Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:258

Zaaknummer

190048DH

Inhoudsindicatie

Verzoeker vraagt herziening van de beslissing van het hof van 19 augustus 2019. Hij voert daartoe aan dat het hof bij de behandeling van de zaak de dwingendrechtelijke bepalingen betreffende de beroepstermijn (de artikelen 50 en 56 Advocatenwet (Aw)) niet onverkort, correct en volledig heeft toegepast als gevolg waarvan er bij de behandeling van het hoger beroep geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Het hof is van oordeel dat verweerder de mogelijkheid heeft gehad om verweer te voeren tegen de stelling van de deken dat verzoeker te laat hoger beroep had ingesteld. Het verzoek om herziening wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

BESLISSING                                   

van 7 december 2020

in de zaak 190048DH

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoeker

 

1    DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1    Het Hof van Discipline (verder: het hof) verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 7 januari 2019, gewezen onder nummer 18-802. Daarin is de klacht van de deken tegen verzoeker gegrond verklaard en is aan verzoeker de maatregel van schrapping opgelegd.  Verzoeker is daarbij veroordeel tot betaling van de proceskosten van € 750,-- aan de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,-- aan de staat. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:2019:1.

1.2    Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad beroep ingesteld bij het hof. Dit heeft geleid tot de beslissing van 19 augustus 2019, gewezen onder nummer 190048D, waarin verzoeker in zijn beroep tegen de beslissing van de raad van 7 januari 2019 niet ontvankelijk is verklaard. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TAHVD:2019:144.

 

2    HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1    Verzoeker heeft per brief van 19 augustus 2020 verzocht om herziening van de beslissing van het hof.

2.2    Verder bevat het herzieningsdossier:

-    de stukken van de eerste aanleg

-    de stukken van de tweede aanleg

-    het herzieningsverzoek met bijlagen;

-    de reactie van de deken op het verzoek.

2.3    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

3    BEOORDELING

3.1    Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling.

3.2    Bij uitzondering kan het hof, zo blijkt uit artikel 1 van het herzieningsprotocol, een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, als:

a.        feiten of omstandigheden aan het licht komen die:

-           hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en

-           bij de verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die

-           het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij het hof bekend zouden zijn     geweest.

b.      in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

3.3    Voor de ontvankelijkheid van verzoeker in het herzieningsverzoek op grond van het hiervoor onder b genoemde grond volstaat dat een beroep wordt gedaan op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het beroep daarop ook slaagt. Indien geen sprake is geweest van zodanige schending wordt het beroep op die grond verworpen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt dan niet toegekomen. In het andere geval volgt een herbeoordeling.

Het herzieningsverzoek en de reactie van de deken

3.4    Verzoeker vraagt herziening van de beslissing van het hof van 19 augustus 2019. Hij voert daartoe aan dat het hof bij de behandeling van de zaak de dwingendrechtelijke bepalingen betreffende de beroepstermijn (de artikelen 50 en 56 Advocatenwet (Aw)) niet onverkort, correct en volledig heeft toegepast als gevolg waarvan er bij de behandeling van het hoger beroep geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Er is daarmee een fundamenteel rechtsbeginsel geschonden waardoor het door verzoeker ingestelde beroep tegen de beslissing van de raad van 7 januari 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Anders dan in artikel 50 Aw dwingendrechtelijk is voorgeschreven heeft de raad de bestreden beslissing niet per aangetekende brief, maar per aangetekende e-mail aan hem toegezonden. Het hof is er dan ook ten onrechte vanuit gegaan dat ingevolge artikel 56 Aw gedurende dertig dagen na verzending door middel van een aangetekende e-mail van de bestreden beslissing van de raad hoger beroep kon worden ingesteld. Onder verwijzing naar uitspraken van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:458) en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling Bestuursrechtspraak) ECLI:NL:RVS:2016:2638) stelt verzoeker dat er in beginsel geen ruimte of mogelijkheid is om de beslissingen van de raad per aangetekende e-mail in plaats van per aangetekende post te verzenden. Dat kan alleen als deze wijze van verzending per e-mail tijdig is bekend gemaakt. Dat is hier niet het geval. Het e-mailreglement van de raad dateert immers van 15 juni 2019. Nu de bestreden beslissing niet per aangetekende post aan hem is bekend gemaakt, waarvan hij wel mocht uitgaan, is volgens verzoeker tijdig hoger beroep ingesteld, is hij ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep en is hem het recht op een inhoudelijke beoordeling in hoger beroep (het verdedigingsbeginsel (hoor en wederhoor)) onthouden.

