Naar boven ↑

Rechtspraak

Behandeld in Nieuwsbrief NOvA Tuchtrecht Updates - 2019-5

Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder zou feitelijk onjuiste informatie hebben verstrekt aan de kantonrechter. Tevens zou verweerder een voormalige advocaat van klager hebben aangeschreven en vertrouwelijke informatie met hem hebben gedeeld, terwijl hij wist dat deze advocaat niet meer voor klager optrad. In hoger beroep heeft klager daarnaast aangevoerd dat de voorzitter van de kamer van de raad die de bestreden beslissing heeft genomen niet in overeenstemming met art. 46b lid 2 Advocatenwet zou zijn benoemd, zodat de beslissing nietig is. Het hof verwerpt dit betoog bij gebrek aan feitelijke grondslag, nu deze (plaatsvervangend) voorzitter van de raad is benoemd door de hiertoe bevoegde Minister voor Rechtsbescherming. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder bij het verstrekken van informatie aan de kantonrechter ruimschoots is gebleven binnen de hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Ter zake van de gestelde schending van Regel 25 oordeelt het hof dat deze regel ziet op de verhouding van de advocaat tot zijn beroepsgroep, zodat klager hierop geen beroep kan doen, en verweerder overigens veeleer in de geest van deze gedragsregel lijkt te hebben gehandeld. Ter zake van de gestelde schending van Regel 3 lid 6 oordeelt het hof dat de derde aan wie verweerder volgens klager geen informatie had mogen verstrekken, de voormalig advocaat van klager is, die is onderworpen aan een geheimhoudingsplicht. Met de raad is het hof van oordeel dat het inkopiëren van de voormalig advocaat van klager onvoldoende ernstig is voor een tuchtrechtelijk verwijt. Het hof acht de klacht daarom ongegrond en bekrachtigt de beslissing van de raad.