Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:210
Zaaknummer
18-484
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing: op basis van de vastgestelde feiten en gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan door onvoldoende voortvarend en adequaat te handelen. Niet is gebleken dat klager op enig moment aan verweerder opdracht heeft gegeven om een kort geding te starten. In de geschetste situatie bestond voor verweerder ook geen noodzaak om een dergelijke procedure aan klager te adviseren. Als onweersproken heeft verweerder in dit kader nog aangevoerd dat de insteek van klager was om zijn accountant weer snel aan het werk te krijgen, niet om tijdrovend te procederen. Daarbij komt dat, zoals blijkt uit zijn e-mails van december 2017 en januari 2018, het juist klager was die meermaals aan verweerder heeft gevraagd om zijn werkzaamheden op te schorten, voordat klager heeft besloten om zijn opdracht bij verweerder eind januari 2018 in te trekken. Onder deze omstandigheid kan klager niet achteraf verweerder verwijten dat hij niet al in januari 2018 resultaat had bereikt met zijn werkzaamheden, zoals verweerder dat eerder tijdens de intake in november 2017 met klager had besproken. Geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijt met betrekking tot de communicatie, nu klager door eenmalig niet-reageren door verweerder niet in zijn belangen is geschaad. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 22 augustus 2018
in de zaak 18-484
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 21 juni 2018 met kenmerk 2018 KNN039/ z532216, door de raad ontvangen op 22 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 In verband met zijn emigratie naar Frankrijk heeft klager zich tot een administratiekantoor gewend in verband met de afwikkeling van een aantal kwesties op fiscaal en financieel gebied in Nederland. Bij brief van 31 mei 2017 heeft klager het administratiekantoor in gebreke gesteld. Klager heeft zich eerst tot mr. De V gewend, die als advocaat/informele mediator heeft getracht het geschil tussen klager en het administratiekantoor op te lossen. Dat is niet gelukt.
1.2 In oktober 2017 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek om hem bij te staan in zijn (civiele) geschil met het administratiekantoor.
1.3 Per e-mail van 10 november 2017 heeft verweerder de hem verstrekte opdracht aan klager bevestigd. Daarin staat onder meer vermeld:
“In principe behandel ik uw zaak persoonlijk. Wanneer een andere advocaat in uw zaak moet waarnemen, wordt u daarover geïnformeerd. (…)
Daarnaast heb ik met u de kosten van rechtsbijstand besproken. (…) Wat wij hebben besproken over de toevoeging (gesubsidieerde rechtsbijstand) vindt u terug op de website van de Raad voor Rechtsbijstand (…).
Inmiddels heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan u een toevoeging verstrekt met een eigen bijdrage ad € 143,-. Een kopie van de toevoeging treft u bijgaand aan. (…)
Het kan zijn dat de Raad voor Rechtsbijstand beslist dat u niet in aanmerking komt voor een toevoeging. In dat geval ben ik met u overeengekomen dat ik u mijn uurtarief van (…) in rekening breng voor de door mij verrichte werkzaamheden. Dus ook als u na het beëindigen van mijn werkzaamheden niet in aanmerking blijkt te komen voor een toevoeging. (…)
De werkzaamheden worden verricht onder toepasselijkheid van de op de achterkant van ons briefpapier en op onze website (…) vermelde algemene voorwaarden. (…).”
In artikel 10 van de algemene voorwaarden is de klachtenregeling van het kantoor van verweerder toepasselijk verklaard.
1.4 Bij brief van 21 november 2017 heeft verweerder namens klager het administratiekantoor gesommeerd om de administratie van klager af te geven aan verweerder dan wel aan klager. Per e-mail van 11 december 2017 heeft hij het administratiekantoor gerappelleerd.
1.5 Per e-mail van 11 december 2017 aan verweerder heeft klager zich afgevraagd of een kort geding tegen het administratiekantoor niet de voorkeur zou hebben boven een tijdrovende gewone civiele procedure en toegelicht waarin volgens hem het spoedeisende karakter lag en verweerder verzocht om hem daarin te adviseren.
1.6 Per e-mail van 13 december 2017 heeft klager aan verweerder laten weten dat hij inmiddels contact met het administratiekantoor had gehad, concrete afspraken heeft gemaakt over het ophalen van zijn administratie, en verweerder verzocht om zijn juridische bijstand voorlopig op te schorten tot het moment dat het administratiekantoor de afspraken is nagekomen. Diezelfde dag heeft het administratiekantoor telefonisch contact gehad met klager.
1.7 Per e-mail van 14 december 2017 heeft verweerder aan klager bericht dat, gelet op de door klager met het administratiekantoor gemaakte afspraken, zijn werkzaamheden tot een einde waren gekomen en hij over zou gaan tot sluiting van het dossier.
