Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:60

Zaaknummer

160307

Inhoudsindicatie

Art. 46h lid 7 Aw

Inhoudsindicatie

De stelling dat sprake is geweest van onjuiste beslissingen door de raad dan wel van onjuiste toepassing van de Advocatenwet en/of de gedragsregels kan eerst aan de orde komen als bij de behandeling door de raad fundamentele rechtsregels zijn geschonden. De opvatting van klager dat zijns inziens de raad onjuist heeft geoordeeld of rechts- dan wel gedragsregels heeft geschonden, levert dan ook geen grond op voor doorbreking van het appelverbod. Een fundamentele rechtsregel die zou zijn geschonden wordt door klager niet genoemd en het hof is daar ook niet van gebleken. Klager heeft aldus geen beroep gedaan op gronden die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van het appelverbod. Volgt afwijzing van het hoger beroep.

Uitspraak

Beslissing                                   

van 10 april 2017

in de zaak 160307

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 november 2016, gewezen onder nummer 16 462, aan partijen toegezonden op 15 november 2016 - waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 16 juni 2016, waarbij de voorzitter een klacht van klager tegen verweerder in alle onderdelen kennelijk ongegrond heeft verklaard - ongegrond is verklaard.

De beslissing van 15 november 2016 is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:227 en de voorzittersbeslissing van 16 juni 2016 is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:128.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 november 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van verweerder van 1 februari 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 februari 2017, waar klager is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) in oktober 2013 heeft geweigerd een advocaat aan te wijzen in de cassatieprocedure van klager tegen de heer W, welke procedure thans nog loopt;

    b) in februari 2014 heeft nagelaten te reageren op het feit dat mr. D weigerde een procedure voor klager te voeren en daarover niet in gesprek wilde met klager;

c) in mei 2015 heeft nagelaten te reageren op het feit dat mr. K weigerde een procedure voor klager te voeren en daarover niet in gesprek wilde met klager;

d) op 21 september 2015 heeft geweigerd een cassatieadvocaat aan te wijzen voor het geschil van klager met H;

e) als lid van de Raad van Toezicht en waarnemend deken misleiding van de rechtszoekende bevordert, doordat een rechtszoekende tegen betaling afgescheept wordt met vrijblijvende adviezen waarop geen enkele controle van kwaliteit mogelijk is.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen. Nu in het onderhavige geval de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht van klager als kennelijk ongegrond heeft afgewezen betekent dit dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad van 15 november 2016 waarbij het verzet van klager ongegrond is verklaard.

4.2    Indien echter zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzet door de raad, kan dit rechtsmiddelenverbod worden doorbroken. Het is aan de klager om aan te geven welke fundamentele rechtsregel is geschonden.

4.3    Klager heeft in zijn beroepschrift dienaangaande aangevoerd, kort samengevat, dat in de procedure bij de raad en in de uitspraak van 15 november 2016 sprake is (geweest) van schending van de kernwaarden genoemd in de Advocatenwet en de gedragsregels, met name van artikel 10 Advocatenwet juncto de artikelen 3:11-15 BW, en dat er redenen aan het algemeen belang ontleend zijn om de zaak voort te zetten op de voet van de artikelen 47a en 55 Advocatenwet.

4.4    Naar het oordeel van het hof zijn de artikelen 47a en 55 Advocatenwet niet op de onderhavige kwestie van toepassing. Artikel 47a Advocatenwet heeft betrekking op de situatie dat de klager de klacht heeft ingetrokken en artikel 55 Advocatenwet op de situatie dat sprake is van nodeloze vertraging van het onderzoek door de desbetreffende raad. Van beide situaties is hier geen sprake.

4.5    De stelling dat sprake is geweest van onjuiste beslissingen door de raad dan wel van onjuiste toepassing van de Advocatenwet en/of de gedragsregels kan eerst aan de orde kan komen als bij de behandeling door de raad fundamentele rechtsregels zijn geschonden. De opvatting van klager dat zijns inziens de raad onjuist heeft geoordeeld of rechts- dan wel gedragsregels heeft geschonden, levert dan ook geen grond op voor doorbreking van het appelverbod. Een fundamentele rechtsregel die zou zijn geschonden wordt door klager niet genoemd en het hof is daar ook niet van gebleken.

4.6    De klacht dat de raad (tucht)rechtelijke vragen onbeantwoord heeft gelaten faalt. De verwijzing naar de motivering van de voorzittersbeslissing is hier toereikend.

4.7    Klager heeft aldus geen beroep gedaan op gronden die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van het appelverbod, zodat het beroep van klager wordt verworpen en het hof niet toekomt aan de behandeling van de door klager ingediende grieven.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst af het door klager tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 november 2016, onder nummer 16-462, ingestelde hoger beroep.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. S.A. Boele en A.A.H. Zegers, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2017.

       

griffier    voorzitter

       

De beslissing is verzonden op 10 april 2017.