Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-10-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:190
Zaaknummer
240194
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder heeft de wederpartij van klaagster bijgestaan in een geschil bij de Ondernemingskamer. Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 15 van de advocatuur (belangenverstrengeling) door tegen haar op te treden, terwijl zij een voormalig cliënte van zijn kantoor is. Verweerder heeft aanvankelijk bij de raad betwist dat klaagster een voormalig cliënte is van zijn kantoor, maar is daarop in hoger beroep teruggekomen. In de procedure bij de Ondernemingskamer is dezelfde zaak aan de orde als waarover eerder werkzaamheden voor klaagster zijn verricht. Verweerder mocht niet optreden tegen zijn voormalige cliënte (klaagster). Gedragsregel 15 is geschonden. Het hof sluit zich aan bij de door de raad opgelegde maatregel van waarschuwing. Bekrachtiging raadsbeslissing.
Uitspraak
Beslissing van 13 oktober 2025 in de zaak 240194
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagster
1 INLEIDING
1.1 Verweerder heeft de wederpartij van klaagster bijgestaan in een geschil bij de Ondernemingskamer. Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 15 van de advocatuur (belangenverstrengeling) door tegen haar op te treden, terwijl zij een voormalig cliënte van zijn kantoor is. Verweerder heeft aanvankelijk bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) betwist dat klaagster een voormalig cliënte is van zijn kantoor, maar is daarop in hoger beroep teruggekomen. In de procedure bij de Ondernemingskamer is dezelfde zaak aan de orde als waarover eerder werkzaamheden voor klaagster zijn verricht. Verweerder mocht niet optreden tegen zijn voormalige cliënte (klaagster). Gedragsregel 15 is geschonden. Het hof sluit zich aan bij de door de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) opgelegde maatregel van waarschuwing.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof tot zijn oordeel is gekomen.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 24-133/A/A) een beslissing gewezen op 27 mei 2024. In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:99 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 25 juni 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van klaagster; - een e-mail van klaagster van 4 maart 2025 met een nadere productie: - een e-mail van verweerder van 26 mei 2025 met als productie een brief van de gemachtigde van verweerder. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 juli 2025. Daar zijn de gemachtigden van klaagster, verweerder en één van zijn gemachtigden verschenen. Klaagster heeft via een audiobeeldverbinding – en met behulp van een tolk - deelgenomen aan de zitting. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 T B.V. (hierna: T B.V.) is een Nederlandse vennootschap en houdt 100% van de aandelen in M (hierna: M), een Tsjechische vennootschap. T B.V. heeft geen enkele andere activiteit dan het beheren van de aandelen in M.
3.3 Op 15 november 2010 is de vader (hierna: de vader) van klaagster en haar broer (hierna: de broer) met hen een ‘family pact framework agreement’ overeengekomen. Op grond hiervan zijn de bezittingen van de familie tussen klaagster en de broer verdeeld. Vader schonk een (indirect) meerderheidsbelang in [M] via de op 17 januari 2013 opgerichte T B.V. aan de broer en vastgoed aan klaagster. Op 30 december 2014 schonk de vader zijn resterende (indirecte) belang in [M] aan de broer. Bij deze laatste schenking is bepaald dat de broer uiteindelijk 25% van het (indirecte) belang in [M] moest schenken aan zijn zus (klaagster).
3.4 In een e-mailbericht van 17 september 2015 heeft de Tsjechische advocaat van klaagster (hierna: N) aan een kantoorgenoot van verweerder (hierna: mr. Sj) geschreven, voor zover relevant:
‘(….)I am coming back with a few questions following up to the meeting with our client [klaagster]. These questions are also very relevant for her brother, [de broer] whom you already know. Further, I would like to put you in touch with [klaagster] who is in copy of this e-mail. [Klaagster] would like to discuss with you directly some tax issues she has been considering (…). Please provide us with your high-level comments on the queries outlined below. (…)’
3.5 Mr. Sj (werkzaam bij kantoor D N.V. (hierna: kantoor D)) heeft op voornoemd bericht gereageerd (en daarbij onder andere ook klaagster gekopieerd in de cc) met, voor zover relevant:
‘(….) Dear [mr. N] and [klaagster en de broer], please find below in red the answers to your queries. (…) [Klaagster], we would be happy discuss your queries (…). Please contact me at your convenience whenever you wish to discuss. Please do not hesitate to contact us in case you have any further queries. (….)’
