Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:4

Zaaknummer

20-038/DB/OB

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft op verzoek van de verzekeraar een zaak voor een verzekerde in behandeling genomen. Advocaat heeft vervolgens zonder overleg met en instemming van zijn cliënt het standpunt van de verzekeraar in het verweerschrift verwoord en de verzekeraar als procespartij aangeduid. Advocaat is er ten onrechte van uitgegaan dat het belang van zijn cliënt gelijk was aan het belang van de verzekeraar. Advocaat had hierover met zijn cliënt overleg behoren te voeren en hem te wijzen op de proceskanten en risico’s. Voor zover de cliënt een van de verzekeraar afwijkend standpunt had willen blijven innemen had de advocaat ofwel het standpunt van zijn cliënt behoren te verwoorden dan wel zich als advocaat dienen te onttrekken.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond, waarschuwing, kostenveroordeling

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 4 januari 2021

in de zaken 20-038/DB/OB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Op 24 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Op 21 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/19/016K van de deken ontvangen.

1.3      De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 november 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van klager van 27 januari 2020, door de raad ontvangen op 4 februari 2020, met bijlagen en de email van verweerder van 18 februari 2020.

 

2          FEITEN

2.1      Op 10 januari 2016 is de echtgenote van klager een ongeval met een paard overkomen, waarbij zij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De echtgenote van klager heeft klager in zijn hoedanigheid van eigenaar en bezitter van het paard aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden letselschade. Klager heeft het ongeval gemeld bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar.

2.2      De verzekeraar heeft de aansprakelijkheid op 4 november 2016 erkend en bij brief van 15 maart 2017 alsnog afgewezen. De advocaat van de echtgenote van klager heeft hierna een tegen klager gericht verzoekschrift deelgeschilprocedure artikel 1019w Rv bij de rechtbank ingediend. De advocaat van de echtgenote van klager heeft een afschrift van het verzoekschrift aan de verzekeraar van klager toegezonden.

2.3      De verzekeraar van klager heeft verweerder verzocht in voormelde procedure op te treden voor klager. Verweerder heeft vervolgens een verweerschrift in het deelgeschil bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft in het verweerschrift de verzekeraar en de echtgenote van klager als partijen aangeduid.

2.4      Op 10 december 2018 heeft voorafgaand aan de zitting telefonisch contact tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Verweerder heeft hierna het verweerschrift per email van 10 december 2018 om 10.08 uur aan klager toegezonden. Verweerder schreef het volgende : “Zoals besproken, als bijlage het formeel namens u , maar in overleg met uw verzekeraar (….) opgestelde, verweerschrift.”

2.5      Op 10 december 2018 heeft een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Tijdens de zitting waren de echtgenote van klager, bijgestaan door haar advocaat, klager, verweerder en een vertegenwoordiger van de verzekeraar aanwezig. De rechtbank heeft bij beschikking van 22 januari 2019 de verzoeken van de echtgenote van klager afgewezen.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in datverweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

Klager verwijt verweerder dat hij de belangen van klager onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld doordat hij :

a)    klager pas voor het eerst heeft ontmoet in het gerechtsgebouw, vlak voor de mondelinge behandeling;

b)    klager niet juridisch inhoudelijk heeft geadviseerd;

c)    het verweerschrift niet in het belang van klager heeft opgesteld;

d)    het verweerschrift niet op voorhand door klager heeft laten lezen;

e)    tegenstrijdige belangen heeft behartigd door zowel voor de verzekeraar van klager als voor klager op te treden.

 

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

 

5          BEOORDELING

5.1      De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico- waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2      De raad zal de onderdelen a) tot en met e) gelet op de onderlinge samenhang gezamenlijk beoordelen.

