Naar boven ↑

Rechtspraak

De klacht valt uiteen in zes klachtonderdelen.

Twee klachtonderdelen betreffen het starten van procedures zonder instemming van klager.

Gelet op het feit dat schriftelijke vastlegging ontbreekt, althans verweerster haar stelling dat er opdracht gegeven is niet nader heeft onderbouwd, ook niet na uitdrukkelijk verzoek daartoe in een tussenbeschikking van de raad, acht de raad de klachtonderdelen gegrond.

De klacht dat verweerster ondanks toezegging, geen cassatieberoep heeft ingesteld, wordt eveneens gegrond verklaard. Verweerster verzuimt om haar stelling, dat zij aanstonds klager meegedeeld heeft geen cassatieberoep in te zullen stellen, nader te onderbouwen.

Het klachtonderdeel dat ziet op het niet verwerken van opmerkingen van klager in een concept memorie van grieven en het niet indienen van stukken naar aanleiding van een tussenarrest van het hof, acht de raad gegrond. Verweerster heeft nagelaten door haar geponeerde stellingen nader te onderbouwen althans heeft zij het klachtonderdeel onvoldoende weersproken.

Het klachtonderdeel dat ziet op het schenden van de geheimhoudingsverplichting die klager ten opzicht van verweerster heeft omdat deze in de klachtprocedure informatie uit het dossier van klager naar voren heeft gebracht, is ongegrond.

Een advocaat kan in een tuchtrechtelijk onderzoek zich niet beroepen op zijn geheimhoudingsverplichting. Dit betekent dat een klager zich niet ten opzichte van de advocaat over wie hij zich beklaagt zich op het beroepsgeheim van deze advocaat kan beroepen.

Een advocaat zal anders geschaad kunnen worden in zijn verdediging.

Ongegrond is de klacht waarin verzocht wordt om toekennen van materiële en immateriële schadevergoedingen. Het al dan niet toekennen van schadevergoedingen is niet ter beoordeling aan de tuchtrechter. Dit zijn zaken die voorbehouden zijn aan de civiele rechter, hetzelfde geldt voor het bepalen dat bedragen aan klager dienen te worden terugbetaald.

De Raad van Discipline legt verweerster een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk op of voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar.