Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:251

Zaaknummer

20-606

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de deken kennelijk ongegrond. Dat in de dekenvisie wezenlijke informatie is onthouden, is de voorzitter niet gebleken. Verweerder heeft het verzoek om rectificatie van de dekenvisie terecht geweigerd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 28 december 2020

in de zaak 20-606/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

 

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 10 augustus 2020 met kenmerk [klager/verweerder], door de raad ontvangen op 11 augustus 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 15 december 2017 heeft klager bij verweerder een klacht ingediend tegen mr. S. Na bemiddeling door de deken heeft klager de klacht op 19 maart 2018 ingetrokken.

1.2    Bij brief van 17 april 2018 heeft klager de deken gevraagd om heropening van de klacht.

1.3    Bij brief van 17 september 2018 heeft verweerder zijn visie (hierna: de dekenvisie) gegeven op de klacht: verweerder heeft klagers klacht als ongegrond aangemerkt.

1.4    Op 6 mei 2019 heeft klager bij verweerder een verzoek tot rectificatie van persoonsgegevens middels aanvulling ingediend op grond van artikel 16 AVG. Klager wenst dat verweerder de tekst van de dekenvisie aanpast.

1.5    Verweerder heeft klagers verzoek afgewezen bij besluit van 24 mei 2019.

1.6    Bij besluit van 21 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.

1.7    Bij uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2020 is klagers beroep gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. In de uitspraak is opgenomen:

“De deken heeft eisers verzoek om rectificatie terecht (maar op onjuiste gronden) afgewezen.”

1.8    Bij brief van 17 februari 2020 heeft klager verweerder (nogmaals) verzocht het dekenstandpunt te rectificeren.

1.9    Bij e-mail van 3 maart 2020 heeft een stafjurist van verweerder het verzoek afgewezen en geschreven:

“De rechter heeft geoordeeld dat de deken het verzoek tot rectificatie van het dekenstandpunt terecht heeft afgewezen.”

1.10    Op 10 maart 2020 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Het onderzoek is door de voorzitter van het Hof van Discipline opgedragen aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft in zijn dekenvisie van 17 september 2018 wezenlijke informatie aan de tuchtrechter onthouden. Verweerder heeft zijn dekenvisie niet aangepast/gerectificeerd nadat hierom door klager is verzocht.

2.2    Klager is van mening dat de dekenvisie op grond van artikel 16 AVG gerectificeerd dient te worden. Klager stelt dat de huidige formulering van de dekenvisie niet voldoet aan de criteria van het Hof van Discipline zoals gesteld in haar uitspraken met zaaknummer 6462, 6984, 160125 en 190274.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

3.2    Verweerder stelt dat hij klagers klacht tegen mr. S op juiste en zorgvuldige wijze heeft onderzocht (zowel schriftelijk als via een bemiddelingsgesprek) en afgehandeld, zodat van klachtwaardig handelen geen sprake is. Dat klager zich niet kan vinden in de dekenvisie, maakt niet dat die visie niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Bovendien heeft verweerder als deken geen tuchtrechtelijk oordeel gegeven, maar slechts een visie. Het is de keuze van klager geweest om het klachtdossier tegen mr. S niet aan de tuchtrechter door te sturen.

3.3    Met betrekking tot het rectificatieverzoek van klager van 17 februari 2020 heeft verweerder aangevoerd dat de rechter heeft geoordeeld dat het rectificatieverzoek terecht is afgewezen. Verweerder wacht het door klager aangekondigde hoger beroep af.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Concreet betekent dit dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van deken op de punten die in deze zaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2    De voorzitter overweegt dat aan een deken een grote mate van beleidsvrijheid toekomt in de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Zo komt hem ook de vrijheid toe om na afronding van het onderzoek aan partijen zijn visie op de klacht te geven. In voorkomend geval staat het de deken ook vrij om de klagende partij te adviseren om de klacht te laten rusten. Indien de klagende partij zich niet met de visie van de deken kan verenigen ligt het op zijn weg om de deken te verzoeken de klacht aan de tuchtrechter voor te leggen. Het is aan de tuchtrechter voorbehouden om een tuchtrechtelijk oordeel te geven over de in de klacht gestelde tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de advocaat waartegen de klacht is gericht.

4.3    Klager kan zich niet vinden in de dekenvisie van 17 september 2018; hij stelt dat de deken de tuchtrechter in die visie wezenlijke informatie heeft onthouden. Welke (wezenlijke) informatie het betreft, heeft klager niet gesteld of onderbouwd. Dat in de dekenvisie (wezenlijke) informatie ontbreekt, kan de voorzitter dan ook niet vaststellen. Dat de dekenvisie niet voldoet aan de criteria van het Hof van Discipline, zoals klager stelt, is de voorzitter evenmin gebleken.

4.4    Klager heeft (vervolgens) verzocht om rectificatie/aanpassing van de dekenvisie. Verweerder heeft dit (meermaals) geweigerd, wat uiteindelijk heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2020. Hoewel de rechtbank klagers beroep gegrond heeft verklaard, is ook overwogen dat verweerder klagers verzoek om rectificatie terecht (maar op onjuiste gronden) heeft afgewezen. Dat verweerder heeft geweigerd gehoord te geven aan klagers daaropvolgende rectificatieverzoek van 17 februari 2020 is dan ook begrijpelijk.

4.5    De voorzitter is van oordeel dat verweerder op voornoemde onderdelen geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De voorzitter zal de klacht dan ook, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 december 2020.

 

Griffier                                                     Voorzitter