Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:92

Zaaknummer

20-237/DB/LI

Inhoudsindicatie

Het bezigen van de onder 2.5 genoemde kwalificaties zonder dat deze een redelijk doel dienen passen een behoorlijk handelend advocaat niet. Verweerder had, als echtscheidingsadvocaat, de-escalerend moeten optreden. Door lopende het mediation traject met onnodig grievende uitlatingen in de pers een eenzijdig, onvolledig en negatief beeld van klaagster te schetsen, heeft verweerder het tegenovergestelde gedaan. Gegrond. Berisping. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 2 november 2020

in de zaak 20-237/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Middels een webformulier van 30 augustus 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 31 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-087 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 september 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder treedt op als advocaat van wijlen de heer R, zijnde klaagsters ex-echtgenoot (hierna: “de man”) in een procedure betreffende de verdeling na echtscheiding. De man was een voormalig profvoetballer die leed aan de ziekte ALS. De man is op 18 september 2019 ten gevolge van deze ziekte overleden.

2.3    In 2018 is de lopende verdelingsprocedure geschorst omdat partijen hadden besloten om in mediation te gaan. Het doel van de mediation was om overeenstemming te bereiken over de verdeling.

2.4    Een van de onderwerpen van het geschil tussen klaagster en de man was de door klaagster verzochte en door verweerder geweigerde informatie over een Schotse belastingclaim.

2.5    In juli 2019 heeft verweerder een journalist van het Schotse dagblad S. te woord gestaan, waarbij hij mededelingen heeft gedaan over het geschil tussen klaagster en de man en over het optreden van klaagster. Op 7 juli 2019 is in S. een artikel verschenen met onder meer de volgende passages:

    “[Echtgenote van de man] fears missing his final days as they are skint – and is begging his ex to pay the £ 370,000 she owes him.”

    “[Klaagster] is allegedly using the controversial EBT scheme as a legal argument to avoid coughing up – even though HMRC has never chased [de man] for unpaid money.”

    “But [verweerder] warned [klaagsters] argument over EBT’s the ex-Gers ace is said to have received will fail as the taxman never chased him. He said: “She’s arguing she might face an EBT claim from the Scottish authorities and she’s not going to pay because of that. But [de man] has no tax claim up to now. It’s nonsense because she wouldn’t be liable for that tax. In my opinion she has no legal arguments not to pay. She’s just stalling so she doesn’t have to pay.” 

2.6    De citaten van verweerder zijn in artikelen in dagblad S. herhaald op 8 juli en 23 september 2019.

2.7    Op 8 juli 2019 is in de T. een artikel verschenen met de volgende passage:

    “Een argument dat totaal niet opgaat, volgens [verweerder]: “[Klager] is nooit vervolgd en de belastingdienst heeft nog nooit een bedrag van hem geclaimd. Het is grote nonsens, want zij zou ook niet aansprakelijk zijn voor die belasting. Ze heeft dus geen juridische argumenten om niet te betalen. Ze frustreert de zaak gewoon.”

    

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

1.    Verweerder heeft zich in de media onnodig grievend uitgelaten over klaagster;

2.    Verweerder heeft bewust feitelijke gegevens verstrekt waarvan hij weet dat die onjuist zijn;

3.    Verweerder heeft niet de zorg in acht genomen die hij in acht had behoren te nemen tegenover de wederpartij.

3.2    Toelichting

    Verweerder heeft in de pers uitlatingen gedaan over klaagster. Die uitlatingen waren onnodig grievend en in strijd met de waarheid. Klaagster is afgeschilderd als een vrouw die weigert om haar zieke ex-man te betalen als gevolg waarvan zijn echtgenote en kind hem niet meer konden bezoeken. Het enige doel van de eenzijdige en onjuiste uitlatingen in de artikelen was overduidelijk om klaagster in een negatief daglicht te plaatsen. De artikelen zij vervolgens door de nationale en internationale pers overgenomen en hebben onder meer tot gevolg gehad dat klaagster werd bedreigd. Verder is de mediation door verweerders handelwijze illusoir geworden.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

 5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

5.2    Verweerder heeft erkend dat hij heeft gesproken met een journalist van S., maar is van mening dat zijn mededelingen de feitelijke stand van zaken juist weergaven en niet onnodig grievend waren. De raad oordeelt als volgt. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat klaagster zich door de door verweerder in de pers gebezigde bewoordingen en kwalificaties gegriefd heeft gevoeld en de raad acht dit ook voorstelbaar. Verweerder heeft voorts niet gesteld dat de man bij het bezigen van deze bewoordingen een functioneel belang had en naar het oordeel van de raad is van een voldoende functioneel belang ook niet gebleken. Verweerder heeft ter zitting van de raad naar voren gebracht dat klaagster vonnissen niet naleeft en afspraken niet nakomt en dat hij door de gewraakte uitlatingen in de media te doen bij klaagster “het kwartje wilde laten vallen”, maar dat doel rechtvaardigt het doen van grievende uitlatingen over de wederpartij geenszins. Met deze ter zitting van de raad gegeven toelichting heeft verweerder er naar het oordeel van de raad blijk van gegeven dat hij de professionele distantie die hij bij de behandeling van de zaak dient te betrachten, uit het oog is verloren.

5.3    Verweerder heeft gesteld dat klaagster als publieke figuur kan worden gekwalificeerd omdat zij een boek heeft uitgegeven. Voor zover verweerder daarmee heeft beoogd te stellen dat voor uitlatingen over klaagster een andere maatstaf geldt volgt de raad verweerder daarin niet. Dat klaagster met de verschijning van haar boek in de publiciteit is getreden doet naar het oordeel van de raad niet af aan het nodeloos grievende en dus tuchtrechtelijke verwijtbare karakter van verweerders uitlatingen. Het verweer, dat de belastingclaim geen onderwerp was van de mediation, terwijl de op basis van de mediationovereenkomst geldende geheimhoudingsclausule niet op verweerder van toepassing was, moet naar het oordeel van de raad eveneens worden gepasseerd. Het bezigen van de onder 2.5 genoemde kwalificaties, zonder dat deze een redelijk doel dienen, passen een behoorlijk handelend advocaat niet. Verweerder had, als echtscheidingsadvocaat, de-escalerend moeten optreden. Door lopende het mediation traject met onnodig grievende uitlatingen in de pers een eenzijdig, onvolledig en negatief beeld van klaagster te schetsen, heeft verweerder het tegenovergestelde gedaan. De raad is kortom van oordeel dat de klacht in alle drie de onderdelen gegrond is.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich onnodig grievend uit te laten over klaagster.  In de aard en ernst van het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt en het tuchtrechtelijk verleden aan de zijde van verweerder, ziet de raad aanleiding om aan verweerder de maatregel van berisping op te leggen.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van €1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2020.

 

Griffier    Voorzitter