1.8 Hierop heeft klager per e-mail van 18 december 2017 gereageerd en verweerder gemeld dat sluiting van het dossier niet de bedoeling was gezien zijn negatieve ervaringen met het administratiekantoor bij nakoming van afspraken en verweerder verzocht daarop te reageren.
1.9 Per e-mail van 4 januari 2018 heeft klager aan verweerder laten weten dat het administratiekantoor de gemaakte afspraken niet is nagekomen en heeft verzocht om het dossier te heropenen en opnieuw actie te ondernemen.
1.10 Per e-mails van 8 en 9 januari 2018 heeft klager onder meer aan verweerder laten weten dat hij zelf telefonisch contact had geprobeerd te krijgen met het administratiekantoor en dat dat op 9 januari 2018 was gelukt, de ‘lopende zaken’ toen weer zijn besproken en afspraken zijn gemaakt over het vervolg. En voorts:
“U vraagt mij nu om [het administratiekantoor] te bellen. Dat heb ik (zie eerste regel van dit bericht) gedaan. Uiteraard gaat zij [het administratiekantoor; toevoeging Vz] mij zeggen dat de week waarin zij antwoord van de belastingdienst verwacht te ontvangen - op deze maandag 8/1 nog maar net is begonnen. En uiteraard blijf ik -weer- afwachten tot volgende week, tot volgende maand, tot volgend jaar…
(…) U zei mij tijdens de intake (16/11) dat afhandeling voor half-januari zou moeten lukken. Dat is nog ongeveer één week.. (…).”
1.11 Per e-mail van 30 januari 2018 van klager aan verweerder heeft hij gemeld niets van het administratiekantoor te hebben vernomen en ontevreden te zijn over het optreden van verweerder in zijn zaak. Daarop heeft verweerder diezelfde dag per e-mail aan klager laten weten dat diens e-mail onduidelijk en onsamenhangend was, omdat ze op 8 januari 2018 met elkaar hadden afgesproken dat klager contact zou zoeken met het administratiekantoor en dat klager, zoals dat blijkt uit zijn e-mail van 9 januari 2018, daarna op een reactie zou wachten van het administratiekantoor. Voorts heeft verweerder klager verzocht om telefonisch contact met hem op te nemen. Klager heeft diezelfde dag per e-mail verweerder ontheven van zijn werkzaamheden en verzocht om hem voor het vervolg van de zaak in verbinding te brengen met een kantoorgenoot voor bijstand, gevraagd of verweerder nog iets met hem wilde bespreken over de in te dienen klacht en tot slot gevraagd om de klachtenregeling van zijn kantoor toe te sturen.
1.12 Per e-mail van 12 februari 2018 heeft klager een klacht jegens verweerder ingediend bij zijn kantoor. De klachtenfunctionaris van het kantoor, mr. V, heeft daarop per e-mail van 26 februari 2018 inhoudelijk gereageerd.
1.13 Per e-mail van 16 februari 2016 heeft verweerder aan klager gevraagd of hij telefonisch contact met hem zou willen opnemen. Daarop heeft klager per kerende e-mail gereageerd dat hij telefonisch prima bereikbaar was maar liever wilde mailen en een klacht aangekondigd.
1.14 Bij webformulier van 9 maart 2018, aangevuld bij e-mail van 20 maart 2018, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) een ondeugdelijke opdrachtbevestiging op te stellen.
Toelichting:
Volgens klager bevatte de opdrachtbevestiging slechts financiële afspraken en verwijzing naar de toepasselijke algemene voorwaarden van het kantoor van verweerder. De opdrachtbevestiging is daarmee niet in overeenstemming met de ‘Instructie opdrachtaanvaarding’ van de NOvA waarin zeven aandachtspunten worden genoemd;
b) onvoldoende voortvarend en adequaat op te treden, waardoor klager schade heeft geleden.
Toelichting:
Tijdens het intakegesprek op 16 november 2017 heeft verweerder laten weten dat de zaak vóór half januari 2018 afgehandeld zou kunnen zijn. Bij e-mail van 14 december 2017 heeft verweerder bericht dat hij het dossier ging sluiten terwijl op dat moment nog geen enkel resultaat was bereikt in het geschil van klager met het administratiekantoor. Ook later heeft verweerder niets meer voor klager ondernomen of vinger aan de pols gehouden, dat terwijl de kwestie al jarenlang duurde. Op de suggestie van klager in zijn e-mail van 11 december 2017 om een kort geding te starten heeft verweerder niet eens gereageerd.
c) gebrekkig met klager te communiceren.
