Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:234

Zaaknummer

170169

Inhoudsindicatie

Nu de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht van klaagster gedeeltelijk als kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond heeft afgewezen betekent dit dat de Advocatenwet aan klaagster niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad waarbij het verzet van klaagster ongegrond is verklaard. Klaagster heeft een beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen door de raad gedaan, maar heeft dit beroep ingesteld ruimschoots na het verstrijken van de in artikel 56 lid 1 Advocatenwet genoemde termijn van 30 dagen na verzending van de bestreden beslissing van de raad. Het hof komt wegens termijnoverschrijding niet toe aan de beoordeling van de gestelde schendingen van fundamentele rechtsbeginselen en verklaart klaagster in  niet ontvankelijk in haar beroep.

Uitspraak

Beslissing                               

Van 27 november 2017

in de zaak 170169

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

de deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Klaagster heeft op 22 februari 2016 een klacht ingediend tegen de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (verder: de deken). De (plaatsvervangend) voorzitter, mr. G.A.F.M. Wouters, van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) heeft bij beslissing van 15 augustus 2016, gewezen onder nummer 16-292/DH/DHa, van de klacht van klaagster tegen de deken de klachtonderdelen a en e, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a Advocatenwet gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, namelijk voor zover het betreft het handelen van de deken vóór 22 februari 2013, de klachtonderdelen a en e, met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c Advocatenwet voor het overige kennelijk ongegrond verklaard, de klachtonderdelen b, f, g en h, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard, en de klachtonderdelen c, d en i, met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard.

1.2    Bij brief van 20 september 2016 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. Bij beslissing van 20 februari 2017, eveneens gewezen onder nummer 16-292/DH/DHa, heeft de raad het verzet van klaagster ongegrond verklaard.

1.3    De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:172 en de beslissing van de raad als ECLI:NL:TADRSGR:2017:54.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Bij brief gedateerd 6 juni 2017, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 7 juni 2017, heeft klaagster hoger beroep ingesteld. Op 7 juni 2017 heeft klaagster per e-mail nog aanvullende stukken aan het hof toegestuurd.

2.2    Bij brief van 21 juli 2017 is door de griffie van het hof aan klaagster medegedeeld dat het hoger beroep op 9 oktober 2017 zal worden behandeld door mrs. T. Zuidema, A.B.A.M. Ficq, J.A. Schaap, G.R.J. de Groot en L. Ritzema (verder: de behandelend kamer).

2.3    Bij brief van 15 augustus 2017 heeft klaagster aan mrs. T. Zuidema, A.B.A.M. Ficq, J.A. Schaap en G.R.J. de Groot verzocht zich te verschonen. Vervolgens heeft klaagster bij brief van 21 augustus 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend kamer.

2.4    Op 24 augustus 2017 is namens de voorzitter van de behandelend kamer aan klaagster bericht dat de zitting op 9 oktober 2017 doorgang zou vinden en dat zij haar bezwaren ter zitting nader zou kunnen toelichten.

2.5    Hierop heeft klaagster bij brief van 7 september 2017 een tweede wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend kamer.

2.6    De gewraakte leden van het hof hebben niet berust in de wraking en hebben op 26 september 2017 een reactie op de wrakingsverzoeken ingediend.

2.7    Bij beslissing van 6 oktober 2017 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling genomen hoeft te worden.

2.8    Vervolgens is de inhoudelijke behandeling van de zaak hervat.

2.9    Het hof heeft verder kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg en de antwoordmemorie van de deken.

2.10    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 oktober 2017, waar niemand is verschenen.

3    BEOORDELING

3.1    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.

3.2    Nu de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht van klaagster gedeeltelijk als kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond heeft afgewezen betekent dit dat de Advocatenwet aan klaagster niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad waarbij het verzet van klaagster ongegrond is verklaard.

3.3    Indien echter zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzet door de raad, kan dit rechtsmiddelenverbod worden doorbroken. Het is aan de klaagster om aan te geven welke fundamentele rechtsregel is geschonden.

3.4    Klaagster heeft een beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen door de raad gedaan, maar heeft dit beroep ingesteld ruimschoots na het verstrijken van de in artikel 56 lid 1 Advocatenwet genoemde termijn van 30 dagen na verzending van de bestreden beslissing van de raad. De enkele stelling dat een lid van de raad zou hebben geweigerd openheid van zaken te geven danwel de stelling dat de aangevallen beslissing (volstrekt) nietig zou zijn (voor zoveel die stellingen al juist zouden zijn) kunnen niet meebrengen dat hierdoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

3.5    Het hof komt wegens termijnoverschrijding niet toe aan de beoordeling van de gestelde schendingen van fundamentele rechtsbeginselen en zal klaagster in haar beroep niet ontvankelijk verklaren. Wat klaagster overigens te berde heeft gebracht behoeft daarom geen nadere bespreking.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 februari 2017, onder nummer 16-292/DH/DH-a.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, en mrs. L. Ritzema, A.B.A.P.M. Ficq, J.A. Schaap en G.R.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.

                   

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 27 november 2017.