3.5    In zijn reactie heeft de deken aangevoerd dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn herzieningsverzoek omdat geen van de gronden voor herziening zich voordoet. Voor het overige heeft de deken verwezen naar zijn dekenbezwaar van 15 oktober 2018.

De ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek

3.6    Het herzieningsverzoek moet binnen een redelijke termijn worden ingediend. Bij een beroep op de herzieningsgrond als bedoeld in 1.2b van het herzieningsprotocol (schending fundamenteel rechtsbeginsel) moet het verzoek worden ingediend binnen een jaar nadat de griffie een afschrift van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd aan de verzoeker heeft gezonden.

3.7    Het hof heeft de beslissing waarvan herziening wordt verzocht op 19 augustus 2019 aan verzoeker verzonden. De termijn van één jaar begint te lopen één na verzending van de beslissing. Dat betekent dat verzoeker tot en met 19 augustus 2020 een herzieningsverzoek kon indienen. Nu het herzieningsverzoek op 19 augustus 2020 per e-mail door het hof is ontvangen is het herzieningsverzoek binnen redelijk termijn als bedoeld in het herzieningsprotocol ingediend. Verzoeker is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.

Schending fundamenteel rechtsbeginsel?

3.8    Vooropgesteld wordt dat niet is gebleken dat het hof bij de behandeling van het hoger beroep van verzoeker tegen de beslissing van de raad van 7 januari 2019 het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Het hof heeft op 12 juli 2019 in het hoger beroep van verzoeker een mondelinge behandeling gehouden waarvoor verzoeker op een deugdelijke wijze is opgeroepen. Toen verzoeker niet op de zitting verscheen is blijkens het proces-verbaal van de zitting door de griffier contact gezocht met verzoeker. Verzoeker bleek op dat moment nog in de trein te zitten. Het hof heeft vervolgens besloten de zitting door te laten gaan. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker een aanhoudingsverzoek heeft gedaan. Aldus heeft verweerder de mogelijkheid gehad om verweer te voeren tegen de stelling van de deken dat verzoeker te laat hoger beroep had ingesteld. Uit de beslissing waarvan herziening wordt verzocht blijkt overigens dat verzoeker al voor de mondelinge behandeling in de gelegenheid was gesteld om te reageren op de door het hof bij Aangetekend B.V. opgevraagde informatie over de verzending en de ontvangst van de aangetekend verzonden e-mail. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker dat niet heeft gedaan. Aldus is het hof van oordeel dat verzoeker in het hoger beroep ruim de gelegenheid heeft gehad naar voren te brengen wat hij wilde.

3.9    Verzoeker legt echter in essentie aan zijn herzieningsverzoek ten grondslag dat het hof de artikelen 50 en 56 Aw niet juist heeft toegepast. Om die reden is hij het niet eens met de beslissing van 19 augustus 2019. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van het hof (zie ECLI:NL:TAHVD:2015:271 en ELCLI:NL:TAHVD:2020:2013) leveren dergelijke motiveringsklachten evenwel geen schending op van een fundamenteel rechtsbeginsel als gevolg waarvan niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het hoger beroep.  Het middel van herziening is geen verkapt hoger beroep. 

3.10    Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep van verzoeker op schending van fundamentele rechtsbeginselen faalt, zodat geen grond bestaat voor toepassing van het bijzondere rechtsmiddel van herziening. Het verzoek om herziening dient daarom te worden afgewezen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- wijst het herzieningsverzoek af.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.W. de Groot en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2020.

griffier    voorzitter   

 

De beslissing is verzonden op 7 december 2020.