Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:43

Zaaknummer

200234D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Verweerster zou gedurende langere tijd onbereikbaar zijn geweest. Naar het oordeel van het hof heeft verweerster niet voldaan aan de professionele standaard, door herhaaldelijk en gedurende een lange periode onbereikbaar te zijn geweest. Meerdere cliënten hebben tevergeefs contact met verweerster gezocht en verweerster was evenmin bereikbaar voor de Raad voor Rechtsbijstand en het Juridisch Loket. Pas na zeer geruime tijd reageerde zij op berichten van de deken. Nu echter niet is gebleken van een serieus en ernstig patroon, ziet het hof, anders dan de raad, geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke schorsing en acht het een berisping passend en geboden. Voor matiging van de proceskosten ziet het hof in hetgeen verweerster heeft aangevoerd (hoge kosten in een financieel moeilijke tijd) geen aanleiding. Verweerster heeft haar financiële positie ook niet nader onderbouwd. Gedeeltelijke vernietiging. Berisping. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

 BESLISSING

van 19 februari 2021

in de zaak 200234D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

de deken

 

1. DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 28 september 2020 (zaaknummer 20-599/DH/RO/D). De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel van voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd. Verweerster is tevens veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:154.

 

2. DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van verweerster tegen deze beslissing is op 26 oktober 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

- het dossier van de raad;

- het verweerschrift van de deken met de daarin genoemde (zeven) bijlagen.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 14 december 2020. Daar verschenen verweerster en de deken. Verweerster heeft gepleit aan de hand van aantekeningen, waarvan een kopie aan het hof en de deken is verstrekt.

 

3. HET BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij gedurende langere tijd onbereikbaar is geweest.

 

4. FEITEN

4.1 Tegen de door raad vastgestelde feiten zijn geen gronden aangevoerd. Het hof zal daarvan uitgaan. Deze feiten zijn de volgende:

4.2 Op 15 april 2020 heeft een medewerker van stichting A contact opgenomen met het bureau van de deken over het feit dat een cliënte van verweerster (mevrouw E) al maanden geen contact kon krijgen met verweerster, terwijl deze cliënte wel had betaald en stukken had aangeleverd voor het starten van een kort geding-procedure bij de kantonrechter. Ook de desbetreffende medewerker van de stichting kon vervolgens geen contact krijgen met verweerster.

4.3 Op 24 april 2020 heeft een medewerkster van de Raad voor Rechtsbijstand in een e-mail aan de deken het volgende geschreven:

“Wij spraken onlangs over [verweerster]. Hierbij kan ik u melden dat ook wij geen contact met haar kunnen krijgen. Vanaf 16 maart wordt reeds getracht contact te krijgen en er wordt nergens op gereageerd.”

4.4 Naar aanleiding van deze signalen heeft een stafjurist van het bureau van de deken geprobeerd contact te krijgen met verweerster. Op beide op de website van verweerster vermelde telefoonnummers werd niet opgenomen en na het inspreken van een voicemailbericht werd niet teruggebeld.

4.5 Op 23 april 2020 heeft de deken per e-mail aan verweerster verzocht binnen twee weken te reageren op het signaal van de medewerker van de stichting. Verweerster heeft niet gereageerd, waarop op 19 mei 2020 is gerappelleerd. Verweerster heeft opnieuw niet gereageerd, waarop de deken bij e-mailbericht van 4 juni 2020 heeft laten weten dat verweerster nog een laatste gelegenheid krijgt om te reageren. De deken heeft aangekondigd dat bij het uitblijven van een reactie een dekenbezwaar wordt ingediend.

4.6 Verweerster heeft op 15 juni 2020 per email gereageerd:

“Het klopt inderdaad dat ik de laatste periode niet goed bereikbaar ben geweest. Helaas heb ik mijn werkzaamheden tijdens corona op een dusdanig andere manier moeten invullen dan cliënten van mij gewend zijn. Hierdoor is het verloop van zaken langer geworden en het contact met cliënten minder snel en minder persoonlijk.”

4.7 Na vermelding van enkele persoonlijke omstandigheden vermeldt de mail:

“De eerste periode heb ik zo veel mogelijk doorgewerkt op de reguliere manier, maar al snel merkte ik dat dat niet ging. Ik heb mijn werkwijze op dat moment genoodzaakt aangepast. (…) Helaas ben ik met mijn neus op de feiten gedrukt dat ik ook maar een

mens ben en ook mijn gezondheid niet altijd optimaal is. Dit werkt dan door in de werksituatie met alle gevolgen van dien.

