Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:232

Zaaknummer

18-908

Inhoudsindicatie

Klacht van cliënt tegen zijn advocaat dat hij in strijd met de wens van klager hoger beroep heeft ingesteld waardoor ISD-maatregel later is ingegaan en klager langer heeft vastgezeten. Klacht gegrond. Voordat hij overging tot instellen van hoger beroep, had advocaat zeker moeten stellen dat dit overeenkomstig de wens van zijn cliënt was, gelet op het feit dat hoger beroep in dit geval onmiddellijk gevolgen zou hebben voor klager. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 28 oktober 2019

in de zaak 18-908

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 4 januari 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij ongedateerde brief aan de raad, met kenmerk K 18/08, door de raad ontvangen op

14 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 september 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft klager in 2017 bijgestaan in een strafzaak.

2.3    Op 3 oktober 2017 is de strafzaak ter zitting van de rechtbank Gelderland behandeld.

2.4    De rechtbank Gelderland heeft bij strafvonnis van 17 oktober 2017 aan klager de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaar.

Klager was ten tijde van de uitspraak gedetineerd.

2.5    Op 17 oktober 2017 heeft een kantoorgenoot van verweerder de uitspraak telefonisch aan klager doorgegeven. Klager heeft hierop gereageerd met de opmerking dat hij wilde nadenken over de uitspraak.

2.6    Verweerder heeft op 31 oktober 2017 namens verweerder hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 oktober 2017.

2.7    Bij brief van 22 november 2017 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij voor de zekerheid namens klager hoger beroep heeft ingesteld. Verweerder heeft klager verzocht om zo spoedig mogelijk een beslissing te nemen over het al dan niet intrekken van het hoger beroep.

2.8    Op 5 december 2017 heeft klager verweerder telefonisch meegedeeld dat hij die dag pas de brief van 22 november 2017 van verweerder had ontvangen en dat hij een zo spoedig mogelijke intrekking van het hoger beroep wenste.

2.9    Verweerder heeft op 5 december 2017 het hoger beroep namens klager ingetrokken. Hij heeft dit in zijn brief van 5 december 2017 aan klager bevestigd.

2.10    Naar aanleiding van de op 4 januari 2018 door klager bij de deken ingediende klacht heeft begin februari 2018 telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarna klager zijn klacht heeft ingetrokken. Tussen klager en verweerder is afgesproken dat verweerder een aantal aanvullende werkzaamheden zou verrichten.

2.11    Verweerder heeft bij e-mails van 16 februari 2018 en 23 maart 2018 het Openbaar Ministerie vragen gesteld over de juistheid van de op de registratiekaart van klager vermelde gegevens. Verweerder heeft bij brief van 26 april 2018 de door het Openbaar Ministerie verstrekte informatie naar klager doorgestuurd.

2.12    Klager heeft de deken op 27 mei 2018 bericht dat hij zijn eerder ingetrokken klacht toch wilde doorzetten.

3    KLACHT

Tijdens de zitting heeft klager verklaard dat zijn klacht beperkt is tot het verwijt dat verweerder hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 17 oktober 2017, terwijl klager na afloop van de zitting op 3 oktober 2017 duidelijk heeft gezegd niet in hoger beroep te willen gaan. Hierdoor is de ISD-maatregel later ingegaan en heeft klager, naar hij stelt, 47 dagen langer vastgezeten dan zonder het ingestelde hoger beroep het geval zou zijn geweest.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft primair als verweer aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het in strijd is met een goede procesorde om een eerder afgehandelde en ingetrokken klacht opnieuw aan de orde te stellen, zonder dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die dit rechtvaardigen.

4.2    Verweerder heeft subsidiair aangevoerd dat hij overeenkomstig de wensen van klager heeft gehandeld. Hij heeft nadrukkelijk betwist dat klager na afloop van de zitting hem heeft meegedeeld dat hij geen hoger beroep wilde instellen. Verweerder heeft aangevoerd dat klager juist bij het uiteengaan in de rechtszaak heeft ingestemd met het voorstel van verweerder om hoger beroep in te stellen als een ISD-maatregel zou worden opgelegd. Ook in het voortraject heeft klager meermaals kenbaar gemaakt zich te willen verzetten tegen oplegging van een ISD-maatregel. Het instellen van het hoger beroep was dan ook overeenkomstig de wens van klager. Verweerder heeft erop gewezen dat klager ook zelf het hoger beroep had kunnen intrekken.

