaf die datum) verschuldigd aan klager sub 1. De advocaat van klagers heeft in diezelfde mail van 19 juli 2019 een voorstel tot verrekening van de proceskosten gedaan:

"Verder is cliënte veroordeeld in de proceskosten (in conventie en reconventie) en de beslagkosten, bij elkaar: (€ 2.071,04 + € 543,00 + € 1.970,04=) € 4.584,08.

Dit bedrag is verschuldigd aan uw cliënte […]; en uw cliënte […] is nog steeds aan de heer [klager sub 1] een bedrag verschuldigd van € 14.177,60 vermeerderd met de rente (p.m.) daarover vanaf 2 november 2017. Voor de goede orde zend ik hierbij een gescand exemplaar van het beslagexploot van 27 december 2017, waarin de vordering is begroot.

Wilt u mij bevestigen, dat uw cliënte de verrekening van bovenstaande bedrag van € 4.584,08 met deze openstaande vordering accordeert, zoals ik u hierdoor namens de heer [klager sub 1] en [klaagster sub 2] B.V. bevestig, dat zij daarmee instemmen. Dat voorkomt dan immers, dat een nieuwe executoriale derdenbeslagmaatregel moeten plaatsvinden; en voor uw cliënte voorkomt het, dat zij extra kosten gaat maken van betekening et cetera. Want uiteindelijk is het netto-resultaat altijd een verrekening. Uw bevestiging zie ik wel graag ommegaand tegemoet, omdat anders dezerzijds weer deurwaarderskosten voor moeten worden veroorzaakt. Met een en ander heeft cliënte dan volledig voldaan aan het vonnis van 10 juli 2019.

En voor het overige verzoek ik u persoonlijk als advocaat met een apart schrijven aan mij ten behoeve van mijn cliënt [klager sub 1] te bevestigen, dat u de ontvangen betaling op uw stichting derdengeldenrekening ook zult houden voor en namens de heer [klager sub 1], zijnde mede rechthebbende (met uw cliënte) op de ontbonden niet verdeelde huwelijks goederengemeenschap, zoals de Rechter in het vonnis op uw mededelingen heeft aangenomen."

3.5        Op 23 juli 2019 heeft verweerster de hoofdsom op haar derdengeldenrekening ontvangen.

3.6        Verweerster heeft op 23 juli 2019 aan de advocaat van klagers per e-mail het volgende laten weten:

“Uw mail van 19 juli jl. t.a.v. de verrekening van de proceskosten met uw vermeende vordering uit hoofde van terug te betalen alimentatie heb ik naar cliënte doorgestuurd. Zodra ik hier bericht over heb ontvangen, kom ik bij u hierop terug.”

3.7        In reactie hierop heeft de advocaat van klagers verweerster op 25 juli 2019 het volgende bericht:

“Uiteraard ga ik ervan uit, dat u het vonnis sowieso niet verder executeert met betrekking tot de proceskosten – voor het overige is inmiddels voldaan - zolang hierover geen afspraak bestaat.”

3.8        Op 26 juli 2019 heeft verweerster het vonnis aan klaagster sub 2 door de deurwaarder laten betekenen. In de betekening van het vonnis wordt bevel gedaan tot betaling van zowel de hoofdsom als de proceskosten.

3.9        Op 30 juli 2019 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de advocaat van klagers waarin zij het volgende bericht:

“Wij bespraken eerder dat het vonnis van 10 juli jl. door de deurwaarder aan uw client is betekend. De opdracht hiervoor was al in gang gezet voordat uw mail van 25 juli jl. binnenkwam. De executie van het vonnis van 10 Juli 2019 t.a.v. punt 5.1 zal wel worden geëxecuteerd indien dit niet tijdig geschiedt. De executie van de beslag- en proceskosten wordt opgeschort totdat er een uitspraak van het gerechtshof is inzake de partneralimentatie. Zoals u weet, is de mondelinge behandeling van deze procedure bepaald op 21 november a.s. Afhankelijk van de uitspraak van deze procedure zullen de beslag- en proceskosten met de beschikking van het gerechtshof t.z.t. worden verrekend.”