3.6 Op 29 januari 2016 hadden klaagster en de broer een afspraak op kantoor D voor ‘the execution of the notarial deed of gift’. Op deze dag heeft klaagster via een schenking van de broer 25% van de aandelen in T B.V. gekregen. De broer heeft de overige 75% van de aandelen in T B.V. behouden. De notariële akte van schenking is op 29 januari 2016 bij het notariaat van kantoor D gepasseerd. Verweerder is als advocaat werkzaam bij kantoor D.
3.7 In een e-mail van 13 april 2016 schrijft klaagster aan een notaris van kantoor D (hierna: mr. D):
‘I am not involved on the changements related to my brothers companies. I am, instead, interested to everything which is related to [T B.V.]. (...) As I told you by phone, my brother and I, are finalizing one shareholder agreement [hof: naar Zwitsers recht] and the AoA [hof: articles of association] should by made accordingly. In this view I would prefer to modify it just once into his final version. More than that, some parts of your draft, are anyway not acceptable for me. So I suggest you to add my brother as director (with joint signature) and to postpone the change of the AOA.’
3.8 Klaagster heeft op enig moment in een e-mailbericht aan mr. D met onderwerp ‘legal assistance’ geschreven:
‘ (…) As I wrote you time ago, my brother and I decided to use an Italian consultant specialized into family agreements for drafting a shareholder agreement (...). You will see that part of the agreement will modify the [T B.V.] AoA and we need to verify if these changes are legally valid for the Dutch Law and to receive from you, or from a lawyer of your trust, comments and suggestion how to make it in the best way. (…)’
3.9 In afwezigheid van mr. D heeft de bij kantoor D werkzame advocaat mr. F op 31 augustus 2016 op voornoemd bericht gereageerd met:
‘(….)Dear [klaagster], Thank you for sending the draft agreement to us. By way of introduction, I am partner in our corporate/M&A team and have quite some experience in drafting and negotiating cross border shareholder agreements. I will work with [mr. D] on your request. You can certainly count on our assistance, but [mr. D] is currently on holiday leave and will be back early next week. We will get back to you with our preliminary observations during the course of next week if that is ok with you. (…)’
3.10 In een e-mail van 15 september 2016 van klaagster aan onder meer de broer, mr. D en mr. F is onder meer vermeld:
‘I summarize the discussion I had today on the shareholder agreement (SA) with [kantoor D] experts.
1) the AoA is a public document. For such reason it is recommended not to insert all the clauses of our agreement into it. 2) For such reasons [kantoor D] will deliver us a document specifying what can and should be inserted into the AoA; what can be inserted but it is not recommended; what cannot be inserted for legal reasons. 3) For obliging all the partied to respect what signed into the SA, [kantoor D] suggest that, all the companies involved from the SA will sign as acceptance the SA itself and obliging them to respect it. 4) [kantoor D] will send us and example on how to do it. 5) They do not recommend the arbitration in Switzerland, in French language. Everything would need to be translated with high costs and high risks. They are even worried about problems related on possible contradiction between the dutch law which is governing the dutch companies, and document ruled by Swiss law, under which there could be the arbitration. They suggest to have the SA under the dutch law, with dutch arbitration. The dutch arbitration can be held in any language (they suggest english), and in any place (we can have the dutch arbitration in Prague, in Lugano...where we want). 6) There are parts of the SA which are against the dutch law. In particular the part where it is indicated that if a third party will buy the shares without following the procedure set into the SA, he can be fined and /or he will not be able to use the rights related with the shares. The same problem was raised by (…) (he was suggesting an escrow for the shares). lnstead, they suggest to write the same thing in a different way. They suggest to write that in case of a sale of shares, or merger, the shares cannnot be transferred prior that the buyer or the merger has signed a document for acceptance, (already prepared and attached to the SA and to the AoA) specifying the rules for purchasing or merging. In this way the buyer will oblige himself to follow our rules. 7) They will send us a draft of this text, if we agree on the idea. 8) They rise the problem that the SA could bridge the "legittima" and they suggest even to control if the SA is following all the conditions set in every donation act from our parents.