5    BEOORDELING

5.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht jegens verweerder. De raad oordeelt hierover als volgt.

De raad stelt vast dat het in artikel 47b Advocatenwet neergelegde ne bis in idem beginsel in het onderhavige geval niet van toepassing is, aangezien niet onherroepelijk op de eerder ingediende klacht is beslist. De raad is van oordeel dat de voortzetting van de klacht nadat deze eerder was ingetrokken evenmin in strijd is met de goede procesorde. Tijdens de zitting is namelijk gebleken dat in de beleving van klager de door verweerder gemaakte fout zou worden hersteld, in die zin dat verweerder er bij het Openbaar Ministerie voor zou zorgen dat klager de te veel gezeten dagen terug zou krijgen. In dit licht bezien is het voorstelbaar dat klager de klacht heeft doen herleven nadat hem was gebleken dat deze dagen niet zouden worden kwijtgescholden. De raad verwerpt derhalve het primaire verweer van verweerder. Klager kan in zijn klacht worden ontvangen.

5.2    De raad beoordeelt de klacht inhoudelijk als volgt. De raad constateert dat klager door het instellen van het hoger beroep langer heeft vastgezeten dan wanneer dit niet was gebeurd. Verweerder heeft dit tijdens de zitting desgevraagd ook erkend. Klager zat ten tijde van de uitspraak in voorlopige hechtenis. Andere strafvonnissen moesten nog ten uitvoer worden gelegd voordat de ISD-maatregel kon aanvangen. De voorlopige hechtenis kon niet eerder worden opgeheven dan na intrekking van het hoger beroep, waardoor het strafvonnis van 17 oktober 2017 onherroepelijk was geworden. Daarna pas konden de andere nog openstaande strafvonnissen ten uitvoer worden gelegd.

5.3    Niet kan worden vastgesteld dat klager na afloop van de zitting van 3 oktober 2017 heeft gezegd niet in hoger beroep te willen gaan, nu verweerder dit met nadruk heeft ontkend. Dit neemt echter niet weg dat verweerder voordat hij overging tot het instellen van hoger beroep, zeker had moeten stellen dat dit overeenkomstig de wens van klager was, gelet op het feit dat het instellen van hoger beroep in dit geval onmiddellijk gevolgen zou hebben voor klager. De raad is van oordeel dat verweerder dit onvoldoende heeft gedaan.

Gelet op gedragsregel 16 lid 1 mag van een naar behoren handelend advocaat namelijk worden verwacht dat hij direct na de uitspraak, onder toezending van de beslissing, bij zijn cliënt verifieert of hij daadwerkelijk in hoger beroep wenst te gaan. Het is in dat geval onvoldoende om af te gaan op eerdere uitspraken van een cliënt.

5.4    Afgezien van het voorgaande, had de opmerking van klager tegen de kantoorgenoot van verweerder dat hij wilde nadenken over het strafvonnis, hetgeen niet door verweerder is bestreden, direct aanleiding moeten zijn geweest voor verweerder om bij klager na te gaan of hij van gedachten was veranderd ter zake het hoger beroep, alvorens dat hoger beroep ook in te stellen.

5.5    Nu verweerder niet van tevoren met klager contact heeft opgenomen over het instellen van hoger beroep, had hij klager in ieder geval direct na het instellen van hoger beroep daarvan op de hoogte moeten stellen, waardoor klager de gelegenheid had gehad om het hoger beroep direct weer in te (laten) trekken.

5.6    De raad is van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten. De klacht zal dan ook gegrond worden verklaard.

6    MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging acht de raad oplegging van de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 25,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 25,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-908.

7.5    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-908.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, C.W.J. Okkerse, L.A.M.J. Pütz, P.P. Verdoorn, leden en bijgestaan door

mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2019.

griffier  

                                                                        voorzitter