Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:251

Zaaknummer

19-556/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij ongegrond. Hoewel het inbrengen van een bewijsstuk dat mogelijk in strijd met de wet is verkregen in beginsel niet hoort, is de raad van oordeel dat verweerder in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in de dagvaarding citaten op te nemen afkomstig van geluidsopnamen noch door de geluidsopnamen en de transcriptie daarvan over te leggen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 december 2019

in de zaak 19-556/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde de heer mr. S. Bharatsingh

advocaat te Den Haag

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 20 november 2018 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 augustus 2019 met kenmerk 2018-728480, door de raad ontvangen op 9 augustus 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2019 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en de bijlagen 1 tot en met 11.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster en de bestuurder van de cliënte van verweerder (hierna: de man) zijn in december 2016 gescheiden. De echtscheiding is op 23 maart 2017 ingeschreven. Klaagster en de cliënte van verweerder zijn thans verwikkeld in een geschil over de verdwijning van verschillende goederen uit de voormalige echtelijke woning, waaronder een bedrag van € 12.900,- uit de kluis.

2.2    Bij brief van 14 september 2018 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“[De man] heeft in een aantal gebeurtenissen in 2015 en 2016 aanleiding gezien om opnameapparatuur in het huis te installeren.

Uit de gemaakte opnames en de verklaring die is opgesteld namens kluisleverancier (…) is gebleken dat u omstreeks 29 maart 2016 de kluis van cliënte onder een valse voorstelling van zaken door hen heeft laten openen, en het aldaar aanwezige geldbedrag van EUR 12.900,-- heeft ontvreemd. U heeft [de man] daar nimmer van op de hoogte gesteld.

(…)

Client is voornemens om een juridische procedure te starten tot verhaal van EUR 12.900,-- (…) Ter voorkoming van deze procedure stelt cliënte u in staat vrijwillig aan de vordering te voldoen, en wel door uiterlijk op 29 september 2018 een bedrag van EUR 15.606,65,41 (…) over te maken (…)

Indien tijdige betaling uitblijft zal ik namens cliënte een procedure starten”

2.3    Klaagster heeft niet aan het verzoek van verweerder voldaan, waarna verweerder namens zijn cliënte klaagster op 3 oktober 2018 heeft doen dagvaarden voor de rechtbank Amsterdam en terugbetaling van het bedrag heeft gevorderd.

2.4    In de dagvaarding heeft verweerder ter onderbouwing van het standpunt van zijn cliënte dat klaagster een bedrag van € 12.900,- uit de kluis heeft weggenomen en zich heeft toegeëigend citaten van gesprekken van klaagster opgenomen afkomstig van geluidsopnamen die zonder medeweten van klaagster zijn gemaakt in de voormalige echtelijke woning. Verweerder heeft met de dagvaarding ook de opnamen zelf en de transcriptie daarvan overgelegd.

2.5    Bij brief van 8 november 2018 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder onder dreiging van een tuchtklacht verzocht de dagvaarding in te trekken en de procedure te royeren.

2.6    Bij e-mail van 19 november 2018 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster onder meer geschreven:

“Wat mij betreft is van primair belang dat de kantonrechter een goed en volledig beeld krijgt van hetgeen heeft plaatsgevonden. Indien cliënte op een andere manier had kunnen bewijzen dat uw cliënte, zoals omschreven in de dagvaarding, het geldbedrag had ontvreemd, had cliënte dat gedaan. Het is echter voor haar niet mogelijk gebleken om dit op een andere manier te bewijzen dan met gebruikmaking van de geluidsopnames. Het intrekken van één van de producties met transcripties en/of de geluidsopnames zou betekenen dat het aanwezige bewijs gedeeltelijk wordt weggenomen en gelet op de serieuze aard van de vordering – in de volksmond: diefstal – en benadeling die heeft plaatsgevonden, voelt cliënte daar niets voor.

Uiteraard is het aan u om het gebruikte bewijs in de civiele procedure te kwalificeren zodat de rechter ook op dat punt door uw cliënte is geïnformeerd.