This report is subject to control on the accuracy by [kantoor D].’
3.11 In 2015-2016 heeft kantoor D ook H B.V. geadviseerd. H B.V. is een vennootschap waarvan klaagster destijds (indirect) 100% aandeelhouder was.
3.12 Op 18 mei 2023 is door de voormalig advocaten van klaagster, mr. B en mr. A, een bezwarenbrief naar T B.V. gestuurd, waarin zij namens klaagster hun twijfels uitten over het beleid en de gang van zaken bij T B.V..
3.13 Op 25 mei 2023 heeft een collega van verweerder (hierna: mr. V) mede namens verweerder een reactie op die brief gegeven en hierin ook aan mr. B en mr. A laten weten dat zij T B.V. bijstaan in het geschil met klaagster. Mr. V schrijft hierover, voor zover relevant:
‘(…) We hereby confirm that we have been engaged today to represent [T B.V.] in the dispute against your client [klaagster]. In that respect we’ve received your objection letter of 18 May 2023. (…)’
3.14 Een (andere) voormalig advocaat van klaagster, te weten mr. S, heeft op 26 mei 2023 aan mr. V geschreven, voor zover relevant:
‘(…) Given that [kantoor D] has in the past advised our client as well as [H B.V.], of which our client is the (indirect) sole shareholder, our client seriously questions whether [kantoor D] is entitled to act against her in this matter. We kindly ask you to provide us with your views on this.’
3.15 Verweerder heeft op 31 mei 2023 aan mr. S geschreven, voor zover relevant:
‘Based on art. 15 of the Code of Conduct (Gedragsregels) we consider ourselves free to act on behalf of [T B.V.] in the dispute against [klaagster] as a minority shareholder (the “Dispute”) due to the following reasons:
-Our firm only carried out notarial work and provided tax advice for companies in which [klaagster] was involved as a shareholder or director (i.e. [H B.V.] and [T B.V.].). This work was (and is) not related to the Dispute.
-Furthermore and consequently, [kantoor D] is not in the possession of any confidential information from [klaagster] or any dispute related information which can be used against her in potential proceedings before the Enterprise Chamber.
In addition to the above reasons, we see no other reasonable objections against the engagement of [kantoor D] in this matter on behalf of [T B.V.].(…).’
3.16 Op 6 juni 2023 heeft mr. A aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
‘(…) Thank you for providing us with your viewpoint. However, as indicated earlier, our client – and former client of [kantoor D] – has serious objections against [kantoor D’s] engagement against her on behalf of [T B.V.] in this dispute, knowing that its former advisor is now acting against her in a matter that directly relates to a matter that was part of work performed for her.
Contrary to what you write [kantoor D] not only carried out notarial work and provided tax advice to our Client and her companies, but also provided legal (…) advice on matters which do, in fact, relate to the Dispute (….).
The Examples show that (at least) all three (…) mr. D, mr. F and mr. C of [kantoor D] were substantively confided in by our Client in respect of the SHA [hof: aandeelhoudersovereenkomst] and provided with confidential information regarding her interests. The dispute concerns, amongst others, the governance of [T B.V.] and [M] and the way in which our Client’s rights as a director and minority shareholder of [T B.V.] are consistently abused and disregarded by [T B.V.] and [de broer]. The SHA – which [kantoor D] advised our Client on – regulates the governance of [T B.V.] and [M] and our Client’s rights as minority shareholder. Accordingly, as the SHA relates to the dispute, [kantoor D] has directly and personally advised our Client on matters regarding the dispute (….)
In light of all the above, our Client hereby objects to [kantoor D] acting against her in this dispute. We request [kantoor D] to confirm (….) that it will cease providing services to [T B.V.] and acting against our Client.’
3.17 Hierna is nog verder gecorrespondeerd over het vermeende belangenconflict, waarbij zowel de advocaten van klaagster als verweerder hun standpunten uiteengezet hebben.
3.18 Op 16 juni 2023 heeft verweerder in een e-mailbericht geschreven, voor zover relevant:
‘(…) With a view to the above, we cannot and will not confirm that we will withdraw as counsel to [T B.V.] in the current dispute. Given the sound relationship between our firms, I would appreciate having a call with you and your colleagues to bring this process towards final conclusions. I have reached out to your colleague [mr. S] several times in this respect but to no avail yet.’