Toelichting:
Op de diverse e-mails van 18 december 2017 en van 4 en 8 januari 2018 van klager heeft verweerder niet of onvoldoende gereageerd. Op het drietal verzoeken van klager in zijn e-mail van 30 januari 2018 heeft verweerder niet eens gereageerd. Op dat laatste punt heeft de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder klager ook in het gelijk gesteld.
3 VERWEER
3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 In deze zaak staat centraal of verweerder het civiele geschil van klager met het administratiekantoor heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
4.2 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.3 De raad zal de verschillende klachtonderdelen, voor zover van toepassing, aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.4 Verweerder stelt dat zich op het standpunt dat de door klager aangehaalde ‘Instructie opdrachtaanvaarding’ van de NOvA geen bindend karakter heeft voor advocaten, nu deze ‘instructie’ niet op een Verordening van de Orde is gebaseerd en evenmin voortvloeit uit een concrete bepaling in de Gedragsregels. Volgens verweerder is dan ook geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter is het onderhavige verwijt van klager onvoldoende concreet onderbouwd. Daardoor kan niet worden vastgesteld op grond waarvan verweerder met de zijn opdrachtbevestiging jegens klager in strijd heeft gehandeld met de Advocatenwet of enige Verordening van de Orde of anderszins niet aan de kwaliteitseisen van een professioneel advocaat heeft voldaan. Nu een feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel b)
4.6 Volgens verweerder was het voorstel van klager in zijn e-mail van 11 december 2017 niet meer actueel na ontvangst van het e-mailbericht van klager van kort daarna, van 13 december 2017 waarin klager aan verweerder liet weten dat hij zijn werkzaamheden voorlopig mocht opschorten. Ook in de e-mail van 9 januari 2018 liet klager aan verweerder weten dat hij eerst verdere stappen van de accountant af wilde wachten. Daarna is geen enkel verzoek tot actie door verweerder ontvangen. Hij was dan ook onaangenaam getroffen door de inhoud van de e-mail van 30 januari 2018 waarin klager zich ineens over zijn werkzaamheden beklaagde.
4.7 Op basis van de vastgestelde feiten en gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan door onvoldoende voortvarend en adequaat te handelen. Niet is gebleken dat klager op enig moment aan verweerder opdracht heeft gegeven om een kort geding te starten. In de situatie dat in december 2017 en in januari 2018 kennelijk nog door klager onderhandeld werd met het accountantskantoor, bestond voor verweerder ook geen noodzaak om een dergelijke procedure aan klager te adviseren. Als onweersproken heeft verweerder in dit kader nog aangevoerd dat de insteek van klager was om zijn accountant weer snel aan het werk te krijgen, niet om tijdrovend te procederen. Daarbij komt dat, zoals blijkt uit zijn e-mails van december 2017 en januari 2018, het juist klager was die meermaals aan verweerder heeft gevraagd om zijn werkzaamheden op te schorten, voordat klager heeft besloten om zijn opdracht bij verweerder eind januari 2018 in te trekken. Onder deze omstandigheid kan klager niet achteraf verweerder verwijten dat hij niet al in januari 2018 resultaat had bereikt met zijn werkzaamheden, zoals verweerder dat eerder tijdens de intake in november 2017 met klager had besproken. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een andere conclusie leiden, is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.8 Verweerder stelt dat hij naar behoren op de diverse correspondentie van klager heeft gereageerd. Alleen op de e-mail van 30 januari 2018 van klager heeft hij niet meer gereageerd. Verweerder merkt op dat klager hem ook niet veel gelegenheid heeft geboden om te reageren, omdat klager al op 12 februari 2018 een klacht bij de klachtenfunctionaris van het kantoor had ingediend.
4.9 Uit het dossier is de voorzitter gebleken dat verweerder voldoende en voortvarend op de diverse e-mails van klager heeft gereageerd. Dat verweerder daarbij heeft geprobeerd om klager ook telefonisch te bereiken, terwijl klager had aangegeven dat liever niet te willen, kan begrijpelijkerwijs tot irritatie bij klager hebben geleid, maar dat alleen is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Verweerder heeft erkend, en zijn klachtenfunctionaris heeft dat ook geconstateerd, dat hij niet adequaat heeft gereageerd op de e-mail van 30 januari 2018 van klager, met daarin een drietal vragen. Als genoegdoening heeft verweerder daarom de door klager betaalde eigen bijdrage aan hem gerestitueerd. Onder deze omstandigheden en nu de voorzitter niet is gebleken dat klager door het niet beantwoorden van zijn e-mail van 30 januari 2018 in zijn belangen is geschaad, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klager geen sprake. Daarmee oordeelt de voorzitter ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 22 augustus 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 22 augustus 2018