Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:215

Zaaknummer

190297

Inhoudsindicatie

Hof bekrachtigt gedeeltelijke gegrondverklaring van klacht tegen advocaat wederpartij, maar wijzigt de maatregel van een berisping in een waarschuwing. Mede gelet op de tussen partijen lopende schikkingsonderhandelingen had verweerster de advocaat van de wederpartij direct op de hoogte moeten stellen nadat zij vernam dat van haar kantoor (door haar secretaresse) een door haar cliënt tegen klaagster geformuleerde integriteitsklacht per fax was verzonden.

Uitspraak

BESLISSING

van 2 november 2020

in de zaak 190297

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

 

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 11 november 2019 (zaaknummer 19-423/DH/DH). Bij die beslissing is medeklager niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a), is klachtonderdeel a) van klaagster gegrond verklaard en zijn de klachtonderdelen b) en c) ongegrond verklaard. De raad heeft de maatregel van berisping opgelegd en verweerster veroordeeld in de proceskosten.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beroepschrift van verweerster is op 29 november 2019 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-          de stukken van de procedure in eerste aanleg;

-        het verweerschrift van klaagster;

-        de op 14 januari 2020 ontvangen brief van verweerster van 10 januari 2020;

-        de op 24 augustus 2020 ontvangen e-mail met bijlagen van verweerster.

2.2        Het hof heeft de zaak behandeld tijdens de openbare zitting van 4 september 2020, waar verweerster en klaagster, laatstgenoemde vergezeld door haar echtgenoot, zijn verschenen. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd.

 

3        KLACHT

3.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door

a)   op 2 mei 2018 op verzoek van haar cliënt vanaf haar kantoor een klacht tegen klaagster naar haar werkgever te laten faxen, als gevolg waarvan een integriteitsonderzoek naar klaagster heeft plaatsgevonden. Verweerster had zich daarvan moeten onthouden, maar in ieder geval had het op haar weg gelegen om klaagster daarvan op de hoogte te stellen en niet pas op 3 mei 2018 toen de comparitie vergevorderd was.

(…)

 

4        FEITEN

In hoger beroep wordt van de volgende feiten uitgegaan:

4.1        Tussen de cliënt van verweerster (de cliënt) en zijn twee broers is een geschil ontstaan over de nalatenschap van hun vader. Klaagster is de echtgenote van één van de broers. Klaagster en haar echtgenoot zijn door de vader tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder benoemd. Verweerster trad op als advocaat voor de cliënt in een geschil betreffende de nalatenschap, waarover tussen de cliënt, de broers en klaagster is geprocedeerd.

4.2        Voor ondernemingsrechtelijke aspecten betreffende een besloten vennootschap (de vennootschap) die in de nalatenschap viel, had de cliënt een andere advocaat. Die advocaat heeft de echtgenoot van klaagster op 19 maart 2018 aangeschreven over het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap. De echtgenoot van klaagster heeft de brief van die advocaat beantwoord op 29 maart 2018 en daarbij onder meer het volgende geschreven:

“ (…) en het feit dat uw cliënt in het verleden in aanraking is gekomen met politie en justitie in verband met geweld (en waarvoor hij ook is veroordeeld), (…)”

4.3        In de procedure over de nalatenschap heeft in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag op 13 april 2018 pleidooi plaatsgevonden. Op voorstel van (de voorzitter van) het gerechtshof is op 3 mei 2018 een schikkingscomparitie bepaald.

4.4        Per e-mail van 23 april 2018 heeft verweerster de advocaat die beide broers en klaagster bijstond (de advocaat van klaagster c.s. ) onder meer bericht:

“Om de tijd tot aan de zitting zo optimaal mogelijk te gebruiken ontvang ik graag zo spoedig mogelijk een schikkingsvoorstel van uw cliënten.”

