Naar boven ↑

Rechtspraak

Behandeld in Nieuwsbrief NOvA Tuchtrecht Updates - 2020-14

Klacht over eigen advocaat (beroep bij het hof ingesteld in 2003). Tegen de wil van de cliënt optreden bij ‘the International Criminal Tribunal for Rwanda’ van de VN (ICTR). Klager kreeg van de griffier van het ICTR een advocaat toegevoegd, die klager als derde keuze had vermeld. Klager heeft tegen die aanwijzing bezwaar gemaakt bij de griffier, waarop de griffier een afwijzende beslissing heeft gewezen. Verweerder heeft de griffier geïnformeerd aan te willen blijven als advocaat, ondanks het verzoek van klager aan hem om terug te treden als zijn advocaat. Beroep op ‘ne bis in idem’ van verweerder slaagt niet: de beslissing van de griffier van het ICTR is geen tuchtrechtelijke beslissing. Daarbij faalt de stelling van verweerder dat de (internationaalrechtelijke) gedragscode van het hof het nationale tuchtrecht uitsluit, omdat uit het wettelijk kader binnen het ICTR aan de Nederlandse tuchtrechter rechtstreekse aanvullende rechtsmacht volgt. Het hof oordeelt evenals de raad dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij gezien de moeizame verhouding met klager onvoldoende heeft geprobeerd om in het belang van zijn cliënt van zijn taak te worden ontheven. Verweerder had hierom zelfstandig kunnen verzoeken bij de griffier dan wel namens klager beroep in kunnen stellen tegen de beslissing van de griffier.  Klacht gegrond zonder oplegging van maatregel. Het hof bekrachtigt de overweging van de raad dat de overtuiging is verkregen dat verweerders afwegingen zijn ingegeven door integere en te respecteren motieven. Daarbij weegt het hof mee dat deze zaak uitzonderlijk lang heeft gelegen, terwijl dat niet aan verweerder te wijten is.