Het niet reageren op een email, of terugbelverzoek zoals thans is gebeurd, is dan ook echt te wijten aan de omstandigheden. Ik benadruk nogmaals dat dit geen excuus is, maar dat ik wel inzicht wil geven in mijn persoonlijke situatie die wel degelijk tot dit voorval heeft geleid.”

4.8 Op 15 juni 2020 heeft een medewerker van het Juridisch Loket in een e-mailbericht aan de deken het volgende geschreven:

“Vorige week had ik contact met een klant die zijn advocaat niet meer te pakken heeft gekregen sinds december 2019. Klant heeft dit vele malen geprobeerd en ook ik heb de advocaat vorige week en vandaag meerdere malen geprobeerd te bellen en heb een mail gestuurd waarop geen reactie is gekomen. (…) Het betreft Advocatenkantoor [naam verweerster].”

4.9 De deken heeft opgemerkt dat deze klant de heer B betreft.

4.10 Op 18 juni 2020 heeft de heer B een klacht over verweerster ingediend bij de deken. Hij verwijt verweerster dat zij niet meer te bereiken is en dat er geen respons komt.

4.11 Bij e-mail van 25 juni 2020 heeft de heer B zijn klacht toegelicht:

“Mijn klacht tegen [verweerster] houdt in dat zij nergens meer op reageert ik heb haar verscheidene e-mails, sms’jes, apps verstuurd en haar 10tallen keren op haar 2 telefoonnummers ingesproken. Begin december heeft zij mij mede gedeeld dat er verregaande gesprekken met haar en de advocaat van mijn arbeidsongeschiktheidsverzekering waren (…), zij heeft mij belooft de stukken van deze op te sturen en die heb ik nooit in mijn bezit gekregen.”

4.12 Op 9 juli 2020 heeft verweerster in een e-mailbericht aan de deken en aan de heer B het volgende geschreven:

“Naar aanleiding van uw e-mail met daarin de klacht van de [heer B], bericht ik u als volgt. Zojuist heb ik cliënt telefonisch gesproken. Ik heb aangegeven dat ik de volledige verantwoordelijkheid neem voor hetgeen er is voorgevallen en de onderliggende omstandigheden uitgelegd. Cliënt wenst de samenwerking voort te zetten. Er zijn afspraken gemaakt over het verdere verloop van de samenwerking. Er zal wekelijks contact zijn.”

4.13 Op 15 juli 2020 heeft mevrouw O een klacht over verweerster ingediend bij de deken. Zij schrijft in de klacht:

“Deze zaak loopt al vanaf vorig jaar juli. Ik heb in december mijn verweerschrift ingediend bij mijn advocaat, en vanaf dat moment krijg ik totaal geen reactie op mijn telefoontjes of email. Ze is niet bereikbaar.”

4.14 Verweerster heeft op 24 augustus 2020 twee e-mailberichten overgelegd. Eén e-mailbericht van 17 februari 2020 van verweerster aan de heer B waarin zij schrijft: “ik ga hier achteraan voor u en zal reageren naar de deurwaarder”. Daarnaast een e-mailbericht van 11 mei 2020 van verweerster aan mevrouw O waarin zij schrijft: “Op dit moment liggen de rechtbanken stil vanwege het corona virus. Mocht er verandering in de zaak komen, dan zal ik hierover informeren.”

 

5. BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1 De raad heeft samengevat geoordeeld dat het dekenbezwaar gegrond is. Verweerster heeft niet voldaan aan de professionele standaard die voor een advocaat geldt, nu verweerster gedurende langere tijd onbereikbaar is geweest, zowel voor haar cliënten, als voor instanties. Hoewel de raad begrip heeft voor het feit dat er door de coronamaatregelen ineens veel is veranderd, had verweerster daarin veel eerder haar verantwoordelijkheid moeten nemen. Verweerster had (veel sneller) maatregelen kunnen en moeten treffen, zoals (bijvoorbeeld) het inschakelen van een waarnemer/vervanger, maar heeft dat nagelaten. Bij het opleggen van de maatregel, die zwaarder is dan de deken had voorgesteld (te weten: een waarschuwing) heeft de raad meegewogen dat verweerster eerder een gesprek heeft gehad met de toenmalige deken over vergelijkbare klachten en toen beterschap had beloofd. Haar reactie op het onderhavige dekenbezwaar baarde de raad ook zorgen, reden waarom tot een voorwaardelijke schorsing is overgegaan.