4.5        Per e-mail heeft de advocaat van klaagster c.s. verweerster een voorstel gezonden met het verzoek daarop uiterlijk op 26 april om 13.00 uur te reageren. Onder het kopje “Voorwaarden” staat onder meer vermeld:

“Partijen verklaren over en weer dat:

-         (…)

-         zij geen nieuwe geschillen zullen opwerpen en/of procedures zullen starten (zoals: erfrecht, tuchtrecht, ondernemingsrecht, klachtrecht enz. enz.); (…)”

4.6        Verweerster heeft de advocaat van klaagster c.s. per e-mail op 25 april 2018 bericht dat haar cliënt het “voorstel niet als een voorstel ziet maar als een herhaling van standpunten.” Verweerster reageerde op enkele punten ook inhoudelijk en schreef: “Indien uw cliënten bereid zijn om vanuit dit vertrekpunt te onderhandelen dan verneem ik dat graag.”

4.7        Op 26 april 2018 om 09.48 uur heeft de advocaat van klaagster c.s. verweerster verzocht een concreet voorstel te doen. Verweerster reageerde diezelfde dag om 10.05 uur met verzoek om telefonisch te overleggen over de mogelijkheden voor een regeling, waarbij zij voorts onder meer meldt:

“In deze verwacht ik dat cliënt bereid is om in te stemmen met een voorstel waarbij uit wordt gegaan van de lening zonder rente, schadevergoeding voor de ring en de schadevergoeding voor de verkoop van het pand in [plaatsnaam]. De aandelen van de BV worden dan aan uw cliënten toebedeeld en hij is alsdan bereid om geen procedures meer te voeren en uw cliënt niet langer meer aansprakelijk te stellen als bestuurder.”

4.8        Op 1 mei 2018 heeft de advocaat van klaagster c.s. verweerster bericht, verwijzend naar een daags daarvoor gevoerd telefoongesprek. Onder verwijzing naar zijn voorstel van 24 april 2018 en de door verweerster aangekaarte onderwerpen heeft hij onder meer geschreven:

“Cliënten willen dan ook de betreffende items onder leiding van de raadsheer-commissaris bespreken richting een mogelijk ter zitting te bereiken volledige oplossing. U weet dat de voorzitter van de Kamer ons op de laatst gehouden zitting heeft meegedeeld dat hij niet tijdens die zitting maar wel op een comparitie bereid is zijn visie ten aanzien van de verschillende partijen verdeeld houdende kwesties te geven in het kader van het mogelijk bereiken van een schikking.

Cliënten gaan er van uit uw cliënt zich wel kan vinden in de overige door hen gedane voorstellen (item 3,4, en 5 uit het voorstel van 24 april jl.) en de daaraan gekoppelde voorwaarden van die datum (…)” 

4.9        Op 1 mei 2018 om 16.55 uur heeft verweerster de advocaat van klaagster c.s. onder meer bericht als volgt:

“(…) Cliënt heeft tot op heden geen concreet bod gedaan ik heb slechts aangegeven welke onderwerpen in ieder geval niet bespreekbaar zijn. (…)

Het spreekt voor zich dat als er overeenstemming wordt bereikt dit tegen finale kwijting is en dit ook alle procedures betreft.

Het moge duidelijk zijn dat cliënt nimmer zal instemmen met het opleggen van een dwangsom.

Graag verneem ik per ommegaande of uw cliënten in kunnen stemmen met de punten die voor cliënt niet onderhandelbaar zijn omdat indien zij die bereidheid niet hebben het weinig zin heeft om naar de zitting te gaan.”

4.10        Op 2 mei 2018, de dag voorafgaand aan de comparitie in hoger beroep, om 11.06 uur heeft de cliënt in een e-mail aan verweerster, met cc aan het secretariaat van haar kantoor, onder meer het volgende geschreven:

“(…) Zou een van jullie s.v.p. bijgevoegd document vandaag kunnen faxen naar: afdeling Bestuurlijk Juridische Zaken (…) van het Parket-Generaal?

Het fax apparaat hier heeft er geen zin meer in.

Ik zal heden de brief op de bus doen.

Ik ga ervan uit dat jullie me kunnen helpen met het faxen (…)”.                

