Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-12-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:223

Zaaknummer

160169

Inhoudsindicatie

De voorzitter van de raad heeft de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Na verzet van klager heeft de raad het verzet ongegrond verklaard. Geen van de door klager aangevoerde gronden leidt tot het oordeel dat bij de behandeling door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Klager is mitsdien niet ontvankelijk, zodat het hoger beroep zal worden afgewezen.

Uitspraak

Beslissing

                                   

van 2 december 2016   

in de zaak 160169

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 20 juni 2016, gewezen onder nummer 15-683/A/DH, aan partijen toegezonden op 20 juni 2016, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 4 februari 2016, waarbij de voorzitter de klacht van klager tegen verweerder in alle onderdelen kennelijk ongegrond heeft verklaard, ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:131. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 juni 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van klager van 23 juli 2016;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van verweerder van 26 augustus 2016;

-    de brief van verweerder van 22 september 2016;

-    de brief van klager van 4 oktober 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 oktober 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de aanwijzing ex artikel 13 Advocatenwet niet heeft uitgevoerd;

b) een noodzakelijke bespreking met klager heeft geweigerd;

c) geweigerd heeft kennis te nemen van de volledige procesdossiers, ten gevolge waarvan verweerder heeft geadviseerd op basis van onvolledige dossiers;

d) geweigerd heeft de (inhoudelijke) e-mailberichten van klager te lezen;

e) op 1 juni 2015 een cassatieadvies heeft uitgebracht, waarin hij kritiekloos het standpunt van de wederpartij heeft overgenomen;

f) geweigerd heeft de procedure met zaaknummer X te heropenen om ontbinding van de schikking te vorderen en een einduitspraak van het gerechtshof Den Haag te vragen;

g) geweigerd heeft de procedure met zaaknummer Y opnieuw op de rol te zetten om alsnog een geldige einduitspraak van het gerechtshof Den Haag te vragen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

De deken heeft op een verzoek van klager op de voet van art. 13 Advocatenwet verweerder bij brief van 22 mei 2015 aangewezen om klager schriftelijk te adviseren over de mogelijkheid om cassatie in te stellen in twee zaken waarin een procedure was gevoerd bij het gerechtshof in Den Haag (onder rolnrs. X en Y) en eventueel cassatie voor hem in te stellen. Verweerder heeft bij brief van 1 juni 2015 aan klager cassatieadvies uitgebracht en geconcludeerd dat het arrest in de zaak onder eerstgenoemd rolnummer geen aanknopingspunten voor cassatie biedt en dat in de zaak onder rolnr. Y geen arrest is gewezen maar ter zitting een vaststellingsovereenkomst is gesloten, zodat geen cassatieberoep open staat. Klager heeft op 10 september 2015 bovengenoemde klacht tegen verweerder ingediend.

5    BEOORDELING

5.1    De voorzitter van de raad heeft de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Na verzet van klager heeft de raad het verzet ongegrond verklaard.

5.2    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.

Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

5.3    Klager heeft in dat verband aangevoerd dat de raad een beslissing bevestigt van een voorzitter die geen lid van de rechterlijke macht is, dat de beslissing het verloop van de procedure onjuist en onvolledig vermeldt, dat de Haagse deken hier onbevoegd was, dat de beslissing van de raad niet gemotiveerd is, dat de raad art. 46h Advocatenwet toepast voor een doel waarvoor het niet is gegeven, en dat de verzetsbeslissing in strijd is met diverse wetsartikelen, waaronder art. 17-18 Grondwet en art. 6 EVRM.

5.4    Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat het gestelde in het beroepschrift zijn inziens een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod niet rechtvaardigt, en dat de klacht ongegrond is. 

5.5    Klager heeft bij brief van 22 september 2016 de formele gronden voor ontvankelijkheid met drie punten aangevuld. Deze gronden zijn echter na afloop van de appeltermijn van 30 dagen na verzending van de beslissing van de raad aangevoerd, zodat het hof daarop geen acht kan slaan.

5.6    Het hof oordeelt als volgt omtrent de door klager aangevoerde gronden die volgens klager meebrengen dat het appelverbod in dit geval moet worden doorbroken.

De voorzitter van de raad die de beslissing van 4 februari 2016 heeft gewezen is en was wel degelijk lid van de rechterlijke macht. Als klager dat destijds niet op de website van de raad heeft kunnen vinden, had hij bij de griffie van de raad daarnaar kunnen informeren.

In de verzetbeslissing van 20 juni 2016 is het verloop van de procedure zakelijk weergegeven. Het klachtdossier van de deken, waarvan de raad kennis heeft genomen, omvat ook de met partijen gevoerde correspondentie.

Klager leidt ten onrechte uit het feit dat in sub 1.5 van de beslissing van de raad de zitting op 9 mei 2016 wordt vermeld, en daarna in sub 1.6 de beslissing van de voorzitter en het verzetschrift, af dat de raad van die laatste stukken pas na de zitting kennis heeft genomen.

Als de raad het eens is met de beslissing van de voorzitter, zoals in dit geval, volstaat een verkorte motivering met verwijzing naar de motivering in de beslissing waarvan verzet; dat levert geen schending van enig artikel van de Grondwet, het EVRM, enig ander door klager aangehaald wetsartikel of schending van een fundamenteel rechtsbeginsel op. Daarmee is evenmin art. 46h Advocatenwet door de raad voor een ander doel toegepast dan waarvoor het is gegeven.

5.7    Omdat verweerder lid is van de Haagse Raad van Discipline heeft het hof op grond van art. 46a lid 3 Advocatenwet bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 4 december 2015 een andere raad, namelijk de raad in het ressort Amsterdam, aangewezen voor de behandeling van de klacht van klager tegen verweerder. Die beslissing brengt echter niet mee dat het vooronderzoek ook door een andere deken moet worden gedaan. De Haagse deken bleef in dit geval dus bevoegd. Daaraan doet niet af dat de deken in Amsterdam zich per ongeluk in het onderzoek, dat al door de Haagse deken was aangevangen, heeft gemengd; de Amsterdamse deken heeft zich voor deze vergissing bij brief van 17 juni 2016 (door klager bij brief aan het hof van 4 oktober 2016 overgelegd) verontschuldigd.

5.8    Geen van de door klager aangevoerde gronden leidt tot het oordeel dat bij de behandeling door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Klager is mitsdien niet ontvankelijk, zodat het hoger beroep zal worden afgewezen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst af het door klager tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 20 juni 2016, onder nummer 15-683/A/DH, ingestelde hoger beroep.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2016.

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 2 december 2016.