3.10         Op 10 augustus 2019 hebben klagers naar aanleiding van de hiervoor beschreven gang van zaken een klacht ingediend.

 

4        KLACHT

4.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door op 26 juli 2019 het vonnis van 10 juli 2019 te betekenen en te dreigen met de executie van dit vonnis, terwijl klaagster sub 2 al op 23 juli 2019 vrijwillig aan de veroordeling uit het vonnis had voldaan.

 

5        BEOORDELING

voorafgaande opmerking        

5.1        De eerste beroepsgrond, gericht tegen de door de raad vastgestelde feiten, behoeft geen nadere bespreking omdat het hof, zoals hiervoor is gebleken, de feiten zelfstandig vaststelt.

overwegingen raad

5.2        De raad heeft in de bestreden beslissing overwogen dat de enkele opdracht van verweerster tot betekening van het vonnis en het daarbij bevel doen tot betaling binnen een termijn van twee weken niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, ook niet indien de wederpartij voordien reeds heeft aangegeven vrijwillig aan het vonnis te zullen voldoen. De raad acht daarbij van belang dat niet is gebleken dat op het moment dat het vonnis werd betekend, verweerster wist dat (in ieder geval de hoofdsom) al door klaagster sub 2 was betaald en dat zij aldus moedwillig het vonnis heeft doen betekenen. Het zou praktisch zijn geweest indien verweerster wel een controle op betaling op haar derdengeldenrekening had uitgevoerd, echter dit nalaten is onder de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De omstandigheid dat de advocaat van klagers - nadat verweerster de opdracht aan de deurwaarder al had gegeven, maar voordat het vonnis werd betekend - had aangekondigd dat (een deel van) het bedrag zou worden betaald, maakt dat niet anders, temeer nu in ieder geval ten aanzien van de proceskosten nog niet duidelijk was of haar cliënte zou instemmen met de namens klager sub 1 voorgestelde verrekening, aldus de raad.

beroepsgronden

5.3        Met de overige beroepsgronden hebben klagers beoogd de inhoudelijke beoordeling van het geschil in eerste aanleg door de raad in beroep in het geheel aan het hof voor te leggen. Klagers vinden het onacceptabel en van een advocaat onbetamelijk dat verweerster de deurwaarder opdracht heeft gegeven tot betekening en executie aanzegging voor betaling, hoewel klagers alles in het werk hadden gesteld om tijdig te betalen en dat was gebeurd.

verweer in beroep

5.4        Verweerster voert aan dat niet geheel aan het vonnis van 10 juli 2019 is voldaan omdat de proceskosten nog niet waren betaald. Het voorstel tot verrekening van de advocaat van klagers was niet akkoord bevonden. Bovendien was klager niet bevoegd te verrekenen omdat klaagster een rechtspersoon is en klager een privépersoon. 

maatstaf

5.5         De advocaat is gehouden tot een betamelijke beroepsuitoefening. Deze plicht geldt jegens alle betrokkenen bij de rechtspleging, waaronder (de advocaat van) de wederpartij en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan de integriteit van zijn beroepsgroep (artikel 46 Advocatenwet in samenhang met artikel 10a lid 1 aanhef en onder d Advocatenwet). Deze kernwaarde brengt mee dat een advocaat zorgvuldig dient te handelen in financiële aangelegenheden waaronder het beheer van zijn derdengeldenrekening. Bovendien mag van een advocaat worden verwacht dat hij een doelmatige behandeling van de zaak nastreeft. Dat dient het algemeen belang en ziet op (maatschappelijke) kosten van juridische procedures, onder meer ten laste van de wederpartij. In dat kader dient het treffen van onnodige executiemaatregelen te worden voorkomen (vergelijk de voor de beroepsgroep geldende Regel 6 van de Gedragsregel 2018).   