De brief, die vervolgens om 11.51 uur vanaf het kantoor van verweerster wordt gefaxt,  bevat onder meer de volgende tekst:

“(…) Met dit schrijven wil ik een klachtenprocedure in gang zetten tegen een van uw (mogelijk voormalige) medewerksters. (…) Ik verzoek u vriendelijk deze klacht te behandelen en te onderzoeken of [klaagster] direct dan wel indirect toegang kan (kon) hebben tot betreffende gegevensvastleggingen en of er van die mogelijkheid gebruik gemaakt is (was) door haar. Indien dit namelijk het geval blijkt te zijn dan heeft zij onrechtmatig zich de toegang verschaft tot mijn persoonsgegevens. Ik ben alsdan ernstig in mijn recht op privacy geschaad. Ik verzoek u alsdan de passende maatregelen te treffen die horen bij het oneigenlijk gebruik van die wetenschap en in mijn beleving een zeer ernstig misbruik van de uit hoofde van haar functie verleende bevoegdheden. (…)”

4.11        Op 2 mei 2018 om 11.38 uur heeft de advocaat van klaagster c.s. het bericht van verweerster van 1 mei 2018 als volgt beantwoord:

“Ik zend uw mail door voor commentaar, waarna u spoedig van mij verneemt.

Ik begrijp uw mail niet. Het komt op mij over dat uw cliënt niet bereid is om concreet te onderhandelen. (…) Immers ben ik wel concreet geweest in eerder gedane voorstellen. (…) Bereidheid om een aantal vorderingen te laten vallen is niet concreet, (…)”

4.12         Op 2 mei 2018 om 14.29 uur heeft de advocaat van klaagster c.s. verweerster bericht dat hij en zijn cliënten ter comparitie van het gerechtshof aanwezig zullen zijn, ook als verweerster en haar cliënt niet zouden verschijnen. Voorts schrijft hij onder meer: “Het is in strijd met de uitgesproken intentie om reeds nu het tot nog toe gevoerd overleg, althans het overleg ter comparitiezitting, te blokkeren door een aantal items absoluut onbespreekbaar te stellen.”

4.13        Op 2 mei 2018 om 15.54 uur heeft verweerster de advocaat van klaagster c.s. een e-mail verzonden met een voorstel voor een regeling. Daarin stond onder meer:

“(…) In het proces-verbaal zal tevens worden opgenomen dat de nalatenschap van de vader van partijen tegen finale kwijting en vrijwaring is afgewikkeld en partijen over de nalatenschap dan wel het executeur schap dan wel de BV of de bestuurdersaansprakelijkheid geen procedures meer zullen voeren. (,,,) Indien dit voorstel niet vóór morgen 8.30 uur in zijn geheel is aanvaard dan is het daarmee komen te vervallen. (…)”

4.14        De advocaat van klaagster c.s. heeft verweerster op 2 mei 2018 om 16.33 uur bericht als volgt:

“Cliënten willen over alle items en ook over uw laatste voorstel, ook al is dit morgenochtend blijkens uw tekst vervallen, onder de leiding van de raadsheer-commissaris doorpraten, (…)”

Verweerster heeft om 17.09 uur nog geantwoord op een inhoudelijke vraag in deze e-mail.

4.15        Op 3 mei 2018 heeft de comparitie van partijen bij het gerechtshof plaatsgevonden. Een schikking is ter zitting niet getroffen. Wel is een concreet voorstel geformuleerd en op papier gezet. Bij punt 7 is in dit voorstel onder meer opgenomen:

“Partijen verbinden zich ertoe af te zien van het instellen van vorderingen van welke aard ook, waaronder civielrechtelijke en tuchtrechtelijke vorderingen of klachten in verband met alles – in de ruimste zin des woords – waarover in deze procedure is geprocedeerd tegen elkaar of hun raadslieden. (…)”

Bij punt 9 is opgenomen:

“[De cliënt] heeft vragen gesteld aan de werkgever van [klaagster] om te onderzoeken of er sprake is geweest van schending van zijn privacy door [klaagster]. Indien de werkgever tot het oordeel komt dat niet kan worden vastgesteld dat hiervan sprake is geweest, dan zal [de cliënt] zich bij dit oordeel neerleggen en de zaak verder laten ruisten. Alle partijen verklaren dat zij tot op heden geen andere klachten hebben ingediend c.q. procedures zijn begonnen tegen één van de procespartijen alsmede hun raadslieden.”