3.19 Op 10 juli 2023 is namens klaagster een enquêteprocedure tegen T B.V. gestart bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. T B.V. is in de enquêteprocedure bijgestaan door verweerder en door mr. V. In het verzoekschrift is namens klaagster onder meer gesteld dat haar broer in strijd met de bepalingen van de aandeelhoudersovereenkomst heeft gehandeld. De broer is, als belanghebbende, in deze procedure bij de Ondernemingskamer bijgestaan door advocaten van het kantoor CC.
3.20 Meer dan 5 pagina's van het verzoekschrift zijn gewijd aan de aandeelhoudersovereenkomst (SHA) en de volgens klaagster relevante bepalingen daaruit (randnummers 12-32). In het verzoekschrift onder randnummer 29 staat, voor zover relevant:
‘(…) Als 'leidend beginsel' (guiding principle) bepaalt de [aandeelhoudersovereenkomst] dat de [aandeelhoudersovereenkomst] aan de ene kant moet voorzien in voldoende autonomie voor [de broer] en aan de andere kant voor [klaagster] moet voorzien in (i) voldoende informatievoorziening en (ii) bescherming van [klaagsters] financiële belangen (…):
2.2 Under this Pact, the Parties agree upon the need to provide:
– a suitable level of decision-making and managerial autonomy (as more particularly described below) for the Majority Shareholder;
– adequate information for the Minority Shareholder ensuring that the most important decisions are discussed and approved by the board of directors (…) as well as a degree of financial protection for said Minority Shareholder.(….)’
3.21 Op 21 september 2023 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken.
3.22 Op 8 november 2023 heeft een bespreking met partijen bij de deken plaatsgevonden. Aan het eind van de bespreking heeft de deken een voorlopig advies uitgesproken. Dit is schriftelijk vastgelegd.
3.23 Op 28 november 2023 heeft de Ondernemingskamer het verzoek van klaagster afgewezen (ECLI:NL:GHAMS:2023:3116). Hierin is onder andere vermeld:
‘3.6 De klachten onder 1 en 2 houden verband met stellingen van [klaagster] met betrekking tot een te sluiten aandeelhoudersovereenkomst met [de broer]. Die overeenkomst is niet tot stand gekomen: verder dan besprekingen en het uitwisselen van concepten is het niet gekomen. Er is daarom geen aanleiding hetgeen in concepten van die overeenkomst staat vermeld, te betrekken bij vragen inzake het beleid en de gang van zaken van [T B.V.]. De stellingen betreffen verder geschillen van vermogensrechtelijke aard, waarover de Ondernemingskamer niet beslist.’
3.24 Op 29 november 2023 heeft de gemachtigde van klaagster aan de deken bericht dat klaagster zich niet kan vinden in het voorlopig advies en de klacht tegen verweerder wenst door te zetten.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 15 (belangenverstrengeling) door tegen een voormalig cliënte op te treden.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft, voor zover in hoger beroep nog van belang, uiteengezet dat op grond van gedragsregel 15 is bepaald dat een advocaat niet mag optreden tegen een cliënt of een voormalige cliënt. Deze regel vloeit voort uit de in de advocatuur geldende kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid. De advocaat mag zich immers niet in een situatie begeven waarin zij de kans loopt ten koste van haar cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt er volledig op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die hij aan de advocaat ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. De advocaat streeft ernaar om te voorkomen dat hij tegen een cliënt of een voormalige cliënt optreedt en wanneer die situatie zich toch voordoet, zal de advocaat daarop alert moeten zijn en zich geheel en uit eigen beweging moeten terugtrekken. Van deze regel kan worden afgeweken indien is voldaan aan elk van de drie in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden (a. het betreft niet dezelfde zaak, b. er is geen sprake van het beschikken over vertrouwelijke informatie afkomstig van de voormalige of bestaande cliënt en c. niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt). In twijfelgevallen doet een advocaat er verstandig aan af te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een (voormalige) cliënt, moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet, aldus de raad.