Verder volgt uit de dagvaarding (en de daaraan als productie gehechte beschikking van 2 december 2015 (…)) dat [de man] op het moment van het plaatsen van de apparatuur en het moment van de opnames, voor een deel van de week in de woning (…) verbleef.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in de tegen klaagster uitgebrachte dagvaarding citaten heeft opgenomen uit geluidsopnamen die door de man in de voormalige echtelijke woning zonder medeweten en toestemming van klaagster zijn gemaakt en de geluidsopnamen zelf en de transcriptie daarvan bij de dagvaarding heeft overgelegd. Verweerder had op zijn minst moeten nagaan hoe het mogelijk was dat de geluidsopnamen zijn gemaakt in de woning nadat de man daaruit was vertrokken.

3.2    Voor zover klaagster op de zitting van de raad heeft bedoeld een nieuwe klacht over verweerder in te dienen – klaagster heeft verweerder op de zitting tevens verweten zijn cliënt te hebben geadviseerd zoveel mogelijk klachten in te dienen over de advocaten van klaagster – geldt dat klachten moeten worden ingediend bij de deken en niet bij de raad (vlg. artikel 46c, eerste lid, Advocatenwet). De raad zal hierop dan ook niet ingaan in zijn beslissing.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

5.1    Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in de tegen klaagster uitgebrachte dagvaarding citaten op te nemen afkomstig van geluidsopnamen die door de man in de voormalige echtelijke woning zonder klaagsters toestemming zijn gemaakt en door de geluidsopnamen zelf en de transcriptie daarvan bij de dagvaarding over te leggen. Klaagster meent dat dit het geval is, aangezien de man zich volgens haar zonder haar toestemming toegang tot de woning heeft verschaft om de opnameapparatuur te plaatsen en de opnamen zijn gemaakt zonder haar medeweten en toestemming, waardoor haar recht op privacy is geschonden. Bovendien betrof een van de opgenomen gesprekken ook nog eens een gesprek met een medewerkster van de advocaat van klaagster, welk gesprek gelijkgesteld moet worden aan een gesprek met een advocaat.

5.2    De raad stelt voorop dat de klacht ziet op het handelen van een advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3    Voorts geldt dat, ook al zou op de wijze van verkrijging van een bewijsstuk het een en ander zijn aan te merken, dit nog niet betekent dat een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt door dit stuk in een civiele procedure over te leggen. Het is immers aan de civiele rechter voorbehouden om, indien de wederpartij tegen overlegging van een bewijsstuk bezwaar maakt, te oordelen over de toelaatbaarheid daarvan, waarbij hij rekening zal houden met alle relevante omstandigheden van het geval, zoals de ernst van de door de wijze van verkrijging gemaakte inbreuk op de rechten van de partij die zich tegen de overlegging verzet en het gewicht van het belang dat de andere partij, gelet op de inhoud van het stuk, heeft bij die overlegging. Een advocaat die een hem door zijn cliënt ter beschikking gesteld bewijsstuk in het geding brengt, zal dan ook, behoudens bijzondere omstandigheden, in het algemeen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is, is de raad niet gebleken. Hoewel het inbrengen van een bewijsstuk dat mogelijk in strijd met de wet is verkregen in beginsel niet hoort, is de raad van oordeel dat verweerder in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in de dagvaarding citaten op te nemen afkomstig van de geluidsopnamen noch door de geluidsopnamen en de transcriptie daarvan over te leggen. Verweerder heeft toegelicht dat het niet mogelijk was om op andere wijze dan door middel van de geluidsopnamen te bewijzen dat klaagster gelden heeft ontvreemd uit de kluis, zodat er voor de cliënte van verweerder een belang bestond om gebruik te maken van de geluidsopnamen en deze over te leggen. Verweerder heeft voorts onbetwist gesteld dat hij in de dagvaarding geen specifiek beroep heeft gedaan op de geluidsopname van het gesprek dat klaagster met een medewerkster van haar advocaat heeft gehad en verweerder heeft verder gemotiveerd (onder verwijzing naar de beschikking van de rechtbank van 2 december 2015) betwist dat de man ten tijde van het plaatsen van de opnameapparatuur niet in de echtelijke woning mocht verblijven. Het had op de weg van klaagster gelegen om in de civiele procedure in te gaan op het door verweerder ingebrachte bewijsmateriaal en de wijze waarop dat bewijsmateriaal is verkregen. Dat heeft zij overigens ook gedaan.

5.4    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 23 december 2019 verzonden.