4.16        Op 4 mei 2018 heeft verweerster de advocaat van klaagster c.s. een afschrift gezonden van de brief van de cliënt aan de werkgever van klaagster.

4.17        Op 7 mei 2018 heeft de advocaat van klaagster c.s. verweerster onder meer het volgende bericht:

“(…) Blijkens de brief is de brief ook tevens per fax verzonden aan de afdeling bestuurlijke juridische zaken. Gaarne verneem ik of juist is mijn veronderstelling dat uw cliënt de brief heeft verstuurd, zowel per gewone post als per fax en zo ja of dit inderdaad is gebeurd op 2 mei jl.

Toen u mij aan het eind van de middag tijdens één van de laatste schorsingen meedeelde dat u nog een belangrijk punt had te bespreken, op dat moment waren de onderhandelingen in een vergevorderd stadium, hebt u mij vervolgens meegedeeld dat uw cliënt aan de werkgever van cliënte de dag ervoor een klachtbrief had verstuurd. U deelde mij mee dat u als advocaat de keuze had om dit feit al dan niet op 3 mei 2018, noch ter zitting noch tijdens een schorsing mee te delen. Er was toen overleg over ook de clausule waarbij partijen zouden verklaren niet jegens elkaar meer vorderingen in te dienen, noch civielrechtelijk noch tuchtrechtelijk. (…)

Ik heb u in ons overleg tijdens een schorsing meegedeeld dat uw mededeling wordt ervaren als een bom onder de tot dan toe langdurig gevoerde onderhandelingen en dat ik mij op het standpunt stel dat deze informatie mij enkele dagen daarvoor had moeten bereiken, zeker vooraf gaande aan de zitting. (…)”

4.18        Op 7 mei 2018 om 17.53 uur heeft verweerster de advocaat van klaagster c.s. bericht als volgt:

“Naar aanleiding van uw brief van hedenmiddag kan ik u mededelen dat ik maar ook cliënt zich kan voorstellen dat het lastig voor [klaagster] was dat zij tijdens de onderhandelingen vernam dat er een brief naar haar werkgever was gestuurd door cliënt met een voorwaardelijke klacht.

Ik kan mij verder niet vinden in de verwijten van u dan wel uw cliënten richting mij noch kan ik mij vinden in uw weergave van hetgeen er wel dan niet is gezegd tijdens de onderhandelingen.

Zoals u als advocaat weet heb ik een geheimhoudingsplicht en staat het mij niet vrij om mededelingen te doen over mijn cliënt zonder dat ik daarvoor zijn toestemming heb.

Afgelopen donderdag was ik gebonden door die vertrouwelijkheid en vanuit die vertrouwelijkheid zal ik dan ook niet inhoudelijk reageren op uw brief.“

4.19        Ook nadien hebben partijen geen schikking bereikt. Op 4 december 2018 heeft het gerechtshof arrest gewezen.

 

5.        BEOORDELING

Beoordeling van de raad

5.1.        De raad heeft, samengevat en voor zover hier van belang, klachtonderdeel a) gegrond verklaard omdat verweerster de gerechtvaardigde belangen van klaagster ernstig heeft veronachtzaamd. Vanwege de ernst van het handelen van verweerster, mede indachtig haar tuchtrechtelijk verleden, heeft de raad de maatregel berisping opgelegd. Klaagster is in de proceskosten veroordeeld.