5.3      De verzekeraar van klager heeft verweerde r verzocht de belangen van klager te behartigen in de door de echtgenote van klager tegen hem aanhangig gemaakte procedure. Verweerder schreef bij brief van 9 augustus 2018 het volgende aan klager : “Uw aansprakelijkheidsverzekeraar (……NV) heeft mij verzocht de behandeling van dit dossier van haar over te nemen.  Mocht u intussen al vragen of opmerkingen hebben, verneem ik dat graag. Mijn kantoor aanvaardt deze opdracht uitsluitend onder toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden (….)”. Verweerder heeft vervolgens zonder overleg met klager  een verweerschrift in het deelgeschil ingediend, waarbij hij de verzekeraar en de echtgenote van klager als partijen heeft aangeduid.

5.4      Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat de brief van 9 augustus 2018 een standaardbrief betrof en dat hij zich bij het opstellen van het verweerschrift heeft vergist ten aanzien van de procespartijen. Wat hiervan ook moge zijn, van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht dat hij zich ervan vergewist wie als zijn cliënt dient te worden aangemerkt en dat hij processtukken in overleg met en instemming van zijn cliënt bij de rechtbank indient. Verweerder heeft niet enkel de verzekeraar als procespartij aangeduid, maar heeft in het verweerschrift ook het standpunt van de verzekeraar verwoord. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij zonder overleg met en instemming van klager is overgegaan tot indiening van een verweerschrift, waarbij hij is uitgegaan van het standpunt van de verzekeraar, zonder zich ervan te vergewissen of klager zich hiermee kon verenigen. Het moge zo zijn dat de verzekeraar dekking zou ontzeggen, indien klager in het verweerschrift een van de verzekeraar afwijkend standpunt zou innemen, maar dit betekent niet dat het verweerder vrij stond om zonder overleg met en instemming van klager in het verweerschrift het standpunt van de verzekeraar namens klager in te brengen. Het was de taak van verweerder om de belangen van klager te behartigen. De raad volgt verweerder niet in zijn verweer dat het belang van klager per definitie gelijk was aan het belang van de aansprakelijkheidsverzekeraar. De verzekeraar stelde zich op het standpunt dat de echtgenote van klager (ook) zelf bezitter was van het paard en dus zelf risicoaansprakelijk voor de gedragingen van het paard, terwijl klager het standpunt innam dat alleen hij eigenaar en bezitter van het paard was en aldus enkel hij aansprakelijk was voor de gedragingen van het paard. Het had op de weg van verweerder gelegen om de proceskansen en kostenrisico’s met klager te bespreken. Voor zover klager in zijn verweerschrift wenste af te wijken van het standpunt van de verzekeraar, had verweerder klager op de gevolgen daarvan, zoals ontzegging van dekking door de verzekeraar, behoren te wijzen. Indien klager desondanks in het verweerschrift zijn van de verzekeraar afwijkend standpunt had willen blijven innemen, had het op de weg van verweerder gelegen het standpunt van klager in de procedure in te brengen, dan wel zich aan de procedure te onttrekken en klager naar een andere advocaat te verwijzen.

5.5      Verweerder heeft door, zonder overleg met klager, het standpunt van de verzekeraar in het verweerschrift te verwoorden niet gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht, waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Dat verweerder vlak voor de zitting telefonisch contact heeft opgenomen met klager, maakt het bovenstaande niet anders. Bovendien heeft verweerder zich ook tijdens het telefonisch overleg op de ochtend voorafgaand aan de zitting beperkt tot een uitleg over het door de verzekeraar ingenomen en door verweerder in het verweerschrift verwoord standpunt en de belangen van klager niet met klager besproken. Ook ter zitting is verweerder de belangen van (de ter zitting vertegenwoordigde) verzekeraar blijven behartigen. De raad is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat de klacht in alle onderdelen gegrond is.

 

6          MAATREGEL

6.1      De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

 

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1      Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2      Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

 

7.3      Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4      Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

- verklaart de klacht in alle onderdelen  gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen , voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en W.H.N.C. van Beek , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2021       

 

 

   Griffier                                                                         Voorzitter