Naar boven ↑

Update

Nummer 9, 2024
Uitspraken van tot

Onder het kopje ‘Selectie uitspraken door de NOvA’ wordt toegelicht waarom de uitspraken zijn geselecteerd. Door te klikken op het ECLI-nummer wordt u doorgeleid naar de database NOvA Tuchtrecht Updates.

Onder het kopje ‘Samenvattingen’ vindt u de samenvattingen die door de tuchtcolleges ten behoeve van de publicatie zijn gemaakt. Deze samenvattingen zijn ook te vinden in de database NOvA Tuchtrecht Updates.

Selectie uitspraken door de NOvA

ECLI:NL:TAHVD:2024:65: vermenging van rollen komt advocaat op waarschuwing te staan
Aan de klacht ligt een geschil ten grondslag tussen twee broers die ieder voor de helft eigenaar waren van een groot concern. Verweerder was aanvankelijk advocaat van een van de dochters in het concern. Hij werd ingeschakeld voor alledaagse juridische zaken. Vanaf november 2018 raakte verweerder op de hoogte van het geschil tussen de broers, die tot een impasse in de besluitvorming binnen het concern leidde, althans dreigde te leiden. Vanaf dat moment is verweerder ook in dat geschil gaan adviseren. Hij deed dat in ieder geval in opdracht van de dochter, daarbij vertegenwoordigd door een van beide broers. Die broer was steeds de contactpersoon van verweerder geweest. Daarnaast had verweerder ook veelvuldig contact met de adviseurs van diezelfde broer in het geschil, onder wie de advocaat van die broer in privé.
Klager in deze zaak is de andere broer. Hij verwijt verweerder dat hij hem niet heeft geïnformeerd over de adviezen die verweerder als advocaat van de vennootschappen in het aandeelhouders- en bestuurdersgeschil gaf aan zijn broer. Klager verwijt verweerder verder ook dat hij ook optrad als privéadviseur van zijn broer.
De raad heeft de klacht gegrond verklaard. Volgens de raad is door de handelwijze van verweerder de schijn van belangenverstrengeling ontstaan terwijl hij dat had kunnen en moeten voorkomen. Verweerder heeft bovendien onduidelijkheid laten ontstaan over de hoedanigheid waarin hij optrad. Door aldus te handelen heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet transparant en integer jegens klager gehandeld en bij hem redelijkerwijs twijfels doen rijzen over de vraag wiens belangen hij nu diende. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd.
Het hof is van oordeel dat verweerder als advocaat van het concern de opdracht tot advisering van uitsluitend een van de broers in het geschil tussen de broers niet buiten medeweten van klager had mogen aannemen. Dit volgt reeds uit het feit dat het aandeelhouders- en bestuurdersconflict in de eerste plaats speelde op het niveau van de holding, waar de broers slechts gezamenlijk tot vertegenwoordiging bevoegd waren. Verweerder is in feite namens de vennootschappen en (in ieder geval ten dele) op kosten van de vennootschappen gaan optreden in het conflict tussen de beide bestuurders in opdracht van en in overleg met één van hen en verborgen voor de ander, wiens belang strijdig was met dat van de één. Verweerder heeft met zijn handelen het belang van klager in zijn hoedanigheid van bestuurder en mede-eigenaar uit het oog verloren. Dit is onzorgvuldig en de klacht is in zoverre gegrond.
Het hof vindt de door de raad opgelegde berisping te zwaar. De verweten gedragingen vonden plaats in de context van een grote onderneming die stuurloos dreigde te worden, omdat er op bestuurdersniveau een impasse was ontstaan. Hoewel verweerder niet correct heeft gehandeld, is voor het hof aannemelijk geworden dat hij naar zijn beste inzicht en naar eer en geweten het belang van het concern en de met hem verbonden werknemers heeft trachten te behartigen onder deze moeilijke omstandigheden. Uit de omstandigheid dat hij tot tweemaal toe het advies van de deken heeft ingewonnen blijkt ook dat hij zich toetsbaar heeft opgesteld en getracht heeft de voor hem geldende beroepsregels na te leven. Het hof acht gelet op een en ander de door de raad opgelegde berisping te zwaar en volstaat met een waarschuwing.