Beroep van verweerster

5.2.        Verweerster heeft beroep ingesteld tegen de hiervoor weergegeven beslissing van de raad ter zake klachtonderdeel a), de opgelegde maatregel en de proceskostenveroordeling. Verweerster heeft daarbij gesteld dat de feiten niet volledig zijn vastgesteld en om aanvulling daarvan verzocht. Ter onderbouwing van haar beroep heeft verweerster, samengevat, het volgende aangevoerd. Verweerster is achteraf geconfronteerd met de, op verzoek van haar cliënt, vanaf haar kantoor gefaxte brief van haar cliënt gericht aan de werkgever van klaagster, welke brief een integriteitsklacht behelsde. Verweerster heeft bij die verzending geen rol gehad. Zij was er weliswaar van op de hoogte dat haar cliënt van plan was een integriteitsklacht jegens klaagster in te dienen, maar wist niet wanneer en evenmin dat hij het secretariaat van haar kantoor had verzocht om de klachtbrief vanaf haar kantoor naar de werkgever van klaagster te faxen. Van betrokkenheid, laat staan opzet, van verweerster is geen sprake geweest. Anders dan de raad heeft overwogen had de klacht ook geen betrekking op de nalatenschapszaak, maar op een niet aan de nalatenschapszaak gelieerde ondernemingsrechtelijke kwestie. In die kwestie stond verweerster cliënt niet bij. Haar cliënt had daarvoor bijstand van een andere advocaat. Nu de klachtbrief geen betrekking had op de nalatenschapszaak was er voor verweerster geen aanleiding om, in verband met de schikkingsonderhandelingen in die nalatenschapszaak en de geplande schikkingscomparitie bij het gerechtshof daags erna, klaagsters advocaat te informeren over de per fax verzonden klachtbrief. Ook de eerder, bij brief van de advocaat van klaagster c.s. van 24 april 2018 geformuleerde voorwaarde, kort gezegd dat in geval van een schikking partijen elkaar niet meer met procedures of klachten zouden bestoken, was geen reden om de advocaat van klaagster over de verzonden klachtbrief fax te informeren. Het in de brief van 24 april 2018 door de advocaat van klaagster c.s. geformuleerde schikkingsvoorstel was niet binnen de gestelde termijn aanvaard en daarmee vervallen. Verweersters cliënt zou met genoemde voorwaarde ook nimmer hebben ingestemd, aldus verweerster. Op 2 mei 2018, de dag van verzending van de klachtbrief, waren er geen schikkingsonderhandelingen gaande waarvan het al dan niet nog mogen indienen van klachten onderdeel uitmaakte. Op het moment dat tijdens de comparitie op 3 mei 2018, in de loop van de middag, in het kader van een mogelijk schikkingsvoorstel door de advocaat van klaagster c.s. (wederom) genoemde voorwaarde werd gesteld, bestond wel de noodzaak om melding van de fax te maken. Dat heeft verweerster toen ook gedaan. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake, aldus nog steeds verweerster. Mocht het hof anders oordelen dan is de opgelegde berisping een te zware maatregel omdat van opzet bij verweerster en/of een poging om klaagster en haar advocaat bewust op het verkeerde been te zetten geen sprake is geweest.

Het verweer van klaagster

5.3.        Klaagster verzet zich tegen aanvulling van de feiten nu de gewenste aanvullingen zien op de civiele procedure en niet relevant zijn voor de beoordeling van onderhavige klacht. Voorts heeft klaagster, samengevat, aangevoerd dat zij in het kader van een te treffen schikking telkens als voorwaarde heeft gesteld dat de cliënt van verweerster geen enkele klacht meer zou indienen of procedure zou starten, op welke grond dan ook. De integriteitsklacht vloeide weliswaar voort uit de ondernemingsrechtelijke kwestie die ook tussen partijen speelde, maar dat neemt niet weg dat die nauw verbonden was met de nalatenschapszaak, zeker in het kader van de tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen. Ondanks dat verweerster wist dat klaagster alleen wilde schikken als haar cliënt zou stoppen met procederen, het indienen van klachten etc., zij inmiddels bekend was geworden met de vanaf haar kantoor gefaxte integriteitsklacht, heeft verweerster daags voor de schikkingscomparitie bij het gerechtshof nog een schikkingsvoorstel gedaan, welk voorstel een half uur voor aanvang van de schikkingscomparitie kwam te vervallen. Daarbij heeft verweerster klaagster in onwetendheid gelaten over het bestaan en de inhoud van de integriteitsklacht. Dat is, aldus klaagster, tuchtrechtelijk verwijtbaar. Een berisping is, mede gelet op de enorme impact van de integriteitsklacht en de eerder gegrond verklaarde klacht van haar zwager, gepast.

