Naar boven ↑

Rechtspraak

Raadsbeslissing. Vast staat dat verweerder in een periode van drie maanden veertien brieven (per post en/of per e-mail) aan klaagster heeft gestuurd. De frequentie, de inhoud en de toonzetting van verweerders correspondentie aan klaagster zijn naar het oordeel van de raad zodanig dreigend van aard, dat de raad goed voorstelbaar acht dat klaagster verweerders correspondentie als intimiderend heeft ervaren. In de brieven van 25 mei 2024 tot en met 25 juli 2024 heeft verweerder klaagster aangeschreven als op te roepen getuige. Of en in hoeverre het handelen van verweerder in strijd komt met het bepaalde in gedragsregel 22 ligt niet ter beoordeling voor, nu klaagster niet over schending van gedragsregel 22 heeft geklaagd. Hoe dan ook past het een advocaat evenwel niet om een potentiële getuige zo onder druk te zetten. 
Gezien de inhoud van de e-mails van 25 en 30 juli 2024 is klaagster vanaf eind juli 2024 in de verhouding tot verweerder niet meer (alleen) een potentieel op te roepen getuige, maar is zij in de visie van verweerder kennelijk (ook) wederpartij van verweerders cliënten geworden. Verweerder heeft klaagster, nadat hij haar herhaaldelijk een getuigenverhoor in het vooruitzicht had gesteld, in diverse e-mailberichten duidelijk gemaakt dat hij op verschillende vlakken tegen haar zou (kunnen) gaan optreden en welke nadelige consequenties de kwestie voor haar zou (kunnen) hebben. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarmee de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid, overschreden. Gegrond. Berisping.