5.2 De raad heeft geoordeeld dat niet aan de drie cumulatieve uitzonderingsvoorwaarden van gedragsregel 15 lid 3 is voldaan. De raad heeft in dit verband geoordeeld dat geen sprake is van een andere zaak, dan wel een zaak die geen verband houdt met de eerdere zaak waarin kantoor D voor klaagster optrad. De raad heeft overwogen dat het geschil bij de Ondernemingskamer, waarin verweerder voor T B.V. optrad, in de kern een geschil betreft tussen de minder- en de meerderheidsaandeelhouder van die vennootschap. Deze verhouding was ook reeds aan de orde bij de aandeelhoudersovereenkomst in verband waarmee kantoor D in 2015-2016 heeft geadviseerd. Zelfs als de rol van kantoor D bij die advisering zeer beperkt zou zijn geweest (zoals verweerder heeft aangevoerd), dan nog moet ook op grond van het in die aandeelhoudersovereenkomst genoemde ‘guiding principle’ worden geconcludeerd dat het nadien ontstane geschil - dat heeft geleid tot de procedure bij de Ondernemingskamer - tenminste enig verband hield met de eerdere advisering die kantoor D in 2015-2016 voor T B.V. en klaagster heeft verricht, aldus de raad. Reeds omdat niet aan de onder a) genoemde voorwaarde is voldaan, kan geen sprake zijn van een uitzonderingssituatie als bedoeld in lid 3 van gedragsregel 15 en mocht niet worden afgeweken van het in gedragsregel 15 lid 1 genoemde uitgangspunt. De raad heeft geconcludeerd dat de klacht van klaagster gegrond is.
Maatregel
5.3 De raad heeft gelet op de ernst van de verweten gedraging en gezien het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, de oplegging van een waarschuwing passend en geboden geacht.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
6.1 Verweerder heeft drie beroepsgronden tegen de beslissing van de raad gericht. Beroepsgrond 1 richt zicht tegen het oordeel van de raad dat klaagster cliënte was van (het kantoor van) verweerder. Met beroepsgronden 2 en 3 handhaaft verweerder zijn standpunt dat wel voldaan is aan de drie cumulatieve voorwaarden op grond van gedragsregel 15 lid 3 en dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In zijn brief van 26 mei 2025 heeft verweerder vervolgens meegedeeld dat hij tot de conclusie is gekomen dat klaagster in een dossier uit 2016 als cliënte moet worden aangemerkt en dat deze conclusie aanleiding geeft beroepsgrond 1 in te trekken.
6.2 Volgens verweerder is geen sprake van dezelfde zaak of van een zaak die verband houdt met de eerdere zaak kantoor D voor klaagster heeft opgetreden. Er bestaat geen verband tussen de eerdere werkzaamheden in het kader van de doorwerking van de concept-aandeelhoudersovereenkomst in de statuten en de recente werkzaamheden in de enquêteprocedure. Verweerder handhaaft daarbij zijn betwisting dat door kantoor D zou zijn geadviseerd over de inhoud van de concept-aandeelhoudersovereenkomst. Bovendien speelt de concept-aandeelhoudersovereenkomst in de procedure bij de Ondernemingskamer geen rol in de verhouding tot T B.V.. Tussen klaagster en de broer gaat de discussie in de enquêteprocedure met name over de vraag of nu wel of niet overeenstemming is bereikt over de inhoud van die overeenkomst, een vraag waar T B.V., en dus ook haar advocaat, volledig buiten staat.
6.3 Verweerder heeft daarnaast aangevoerd dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd over welke vertrouwelijke informatie uit het verleden verweerder zou beschikken. Ook hier lijkt de raad zijn beslissing wederom te baseren op het onjuiste uitgangspunt dat kantoor D klaagster over de concept-aandeelhoudersovereenkomst zou hebben geadviseerd en dat in de aard van die advisering besloten ligt dat daarvoor informatie nodig was over de zakelijke belangen van de persoon van klaagster. Dergelijke informatie is niet aanwezig op kantoor D. Het kantoor is ook niet bekend met het ‘denken en handelen’ van klaagster en verweerder heeft nooit een persoonlijke band met klaagster gehad, aldus verweerder.
