Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-10-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2025:144
Zaaknummer
25-283/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Raadbeslissing. Klacht tegen advocaat in privé deels niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk omdat niet is gebleken dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 13 oktober 2025
in de zaak 25-283/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. G.T.M.G Heutink
over:
verweerster
gemachtigde: mr. M. Boender-Radder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDUE
1.1 Op 25 augustus 2024 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”).
1.2 Op 28 april 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-059 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 september 2025. Verschenen zijn klager, bijgestaan door mr. H, en verweerster, bijgestaan door mr. B, advocaat.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en de volgende nagekomen stukken:
de e-mail met bijlagen van klager van 12 mei 2025; de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klager van 15 augustus 2025.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft een affectieve relatie gehad met verweerster. De relatie is in het voorjaar van 2024 geëindigd.
2.3 Verweersters kantoorgenoten mrs. V en M hebben klager bijgestaan in een geschil dat in 2021 tussen klager en VdB is ontstaan. Verweerster heeft in het dossier gevoerde correspondentie en stukken meegelezen en is aanwezig geweest bij besprekingen.
2.4 Verweersters kantoorgenoten mrs. K en L hebben klager vanaf 26 juli 2022 bijgestaan in een geschil tussen klager en B. Verweerster heeft in het dossier gevoerde correspondentie en stukken meegelezen en is aanwezig geweest bij een zitting.
2.5 Mr. J, een door klagers verzekeraar ingeschakelde advocaat, heeft klager bijgestaan in een geschil tussen klager en D. Verweerster heeft in het dossier gevoerde correspondentie en stukken meegelezen en is aanwezig geweest bij een zitting.
2.6 Op 25 augustus 2024 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
1. Verweerster heeft drie rechtszaken namens klager en klagers onderneming [naam onderneming] gevoerd, terwijl klager daarvoor geen opdracht heeft gegeven en aan verweerster is ontraden om in deze kwestie voor [naam onderneming] op te treden;
2. Verweerster heeft misplaatste mededelingen en uitlatingen gedaan over klagers psychische gesteldheid en doet dat nog steeds;
3. Verweerster heeft klager tijdens de relatie beschuldigd van stalking en heeft bij herhaling gedreigd om de politie in te schakelen;
4. Verweerster heeft geweigerd over te gaan tot een evenredige verdeling van de door klager in de relatie ingebrachte spullen en teruggave van klagers eigendommen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Klachtonderdeel 1
Klager verwijt verweerster dat zij drie rechtszaken heeft gevoerd zonder dat zij daarvoor een opdracht van klager had gekregen. Verweerster heeft dit klachtonderdeel weersproken. Verweerster heeft in dat verband in de eerste plaats gesteld dat de klacht wegens tijdsverloop deels niet-ontvankelijk is. In de tweede plaats heeft verweerster gesteld dat zij in de door klager genoemde geschillen nimmer als advocaat heeft opgetreden en dat zij klager enkel op de achtergrond als partner heeft gesteund.
5.2 De raad overweegt als volgt. Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht op ziet. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet). De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten uit het verleden.
5.3 Klager heeft zich op 25 augustus 2024 met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Dat klager niet in staat was om eerder te klagen dan hij heeft gedaan, is naar het oordeel van de raad niet aannemelijk geworden. Dit betekent dat de klacht, voor zover deze ziet op het handelen of nalaten van verweerster van voor 25 augustus 2021, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk is.
5.4 Voor zover de klacht ziet op handelen of nalaten van verweerster vanaf 25 augustus 2021 kan klager wel in de klacht worden ontvangen. De raad overweegt als volgt. Waar klager in de oorspronkelijke klacht en gedurende de instructiefase bij de deken steeds heeft gesteld dat verweerster zich tegen klagers wil en zonder voorafgaande opdracht als advocaat in juridische geschillen had gemengd en opgedrongen, heeft klagers gemachtigde ter zitting gesteld dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door, nadat klager de zaak bij haar had “aangebracht”, geen opdrachtbevestiging aan klager te sturen. Die twee stellingen zijn tegenstrijdig en maken de klacht onbegrijpelijk. In elk geval is de raad niet gebleken dat klager aan verweerster de opdracht heeft verstrekt om hem in de zaken VdB, B en D als advocaat bij te staan. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster klager op de achtergrond heeft ondersteund, maar niet dat zij in deze dossiers, zoals klager heeft gesteld, als advocaat “rechtszaken heeft gevoerd”. Klachtonderdeel 1 mist feitelijke grondslag en zal om die reden, voor zover ontvankelijk, ongegrond worden verklaard.
5.5 Klachtonderdelen 2, 3 en 4
De klachtonderdelen 2, 3 en 4 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze klachtonderdelen hebben betrekking op vermeend optreden van verweerster in de privésfeer. De raad overweegt als volgt. Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun beroep behoorlijk uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet optreedt als advocaat. Dat is het geval als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen het beroep van advocaat en zijn doen en laten in de andere hoedanigheid. Dan is het advocatentuchtrecht volledig van toepassing. Als deze aanknopingspunten er niet zijn, dan beperkt de tuchtrechter de beoordeling tot de vraag of de advocaat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
5.6 Als de door klager verweten gedragingen van verweerster al feitelijk zouden kunnen worden vastgesteld dan heeft naar het oordeel van de raad te gelden dat die – vermeende - gedragingen zich hebben voorgedaan in de privésfeer en aanknopingspunten met verweersters beroepsuitoefening ontbreken, terwijl het schaden van het vertrouwen in de advocatuur naar het oordeel van de raad niet aannemelijk is geworden. Omdat het advocatentuchtrecht op grond van het voorgaande toepassing mist zal de raad de klachtonderdelen 2, 3 en 4 niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart klachtonderdeel 1, voor zover dit ziet op het handelen of nalaten van verweerster van voor 25 augustus 2021, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk, en, voor zover dit klachtonderdeel ziet op handelen of nalaten van verweerster vanaf 25 augustus 2021, ongegrond; verklaart de klachtonderdelen 2, 3 en 4 niet-ontvankelijk.Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C Struijk en J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 13 oktober 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 oktober 2025