De beoordeling van het beroep

5.4.        Klachtonderdeel a) richt zich tegen het op 2 mei 2018, door het kantoor van verweerster, op verzoek van haar cliënt, verzenden van een fax aan de werkgever van klaagster met daarin een op de integriteit van klaagster gerichte klacht, alsmede tegen de omstandigheid dat verweerster van die fax niet direct, althans niet eerder dan in de loop van de middag van de comparitie bij het gerechtshof Den Haag op 3 mei 2018 melding heeft gemaakt. Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerster daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.5.        Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut. Deze wordt - onder meer - beperkt doordat de advocaat: (a) zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij dient de advocaat de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en mag hij in het algemeen afgaan op de juistheid daarvan. Slechts in uitzonderingsgevallen is de advocaat gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Een advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Het hof zal, evenals de raad heeft gedaan, het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daartoe wordt als volgt overwogen.

5.6.        Na afloop van het pleidooi bij het gerechtshof in Den Haag op 13 april 2018 is in overleg met partijen een schikkingscomparitie bepaald op 3 mei 2018. In de tussenliggende periode hebben verweerster en de advocaat van klaagster c.s. met elkaar gecorrespondeerd over (rand)voorwaarden waaronder partijen bereid waren tot een schikking te komen. De advocaat van klaagster c.s. heeft bij brief van 24 april 2018 een voorstel gestuurd aan verweerster. Aan die brief was een bijlage gehecht met daarin een uitgewerkt schikkingsvoorstel. Daarin was als een van de voorwaarden opgenomen:

‘Partijen verklaren over en weer dat:

(…)

– zij geen nieuwe geschillen zullen opwerpen en/of procedures zullen starten (zoals: erfrecht, tuchtrecht, ondernemingsrecht, klachtrecht enz. enz.);

(…)’

5.7.        Verweerster was er gelet op deze brief derhalve mee bekend, althans dat moet worden verondersteld, dat het voor klaagster (c.s.) van belang was dat, in geval van een schikking, tussen partijen zou worden afgesproken elkaar niet meer, met wat voor procedure of klacht en van welke aard dan ook, lastig te vallen. Dat het bij deze brief gedane voorstel door verweersters cliënt niet binnen de daarin gestelde termijn, te weten 26 april 2018 om 13.00 uur, is aanvaard en het voorstel daarmee kwam te vervallen, doet daaraan niet af.

5.8.        Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster voorafgaand aan de verzending van de integriteitsklacht vanaf haar kantoor daarmee bekend was. Derhalve is, hoezeer klaagster van het tegendeel overtuigd is, niet komen vast te staan dat de verzending vanaf verweersters kantoor en de timing daarvan, daags voor de comparitie bij het gerechtshof, een ‘opzetje’ van verweerster was. Dat neemt niet weg dat verweerster, toen zij daar kort na verzending mee bekend raakte, de advocaat van klaagster c.s. daarvan voor aanvang van de comparitie op 3 mei 2018 op de hoogte had moeten stellen. Door dit na te laten, terwijl zij onderhandelingen voerde over de beslechting van alle geschillen tussen partijen, heeft zij de belangen van klaagster zonder redelijk doel onevenredig benadeeld.