5.6        In dit geval heeft de advocaat van klagers op 19 juli 2019 verweerster laten weten dat ingevolge het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 10 juli 2019 de hoofdsom “een dezer dagen” door klaagster sub 2 zou worden overmaakt naar het derdengeldenrekeningnummer van verweerster. Dit bedrag werd op 23 juli 2019 door verweerster op de derdengeldenrekening ontvangen. Vervolgens heeft de advocaat van klagers verweerster op 25 juli 2019 laten weten dat de hoofdsom was voldaan. Gelet op deze mededelingen mocht van verweerster worden verwacht dat zij zou controleren of de hoofdsom was bijgeschreven en, zo ja, de deurwaarder zou instrueren de executiemaatregelen ter zake van de hoofdsom te staken wat zij heeft nagelaten. In plaats daarvan heeft zij op 26 juli 2019 alsnog het vonnis door de deurwaarder laten betekenen. Daarbij heeft zij op 30 juli 2019 aan de advocaat van klagers laten weten dat het vonnis terzake de hoofdsom zou worden geëxecuteerd indien niet tijdig zou worden voldaan.

5.7        Ten overvloede zij opgemerkt dat ook ten aanzien van de executie van de proceskosten een ander handelen van verweerster op zijn plaats was geweest. De advocaat van klagers had immers een voorstel tot verrekening gedaan waarop verweerster had geantwoord dat zij dit voorstel naar haar cliënte had doorgestuurd en hierop zou terugkomen, zodra zij hierover bericht zou hebben ontvangen. Bij deze stand van zaken had van verweerster verwacht mogen worden dat zij eerst het standpunt van haar cliënte aan de advocaat van klagers kenbaar had gemaakt alvorens executiemaatregelen te laten treffen, wat zij heeft nagelaten. Eerst op 30 juli 2020 heeft verweerster de advocaat van klagers laten weten dat de executie van de beslag- en proceskosten wordt opgeschort totdat er een uitspraak van het gerechtshof zou zijn inzake de partneralimentatie.

5.8        Eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerster aangevoerd dat in de betreffende periode bij haar sprake was een storing met internetbankieren, waardoor zij niet kon controleren of er al betaald was. Daarom, zo stelt zij, wist zij toen niet dat de hoofdsom al was overgemaakt. Dit nieuwe betoog dat tijdens het dekenale onderzoek en in eerste aanleg niet is gevoerd, kan haar niet baten omdat een dergelijke storing in haar risicosfeer ligt. Bovendien had, gelet op de inhoud van de berichten van de advocaat van klagers, deze omstandigheid voor verweerster juist extra reden tot behoedzaamheid moeten zijn waar het gaat om het geven van een opdracht om executiemaatregelen te treffen.

5.9        De slotsom is dat het hof de beslissing van de raad zal vernietigen en de klacht alsnog gegrond zal verklaren.

maatregel

5.10         Het hof acht de maatregel van berisping passend en geboden. Er is sprake van schending van een kernwaarde, namelijk die van (financiële) integriteit. Bovendien heeft verweerster een tuchtrechtelijk verleden bestaande uit een eerdere berisping in 2020.

proceskosten

5.11         Omdat het hof de klacht alsnog gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken na deze beslissing. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

5.12         Omdat het hof alsnog een maatregel oplegt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij de raad conform de Richtlijn Kostenveroordeling raden van discipline 2021:

a)        € 50,- reiskosten;

b)        € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c)        € 500,- kosten van de Staat.

5.13         Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- (genoemd onder a) aan reiskosten binnen vier weken na de datum van deze beslissing betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

5.14         Verweerster moet het bedrag van € 1.250,-, het totaal van de onder b) en c) genoemde kosten, binnen vier weken na deze beslissing overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

5.15         Omdat het hof alsnog een maatregel oplegt, zal het hof verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a)        € 50,- kosten van klagers (forfaitair);

b)        € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c)        € 1.000,- kosten van de Staat.

5.16         Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- (genoemd onder a) aan kosten van klagers binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

5.17         Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,-, het totaal van de onder b) en c) genoemde kosten, binnen vier weken na deze beslissing overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

6        BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1        vernietigt de beslissing van 21 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden gewezen onder nummer zaaknummer: 20-062/AL/MN;

en doet opnieuw recht:

6.2        verklaart de klacht alsnog gegrond;

6.3        legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

6.4        veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;

6.5         veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten in de procedure bij de raad van

€ 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald;

6.6         veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij de raad van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.7        veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.8        veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van

€ 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp en J.E. Soeharno, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 28 mei 2021.