Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:138

Zaaknummer

190307

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij. Verweerster heeft zonder toestemming mededelingen gedaan aan het hof over schikkingsonderhandelingen en aan het hof een brief verstuurd terwijl de zaak al voor arrest stond. De raad had een waarschuwing opgelegd. Het hof acht de gegrond verklaarde feiten ernstige feiten. Verweerster heeft geen blijk gegeven in te zien op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze te hebben gehandeld. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, behalve ten aanzien van de opgelegde maatregel. Berisping en proceskostenveroordeling.

Uitspraak

BESLISSING

van 21 augustus 2020

in de zaak 190307

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klagers

 

1        HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 11 november 2019, gewezen onder nummer 18-948. Deze beslissing is op 11 november 2019 aan partijen toegezonden. De raad heeft klachtonderdeel c) gegrond verklaard, klachtonderdeel d) gedeeltelijk gegrond verklaard, en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. De raad heeft verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd en haar voorts veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- aan klagers en voorts tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- aan de Staat.

Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:211.

 

2        HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1        Het beroepschrift van 11 december 2019, waarbij verweerster van deze beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is op 11 december 2019 per e-mail en op 13 december 2019 per post door de griffie van het hof ontvangen.

2.2        Het hof heeft voorts kennisgenomen van:

-        het dossier van de raad;

-        het verweerschrift van 31 januari 2020;

-        een schrijven van verweerster van 28 mei 2020.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 8 juni 2020. Verweerster is verschenen en heeft het woord gevoerd. Namens klagers is verschenen [naam klager sub 1], bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.L.F.J. Schyns. Zowel [naam klager sub 1] als zijn gemachtigde hebben het woord gevoerd.

3        KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a.        (…)

b.        (…)

c.        in haar brief van 2 mei 2017, zonder voorafgaande toestemming van de gemachtigde van klagers, aan het hof mededelingen heeft gedaan over de tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen;

d.        op (…) 11 mei 2017 een brief aan het hof heeft gestuurd terwijl de zaak op dat moment al voor arrest stond;

e.        (…)

f.         (…)

g.        (…)

 

4        FEITEN

De raad heeft in de door verweerster bestreden beslissing de feiten vastgesteld, zoals in die beslissing onder randnummer 2 weergegeven. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

 

5        BEOORDELING

5.1        De raad heeft uitsluitend klachtonderdelen c) en d) (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Het beroep van verweerster richt zich tegen de beslissing van de raad over deze klachtonderdelen. Namens klagers is geen beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. In de reactie op het beroepschrift van verweerster heeft de gemachtigde van klagers aan het hof verzocht zich ambtshalve uit te laten over de ongegrond verklaarde klachtonderdelen. Het hof ziet daartoe echter geen aanleiding. Aan de orde zijn daarom slechts klachtonderdelen c) en d), voor zover deze door de raad gegrond zijn verklaard.

5.2        Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de gegrond verklaarde klachtonderdelen te komen dan de raad. Het hof sluit zich in zoverre aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog aanvullend naar voren is gebracht door verweerster, leidt het hof niet tot een ander oordeel.

5.3        De raad heeft de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat niet met deze maatregel kan worden volstaan. Het hof acht de gegrond verklaarde klachtonderdelen ernstige feiten. Verweerster heeft immers in dezelfde zaak zowel zonder toestemming uitlatingen gedaan over schikkingsonderhandelingen, als een confraternele brief naar het hof gestuurd terwijl de zaak al voor arrest stond. Ter zitting in hoger beroep heeft verweerster geen blijk gegeven in te zien – ook niet in reactie op daarop betrekking hebbende vragen en opmerkingen van het hof – dat zij daarmee op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze heeft gehandeld. Verweerster verwijst slechts naar het (in haar visie laakbare) optreden van de advocaat van de wederpartij in de procedure waarin de gedragingen plaatsvonden. De door verweerster gestelde – maar het hof niet gebleken – laakbare handelwijze van de advocaat van de wederpartij kan niet als excuus dienen voor het laakbare handelen van verweerster. Het hof is van oordeel dat het handelen van verweerster zodanig ontoelaatbaar is dat een verzwaring van de maatregel op zijn plaats is.

5.4        Verweerster heeft na afloop van de zitting nog een mailbericht gestuurd aan het hof met opmerkingen over haar tuchtrechtelijk verleden (meer in het bijzonder, dat haar bij navraag door de Orde is bevestigd dat niet eerder een klacht tegen haar gegrond is bevonden). Dit mailbericht heeft het hof geen aanleiding gegeven het onderzoek te heropenen.

5.5        Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat de beslissing van de raad uitsluitend moet worden vernietigd voor zover aan verweerster de maatregel van waarschuwing is opgelegd. De beslissing van de raad dient voor het overige te worden bekrachtigd.

5.6        Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 25,- reiskosten van klagers;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 750,- kosten van de Staat.

5.7        Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klagers. Klagers moeten daarvoor tijdig het rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerster.

5.8        Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

5.9        Omdat het hof de beslissing van de raad met daarin een proceskostenveroordeling deels bekrachtigt, moet verweerster de proceskosten van de procedure bij de raad ook voldoen. Per 1 maart 2020 zijn andere afspraken tussen de Staat en de Nederlandse Orde van Advocaten gemaakt over de wijze waarop deze proceskosten moeten worden betaald. De raad heeft hier nog geen rekening mee kunnen houden. Daarom bekrachtigt het hof de proceskostenveroordeling zoals de raad die aan verweerster heeft opgelegd maar bepaalt daarbij, in verband met de nieuwe afspraak, dat verweerster het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, zal overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer van de raad.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 november 2019, gewezen onder nummer 18-948, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover aan verweerster de maatregel van waarschuwing is opgelegd;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

-        legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-        bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige;

-        veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 25,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

-        veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

-        bekrachtigt de proceskostenveroordeling van verweerster zoals die door de raad is opgelegd, behalve voor wat betreft de wijze van betaling en bepaalt dat deze proceskostenveroordeling van € 1.250,- in zijn geheel aan de Nederlandse Orde van Advocaten wordt betaald, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, M.L. Weerkamp, J.A. Schaap en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2020.

griffier                voorzitter

De beslissing is verzonden op 21 augustus 2020.