Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:52

Zaaknummer

20-254/DB/ZWB/D

Inhoudsindicatie

Ter zitting van de raad is gebleken dat de advocaat verzekerd is voor beroepsaansprakelijkheid. Het eerste onderdeel van het bezwaar van de deken is hiermee ongegrond.

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft zich, door niet te reageren op herhaalde verzoeken van de deken om informatie en door de door haar werkgeefster reeds op 14 februari 2020 afgegeven verklaring niet aan de deken te doen toekomen, waardoor de deken op 7 april 2020 genoodzaakt was een dekenbezwaar in te dienen, zich niet gedragen zoals van een behoorlijk advocaat verwacht mag worden.

Inhoudsindicatie

Bezwaar ged gegrond, berisping

Uitspraak

 

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 20 juli 2020

in de zaak 20-254/DB/ZWB/D

 

naar aanleiding van het bezwaar van:

 

deken

 

over:

 

verweerster

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Op 7 april 2020 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Op 8 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-041 van de deken ontvangen.

1.3      De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 juli 2020. Daarbij was de deken aanwezig. Verweerster is ter zitting niet verschenen. De gemachtigde van verweerster heeft de ochtend voor de zitting verzocht om een nieuwe datum te bepalen voor een mondelinge behandeling omdat verweerster de oproeping van 26 mei 2020 niet had ontvangen en verweerster aldus niet behoorlijk was opgeroepen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt, waarin is opgenomen dat op het aanhoudingsverzoek in deze uitspraak zal worden beslist.

1.4      De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

 

2          BESLISSING OP VERZOEK OM AANHOUDING

2.1     De raad wijst het namens verweerster ingediend verzoek om een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling te bepalen af. De raad stelt vast dat verweerster bij brief van 26 mei 2020 is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 6 juli 2020. De oproep is op die datum per aangetekende email en per gewone email aan verweerster verzonden. De email is verzonden aan het aan de raad opgegeven en door verweerster in haar correspondentie met de raad gebruikte e-mailadres. De raad heeft geen bericht ontvangen waaruit blijkt dat het bericht niet door verweerster is ontvangen. Uit het statusoverzicht Aangetekend mailen blijkt dat de aangetekende email op 10 juni 2020 is verwijderd wegens het verstrijken van de ophaaltermijn. Ingevolge het bepaalde in artikel 1 sub c en d van het emailreglement gaat, indien de raad geen aanwijzing heeft dat de correspondentie niet is ontvangen, de raad er van uit dat de correspondentie is ontvangen. Verweerster is als ontvangende partij verantwoordelijk voor kennisneming van de correspondentie van de raad. Gelet op het bovenstaande gaat de raad er van uit dat verweerster de email van 26 mei 2020 heeft ontvangen en is verweerster behoorlijk opgeroepen. Nu het uitstelverzoek enkel is gegrond op het ontbreken van een behoorlijke oproep en hiervoor is overwogen dat verweerster behoorlijk is opgeroepen, wijst de raad het verzoek om een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling te bepalen af.

 

3          FEITEN

3.1      Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

3.2      Verweerster is op 21 november 2019 in dienst getreden bij  A. Voorheen oefende verweerster de praktijk als advocaat uit binnen haar Advocatenkantoor X. Verweerster heeft voormeld advocatenkantoor in december 2019 gesloten. De deken heeft verweerster verzocht om in verband met haar kantoorverplaatsing een professioneel statuut en een verzekeringsverklaring over te leggen. Verweerster heeft wel een professioneel statuut overgelegd, maar geen verzekeringsverklaring.

3.3      Verweerster is er per email van 12 december 2019 op gewezen dat er nog geen verzekeringsverklaring was ontvangen. Zij is er tevens op gewezen dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering desgewenst ook kon worden ondergebracht bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van haar werkgever en dat in dat geval een verklaring nodig was van de werkgever dat hij verweerster niet aansprakelijk zou stellen voor schade die zij in de beroepsuitoefening als advocaat mogelijk aan haar werkgever zou toebrengen. Op 3 februari 2020 is per email een rappel aan verweerster toegezonden en op 13 februari 2020 is verweerster telefonisch herinnerd aan het verzoek om een verklaring betreffende haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering over te leggen. Per email van 19 februari 2020 is verweerster nogmaals herinnerd aan het verzoek om een verzekeringsverklaring over te leggen en is aan verweerster een dekenbezwaar aangezegd wegens het onttrekken aan het toezicht van de deken. Op 28 februari 2020 heeft de stafjurist vergeefs telefonisch contact met verweerster opgenomen. Zij heeft per email van 28 februari 2020 haar terugbelverzoek voor 2 maart 2020 bevestigd. Zij kondigde aan dat indien verweerster  weer niet zou reageren het dekenbezwaar onafwendbaar was. Verweerster antwoordde per email van 3 maart 2020 dat het haar niet was gelukt om op 2 maart 2020 telefonisch contact op te nemen en dat zij in die week nog contact zou opnemen. Zij schreef dat zij nog in afwachting van stukken was. Per email van 8 maart 2020 schreef verweerster het volgende : “Zie de bijlage voor mijn reactie”. De stafjurist heeft verweerster per email van 9 maart 2020 bericht dat de bijlage ontbrak. Hierop is door verweerster niet gereageerd.

