Naar boven ↑

Rechtspraak

Behandeld in Nieuwsbrief NOvA Tuchtrecht Updates - 2019-2

In 2015 hebben klager en verweerder, ieder middellijk (verweerder via zijn advocatenvennootschap), deelgenomen in een nieuw opgerichte investeringsvennootschap, klaagster, waarbij klager en verweerder  ieder mede-aandeelhouder en mede-bestuurder van klaagster zijn geworden. Doordat verweerder de derdengeldenrekening van zijn advocatenkantoor ter beschikking heeft gesteld voor betaling van gelden door investeerders ten behoeve van de activiteiten van klaagster, via het e-mailadres van zijn advocatenkantoor met de bij klaagster betrokken partijen heeft gecorrespondeerd en doordat voorts bij die betrokkenen ook het vertrouwen is gewekt door verwijzing naar de functie van verweerder als advocaat, zijn er naar het oordeel van de raad voldoende aanknopingspunten en is sprake van dusdanige verwevenheid met de praktijkuitoefening van verweerder als advocaat om de door klagers verweten gedragingen van verweerder te toetsen aan het tuchtrecht voor advocaten en dus aan de maatstaven genoemd in artikel 46 Advocatenwet. Voor zover klagers verweerder aanspreken op zijn tekortschietende optreden als (mede-)bestuurder van klaagster, raakt dit niet zijn handelen als advocaat en worden klagers ten aanzien van die verwijten niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover klagers klagen over het (onjuiste) gebruik van de derdengeldrekening van verweerder, overweegt de raad dat tussen partijen niet ter discussie staat  dat de derdengeldrekening van verweerder is gebruikt voor het ontvangen en/of uitbetalen van geldbedragen die te maken hadden met de bedrijfsvoering van klaagster en niet met die van zijn advocatenpraktijk. Voor wat betreft het deelaspect ‘via zijn derdengeldrekening’ kunnen klagers niet als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd, omdat dit aspect het algemeen belang betreft waarvan het klachtrecht aan de deken toekomt. In zoverre zijn klagers ten aanzien van dat verwijt dan ook niet-ontvankelijk. De juistheid van het verdere verwijt, dat verweerder gelden die aan klaagster toebehoren van zijn derdengeldenrekening zou hebben verduisterd voor eigen financieel gewin, kan de raad niet vaststellen. Die klacht is dan ook ongegrond.