ECLI:NL:TADRAMS:2024:35: klachtwaardig handelen op het gebied van de communicatie met cliënt en slechte termijnbewaking rechtvaardigt een (tweede) berisping
In deze zaak heeft klager zich in februari 2022 bij verweerder gemeld, maar is het verzoekschrift pas medio maart 2022 bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft hiervoor geen reden gegeven en uit de door klager overgelegde stukken kan de raad die reden ook niet afleiden.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft verweerder vervolgens in december 2022 de wijziging van het geslacht van klager bij de gemeente aangevraagd. Na indiening van het aanvraagformulier met bijbehorende stukken bij de gemeente heeft verweerder pas medio juli 2023, na daartoe een bericht te hebben ontvangen van klager, bij de gemeente naar de stand van zaken geïnformeerd, terwijl verweerder naar aanleiding van de e-mails van klager wist hoe belangrijk het voor klager was dat zijn geslacht ook in de registers van de burgerlijke stand zou worden gewijzigd.
Verder heeft verweerder over de beschikking van de rechtbank van 24 maart 2023 in zijn bericht aan klager van 28 maart 2023 alleen geschreven dat de beschikking van de rechtbank positief was zonder in te gaan op het afgewezen verzoek tot geslachtswijziging bij de gemeente en zonder klager uit te leggen wat dit betekent en wat de vervolgstappen zijn. Ook heeft verweerder op de e-mails van klager met verzoeken om uitleg niet, dan wel niet voortvarend, gereageerd. Verweerder heeft de zaak, ook volgens zijn eigen verklaring, een maand laten liggen, ondanks diverse e-mails waarin klager om uitleg vroeg. Het had op de weg van verweerder gelegen om klager tijdig en volledig te informeren over de beschikking van de rechtbank en de te nemen vervolgacties. Verweerder heeft op dit punt echter ook steken laten vallen.
De raad is dan ook van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de zaak van klager niet voortvarend te behandelen en door onvoldoende met klager te communiceren. Uit het dossier en de verklaring van verweerder ter zitting komt het beeld naar voren dat verweerder zijn kantoororganisatie waar het termijnbewaking betreft nog niet op orde heeft. De raad benadrukt dat het voor advocaten, ook in het belang van hun cliënten, noodzakelijk is om binnen hun kantoororganisatie ervoor te zorgen dat termijnen worden bewaakt. De raad gaat ervan uit dat verweerder nu voldoende maatregelen zal nemen, waardoor termijnen worden bewaakt.
Uit het tuchtrechtelijk verleden blijkt dat de raad in 2022 een berisping aan verweerder heeft opgelegd voor vergelijkbaar klachtwaardig handelen op het gebied van de communicatie met zijn cliënt. De raad ziet ook in deze zaak aanleiding om aan verweerder een berisping op te leggen.

ECLI:NL:TAHVD:2024:61: wanneer dient in geval van intrekking van de klacht door de klager de behandeling te worden voortgezet?
In deze zaak is de klacht van klaagster bij de raad gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. Verweerder is tegen deze beslissing van de raad in beroep gegaan. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 24 november 2023. Klaagster heeft per e-mail van 10 januari 2024 haar klacht ingetrokken, omdat een schikking is bereikt met de verzekeraar van verweerder. De deken van de orde van advocaten Overijssel heeft het hof bericht dat zij geen reden van algemeen belang ziet en daarom geen voortzetting van de zaak vraagt.
Het hof stelt dat de eerste volzin van artikel 47a van Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van de klacht de behandeling daarvan wordt gestaakt, tenzij de tuchtrechter beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet. Blijkens artikel 57, tweede lid, van de Advocatenwet is artikel 47a Advocatenwet van overeenkomstige toepassing op de behandeling in hoger beroep. Beslist het hof tot staking van de behandeling, dan leidt dit tot een dictum, waarbij de beslissing van de raad wordt vernietigd (ongeacht de inhoud daarvan) en wordt verstaan dat de klacht geen behandeling meer behoeft. Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert het hof de navolgende uitgangspunten, onder aantekening dat het niet beoogt een limitatieve opsomming te geven:
(i) indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en prima facie verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;
(ii) indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of prima facie geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;
(iii) is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekortgeschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling;
(iv) in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder;
(v) voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.
Naar het oordeel van het hof bestaan geen redenen van algemeen belang die met zich brengen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet. De klacht is gericht tegen de eigen advocaat van klaagster. De gedragingen van verweerder die in hoger beroep ter beoordeling voorliggen, zien op het tekortschieten bij de inhoudelijke behandeling van de zaak. Tussen partijen is een minnelijke regeling getroffen, zodat het hof in dit geval geen aanleiding ziet om de behandeling van de klacht voort te zetten wegens redenen van algemeen belang. Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen.

Samenvattingen (bron: tuchtcolleges)