Maatstaf

5.2 De raad heeft met juistheid vooropgesteld dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen. Daarbij dient de tuchtrechter wel rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daaronder wordt begrepen een goede bereikbaarheid voor de cliënten.

Beroepsgronden

5.3 Met haar eerste grond richt verweerster zich tegen het gegrond bevinden van het dekenbezwaar. Samengevat voert verweerster aan dat zij weliswaar niet goed bereikbaar was, maar dat haar cliënten zich geen zorgen maakten over de behartiging van hun belangen maar juist of met verweerster alles in orde was.

5.4 De grond slaagt niet. Verweerster heeft, zowel bij de raad als bij het hof, erkend dat zij herhaaldelijk en gedurende een lange periode niet bereikbaar is geweest. Dat daarvan sprake was, volgt ook uit de vaststaande feiten. Verweerster heeft daartegen geen beroepsgrond gericht. Meerdere cliënten hebben tevergeefs contact met verweerster gezocht. Verweerster heeft gedurende lange tijd niet gereageerd op e-mailberichten of terugbelverzoeken. Uit de feiten blijkt verder dat verweerster niet bereikbaar was voor de Raad voor Rechtsbijstand en het Juridisch Loket en pas na zeer geruime tijd

reageerde op berichten van de deken. Verweerster heeft dan ook niet voldaan aan de onder 5.2 bedoelde professionele standaard. 5.5 De tweede beroepsgrond betreft de zwaarte van de opgelegde maatregel. De raad heeft aanleiding gezien om verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken op te leggen, daarbij rekening houdend met vergelijkbare gevallen in het verleden die evenwel toentertijd niet tot formele klachten hebben geleid

5.6 Verweerster heeft in dit kader toegelicht waardoor zij niet bereikbaar was. Gedeeltelijk ontstond deze situatie door (de gevolgen van) de coronacrisis. Dat disculpeert haar niet. Verder slaat het hof acht op de omstandigheid dat de door de deken naar voren gebrachte andere (twee) voorbeelden van tekortschietende bereikbaarheid gemotiveerd door verweerster zijn weersproken. Voor zover de voorbeelden zien op andere aspecten dan de bereikbaarheid van verweerster worden deze door het hof buiten beschouwing gelaten. De deken heeft daarbij laten weten de voorbeelden niet naar voren te hebben gebracht om het dekenbezwaar ‘aan te dikken', maar om een volledig beeld te schetsen. Een ernstig patroon van onbereikbaarheid is volgens de deken evenwel niet aan de orde. De deken heeft tot slot desgevraagd medegedeeld dat hij er in de huidige omstandigheden niet strenger in staat dan bij de raad. Het hof komt tot de slotsom dat verweerster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, maar vindt dat onvoldoende is gebleken om van een serieus en ernstig patroon te kunnen spreken. Anders dan de raad ziet het hof om die reden geen aanwijzingen voor het opleggen van een voorwaardelijke schorsing als een “stok achter de deur”. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen acht het hof een berisping passend en geboden. In zoverre slaagt de beroepsgrond.

5.7 De derde beroepsgrond van verweerster richt zich tegen (de hoogte van) de proceskostenveroordeling. De raad heeft verweerster veroordeeld in de proceskosten van in totaal € 1.250,- (€ 750,- aan kosten van de Nederlandse orde van Advocaten en € 500,- aan de Staat). Voor matiging van de proceskosten ziet het hof in hetgeen verweerster heeft aangevoerd (hoge kosten in een financieel moeilijke tijd) geen aanleiding. Verweerster heeft haar financiële positie ook niet nader onderbouwd.

5.8 Omdat het beroep van verweerster zich niet alleen richt tegen de hoogte van de maatregel, maar ook tegen de gegrondverklaring van de klacht als zodanig en het beroep in dat opzicht niet slaagt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Deze zijn als volgt:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; b) € 750,- kosten van de Staat.

5.9 Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 september 2020, gewezen onder nummer 20-599/DH/RO/D voor zover aan verweerster de maatregel van voorwaardelijke schorsing is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 september 2020, gewezen onder nummer 20-599/DH/RO/D, voor het overige;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, L.H. Rammeloo, R.N.E. Visser en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2021.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 19 februari 2021.