3.4      De stafjurist heeft per email van 20 maart 2020 een concept dekenbezwaar aan verweerster toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren tot 27 maart 2020. De stafjurist heeft verweerster per email van 30 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om per omgaande te reageren. Een reactie van de zijde van verweerster is wederom uitgebleven.

 

4          bezwaar

4.1      Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerster het volgende.

a)         Verweerster heeft gehandeld in strijd met artikel 6.24 lid 2 Voda

b)         Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 29

 

          De deken heeft zijn bezwaar als volgt toegelicht:

4.2       Verweerster heeft geen verzekeringsverklaring terzake het risico van haar beroepsaansprakelijkheid overgelegd aan de deken, noch een vrijwaringsverklaring van haar werkgever als bedoeld in voormeld artikel.

4.3       Verweerster heeft geen medewerking verleend aan een verzoek van de deken om de door hem gevraagde inlichtingen te verstrekken. 

 

5          VERWEER

5.1      De deken heeft zijn dekenbezwaar in concept aan verweerster voorgelegd en haar in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. De deken heeft van verweerster geen reactie ontvangen. Ter zitting van de raad is verweerster niet verschenen.

 

6          BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

6.1      De deken heeft ter zitting van de raad verklaard dat hij om 11.55 uur van de gemachtigde van verweerster de werkgeversverklaring d.d. 14 februari 2020 heeft ontvangen, waaruit blijkt dat verweerster voor beroepsaansprakelijkheid is verzekerd. De deken heeft zijn ongenoegen uitgesproken dat de werkgeversverklaring reeds op 14 februari 2020 is afgegeven en dat deze verklaring ondanks meerdere rappellen, ook na afgifte van de werkgeversverklaring, niet aan de deken is toegezonden. De deken heeft zich op 7 april 2020 genoodzaakt gezien een dekenbezwaar in te dienen, terwijl de werkgeefstersverklaring al op 14 februari 2020 was afgegeven.

6.2      De wijze waarop verweerster zich ten opzichte van de deken heeft gedragen zal de raad beoordelen bij de beoordeling van klachtonderdeel b). Klachtonderdeel a) heeft betrekking op het handelen in strijd met artikel 6.24  Voda. De raad stelt op grond van de mededeling van de deken ter zitting vast dat uit de verklaring van de werkgeefster blijkt dat verweerster met ingang van de datum waarop zij bij A in dienst is getreden via de verzekering van haar werkgeefster is verzekerd voor beroepsaansprakelijkheid. Hiermee is komen vast te staan dat verweerster niet in strijd met artikel 6.24 lid 2 Voda heeft gehandeld. De raad zal klachtonderdeel a) daarom ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

6.3      Vast staat dat verweerster, ondanks herhaalde rappellen van of namens de deken niet heeft gereageerd, zelfs niet nadat de verklaring door de werkgeefster, waar specifiek door de deken naar was gevraagd, was afgegeven. Mogelijk heeft verweerster de werkgeefstersverklaring per email van 8 maart 2020 aan de deken willen toesturen, maar toen haar te kennen werd gegeven dat de bijlage, waarnaar zij verwees, niet was bijgevoegd, heeft verweerster niet gereageerd. Verweerster heeft evenmin gereageerd op het namens de deken aan haar toegezonden concept dekenbezwaar. Verweerster heeft door niet althans niet adequaat te reageren op de verzoeken van de deken om informatie en door de door haar werkgeefster op 14 februari 2020 afgegeven verklaring niet aan de deken te doen toekomen, zich niet gedragen zoals van een behoorlijk advocaat verwacht mag worden.

6.4      In de advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de advocatenpraktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Door niet althans niet inhoudelijk te antwoorden en ook niet te reageren op latere verzoeken van de deken belemmerde verweerster de deken in diens hiervoor omschreven taakuitoefening.

 

7          MAATREGEL

7.1      Het als advocaat belemmeren van een deken in diens toezichthoudende taak valt die advocaat dusdanig ernstig aan te rekenen dat de maatregel berisping een adequate maatregel is.

 

8          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1      Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster. op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

 

8.2       Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer..

 

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het verzoek om een nieuwe datum voor een mondelinge datum te bepalen af;

- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel b gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar .bij vervroeging op 20 juli 2020.

 

 

Griffier                                                                            Voorzitter