Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:5

Zaaknummer

20-343/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Geen belang bij klacht over identificatieplicht. Klager heeft identificatie door advocaat zelf onmogelijk gemaakt. Alvorens een advocaat een voorlopig getuigenverhoor kan verzoeken, moet hij eerst over voldoende informatie beschikken, waarmee hij dit verzoek kan onderbouwen. Ook de werkzaamheden die verband houden met dit vooronderzoek kunnen door de advocaat in rekening worden gebracht en met het betaalde voorschot worden verrekend. Op grond van de (uit het vooronderzoek) verkregen informatie bepaalt de advocaat of hij voldoende aanleiding ziet om een getuigenverhoor te verzoeken, wat in de zaak van klager niet het geval was.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 4 januari 2021

in de zaken 20-343/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Op 7 januari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Op 8 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-023 van de deken ontvangen.

1.3      De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 november 2020. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager heeft de raad bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerder van 9 oktober 2020, door de raad ontvangen op 12 oktober 2020, met bijlagen.

 

2          FEITEN

2.1      Klager heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek om hem bij te staan in een geschil met de agrarische coöperatie X, waarvan klager lid is, betreffende de levering aan en afname van producten. Klager wenste tevens een procedure te starten ter vernietiging van de Statuten van X.

2.2      Verweerder schreef per email van 20 mei 2019 onder meer het volgende aan klager : “Ik breng u in verband met het (voor)onderzoek en inventariseren van die informatie een voorschot van €2.500,- in rekening.” Klager antwoordde op 20 mei 2019 onder meer het volgende : “Voorschot van € 2.500,- is akkoord”.

2.3      Verweerder heeft op 22 mei 2019 een declaratie voor een voorschotbetaling van €2.500,- exclusief BTW met als omschrijving ‘honorarium’ aan klager toegezonden. Klager heeft het voorschot voldaan met de vermelding dat het een voorschotbetaling  voor een getuigenverhoor betrof.

2.4      Verweerder heeft op 1 oktober 2019 een declaratie, met een (op codes gebaseerde) urenspecificatie, aan klager toegezonden, in welke declaratie de voorschotbetaling is verdisconteerd.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a)    Verweerder heeft klager bij het aannemen van de opdracht niet geïdentificeerd;

b)    Verweerder heeft geweigerd de door klager aangedragen feiten te verwoorden in een brief aan X;

c)    Verweerder wilde de brief versturen aan het personeel van X in plaats van aan de voorzitter;

d)    Verweerder heeft toegezegd om een getuigenverhoor te zullen verzoeken, maar na ontvangst van de het voorschotbetaling van € 2.500,- heeft hij dat niet gedaan;

e)    Verweerder heeft bij de einddeclaratie geen urenspecificatie bijgevoegd;

f)     Verweerder heeft ten onrechte kosten in rekening gebracht. Verweerder heeft niets voor klager gedaan.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5          BEOORDELING

Ad onderdeel a.

5.1      In het eerste onderdeel van de klacht verwijt klager verweerder niet te hebben voldaan aan de ingevolge het bepaalde in artikel 7.1 van de Verordening op de Advocatuur op een advocaat rustende identificatieplicht. Verweerder heeft naar voren gebracht dat klager de identificatie onmogelijk heeft gemaakt door ieder persoonlijk contact te vermijden en niet op kantoor van verweerder te verschijnen. Nu klager zelf de identificatie onmogelijk heeft gemaakt door niet ter kantoor van verweerder te verschijnen, valt niet in te zien wat verweerder valt te verwijten. Daarnaast is niet gebleken dat klager hierdoor in enig belang is getroffen. De raad zal dit onderdeel van de klacht daarom niet-ontvankelijk verklaren.

 

 

Ad onderdeel b

5.2      Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de inhoud van de brief aan de wederpartij van klager. Verweerder wenste eerst nader onderzoek naar de feiten te doen voordat hij het standpunt van klager aan de wederpartij zou verwoorden. Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat hij nader vooronderzoek noodzakelijk achtte, omdat er onvoldoende bewijs was ter onderbouwing van het standpunt van klager.

5.3      Aan een advocaat komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen. De advocaat dient hierover weliswaar overleg te voeren met zijn cliënt, maar hij is niet gehouden om het standpunt van zijn cliënt zonder meer te volgen, als daarvoor door die cliënt onvoldoende bewijsmiddelen worden aangedragen. Verweerder heeft juist gehandeld door de kansen van klager in te schatten en klager daarover te informeren. Verweerder heeft gemotiveerd onderbouwd op grond waarvan hij goede gronden had om eerst onderzoek te doen alvorens zich met een vordering tot de wederpartij te wenden dan wel een procedure aanhangig te maken.  Het tweede onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad onderdeel c

5.4      Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd op grond waarvan hij heeft gemeend de brief te moeten adresseren aan de financieel economisch directeur van de wederpartij en niet aan de voorzitter van het bestuur. Niet gebleken is dat klager hierdoor in zijn belangen is geschaad. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.

Ad onderdeel

5.5      Klager stelt dat hij heeft betaald voor een getuigenverhoor, dat verweerder die betaling heeft geaccepteerd, en dat verweerder daarom de opdracht tot het doen houden van een getuigenverhoor had behoren uit te voeren. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat er onvoldoende aanleiding was om getuigen te horen en dat hij daarom eerst nader onderzoek wilde doen naar de feiten. Uit de mail van verweerder van 20 mei 2019 aan klager volgt dat verweerder klager heeft bericht dat hij hem een voorschot in rekening bracht voor het verrichten van (voor)onderzoek en het inventariseren van die informatie. Klager heeft zich hiermee per email van 20 mei 2019 akkoord verklaard. Het feit dat klager vervolgens eenzijdig de omschrijving bij de betaling wijzigt maakt niet dat de betaling daarmee een andere bestemming krijgt. Alvorens een advocaat een voorlopig getuigenverhoor kan verzoeken, moet hij eerst over voldoende informatie beschikken, waarmee hij dit verzoek kan onderbouwen. Ook de werkzaamheden die verband houden met dit vooronderzoek kunnen door de advocaat in rekening worden gebracht en met het betaalde voorschot worden verrekend. Op grond van de (uit het vooronderzoek) verkregen informatie bepaalt de advocaat of hij voldoende aanleiding ziet om een getuigenverhoor te verzoeken, wat in de zaak van klager niet het geval was. Dat, zoals klager stelt, verweerder heeft toegezegd een getuigenverhoor te verzoeken, volgt niet uit de aan de raad overgelegde stukken. Klachtonderdeel d is ongegrond.

Ad onderdeel e

5.6      Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde volgt dat verweerder een urenspecificatie aan klager heeft toegezonden. De klacht dat aan klager geen urenspecificatie is toegezonden, is derhalve feitelijk onjuist en zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

Ad onderdeel f

5.7      Het door klager betaalde voorschot was bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden door verweerder. Klager heeft zich in zijn email van 20 mei 2019 akkoord verklaard met het verrichten van een (voor)onderzoek Verweerder heeft vervolgens in het kader van dit (voor)onderzoek werkzaamheden voor klager verricht. Het verwijt dat verweerder ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht is daarom ongegrond.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in onderdeel a niet-ontvankelijk;

verklaart de klacht in de onderdelen b t/m f ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen , voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en W.H.N.C. van Beek , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2021       

 

 

Griffier                                                                            Voorzitter