5.9.        Dat haar cliënt met bedoelde voorwaarde nimmer zou instemmen en dat voor de advocaat van klaagster c.s. ook duidelijk was, doet daaraan niet af.  Ook het verweer, dat de integriteitsklacht nimmer onder de reikwijdte zou vallen van een afspraak tussen partijen om elkaar niet meer met procedures, klachten e.d. lastig te vallen, slaagt niet. Er was sprake van een zich steeds verder uitdijend conflict binnen een familie dat was uitgemond in een procedure betreffende de nalatenschap en zich verbreedde met een dreigende enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer. Dat de cliënt van verweerster voor dat laatste geschil door een andere advocaat werd bijgestaan neemt niet weg dat verweerster met het bestaan van de ondernemingsrechtelijke kwesties die tussen partijen speelden, bekend was en de geschillen nauw met elkaar verweven waren. Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie blijkt bovendien expliciet dat ook de ondernemingsrechtelijke kwesties deel uitmaakten van de schikkingsonderhandelingen in de nalatenschapszaak. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de brief van 1 mei 2018 van de advocaat van klaagster c.s. aan verweerster, waarin hij schrijft:

“(…) Zie ik het goed, dan dienen wij ter zitting enkel nog de overige items te bespreken, waaronder ook de zeer recent ondernomen activiteiten richting de Ondernemingskamer via het kantoor [naam derde advocatenkantoor]

(…)”

Die samenhang blijkt voorts uit de e-mail van 30 april 2018 15.40 uur van de advocaat die de cliënt van verweerster in de ondernemingsrechtelijke kwesties bijstond. In die e-mail reageert zij op een schrijven van één van de broers als volgt:

“Ik stuur dit bericht door aan mijn collega, [naam verweerster] (cc) met het verzoek uw brief in behandeling te nemen, nu zij de leiding heeft over eventuele schikkingsonderhandelingen.

(…).”

5.10.        Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster sprake is geweest doordat zij de advocaat van klaagster c.s. niet direct en adequaat heeft geïnformeerd over de vanaf haar kantoor verzonden fax met daarin de integriteitsklacht van haar cliënt jegens klaagster, maar daar eerst in de loop van de middag van de reeds vroeg in de ochtend aangevangen comparitie melding van heeft gemaakt. Verweerster heeft aldus de belangen van klaagster zonder redelijk doel onevenredig benadeeld en derhalve gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

5.11.        Het hof zal derhalve een maatregel opleggen. Het hof acht een waarschuwing passend nu verweerster weliswaar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de advocaat van klaagster c.s. niet tijdig en adequaat over de verzonden integriteitsklacht te informeren maar de door klaagster veronderstelde opzet waar het om het verzenden van de integriteitsklacht gaat, vanaf haar kantoor daags voor de schikkingscomparitie bij het gerechtshof, niet is komen vaststaan.

5.12.        De slotsom is dat de beslissing van de raad wordt vernietigd voor zover het de opgelegde maatregel betreft en voor het overige bekrachtigd.

5.13.        Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 50,- reiskosten aan klaagster;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 750,- kosten van de Staat.

5.14.        Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid Advocatenwet het bedrag van

€ 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerster.

5.15.        Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

5.16.        Omdat het hof de beslissing van de raad met daarin een proceskostenveroordeling bekrachtigt, moet verweerster de proceskosten van de procedure bij de raad ook voldoen. Per 1 maart 2020 zijn andere afspraken tussen de Staat en de Nederlandse Orde van Advocaten gemaakt over de wijze waarop deze proceskosten moeten worden betaald. De raad heeft hier nog geen rekening mee kunnen houden. Daarom bekrachtigt het hof de proceskostenveroordeling zoals de raad die aan verweerster heeft opgelegd maar bepaalt daarbij, in verband met de nieuwe afspraak, dat verweerster het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, zal overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer van de raad.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 november 2019, gewezen onder nummer 19-423/DH/DH, voor zover daarbij aan verweerster als maatregel een berisping is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

-        legt aan verweerster als maatregel een waarschuwing op;

-        bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige, behalve voor wat betreft de wijze van betaling van de door de raad opgelegde proceskostenveroordeling en bepaalt dat deze proceskostenveroordeling van € 1.250,- in zijn geheel aan de Nederlandse Orde van Advocaten wordt betaald, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

-        veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

-        veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Aldus gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, E.L. Pasma, R. Verkijk en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2020.                  

griffier        voorzitter                                   

De beslissing is verzonden op 2 november 2020.