6.4 Verweerder heeft tot slot betwist dat door klaagster redelijke bezwaren zijn geuit. Volgens verweerder maakt de timing van de bezwaren niet dat deze redelijk zijn of niet. Omdat de deken een voorlopig positief advies had gegeven, bestonden ook naar aanleiding daarvan geen redenen om de zaak neer te leggen.
6.5 Volgens verweerder heeft hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Na de advisering zijn 6,5 jaar verstreken. Op basis van de administratie van kantoor D was voor verweerder niet of nauwelijks te achterhalen dat klaagster op basis van een paar aanknopingspunten als cliënte had moeten worden aangemerkt. Kantoor D heeft primair de belangen van de broer behartigd. Daarnaast heeft verweerder meermaals contact gezocht met de advocaat van klaagster om tot een oplossing te komen, maar de toenmalige advocaat van klaagster was onbereikbaar. Volgens verweerder zou hem in het licht van de omstandigheden geen maatregel moeten worden opgelegd.
Verweer klaagster
6.6 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Een advocaat is partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. Deze belangen bepalen de wijze waarop hij zijn opdracht uitvoert, zij het dat die uitvoering op een onafhankelijke, integere en deskundige wijze dient te geschieden. Een advocaat is bij de uitoefening van zijn beroep vertrouwenspersoon voor zijn cliënt en neemt geheimhouding in acht binnen de grenzen van de wet- en regelgeving.
7.3 In deze zaak draait het in hoofdzaak om de norm dat een advocaat, gelet op zijn gebondenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid, in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalige) cliënt van hem of van een kantoorgenoot. Deze norm is uitgewerkt in gedragsregel 15. Overwegingen hof
7.4 Verweerder heeft in zijn brief van 26 mei 2025 meegedeeld dat klaagster in een dossier uit 2016 als cliënte moet worden aangemerkt (en dat hij beroepsgrond 1 intrekt). Nu niet is gebleken dat dit berust op een onjuist juridisch uitgangspunt sluit het hof zich daarbij aan. In hoger beroep staat daarmee vast dat klaagster heeft te gelden als een (voormalig) cliënte van kantoor D en daarmee als een (voormalig) cliënte van verweerder.
7.5 Gedragsregel 15 bevat de binnen de beroepsgroep algemeen aanvaarde norm dat het een advocaat, behoudens bijzondere omstandigheden, niet is toegestaan tegen zijn eigen (voormalige) cliënt of die van zijn kantoorgenoten op te treden. Het gaat daarmee om een verplichting en verantwoordelijkheid van de advocaat. Een cliënt moet mede door deze regel ten volle erop kunnen vertrouwen dat (vertrouwelijke) gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming, die de cliënt de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking stelt, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt (vgl. HvD 13 december 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:235). Het niet optreden tegen de eigen (voormalige) cliënt vormt dus het uitgangspunt. Van de hoofdregel kan worden afgeweken indien is voldaan aan elk van de drie in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden (a. het betreft niet dezelfde zaak, b. er is geen sprake van het beschikken over vertrouwelijke informatie afkomstig van de voormalige of bestaande cliënt en c. niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt).
7.6 Verweerder heeft zijn standpunt gehandhaafd dat hij voor de wederpartij van klaagster mocht optreden omdat is voldaan aan de drie cumulatieve uitzonderingsvoorwaarden van gedragsregel 15 lid 3. Het hof oordeelt hierover als volgt.
Voorwaarde onder a): dezelfde zaak
7.7 Een bespreking van de voorwaarden onder b. (er is geen sprake van het beschikken over vertrouwelijke informatie afkomstig van de voormalige of bestaande cliënt) en c. (niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt) kan achterwege blijven, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde onder a). Het hof zal hierna toelichten hoe het tot dit oordeel komt.
7.8 Het geschil bij de Ondernemingskamer ging volgens klaagster over haar rechten als directeur en minderheidsaandeelhouder van T B.V. Deze rechten dan wel belangen van klaagster worden naar haar zeggen door T B.V. en haar broer consistent misbruikt en genegeerd. Kantoor D heeft haar geadviseerd over de aandeelhoudersovereenkomst en daarmee is er een direct verband met het geschil bij de Ondernemingskamer. Ter zitting heeft klaagster nog verder toegelicht dat zij door haar broer en T B.V. is geblokkeerd in de onderneming en nergens over kan meebeslissen. Zij heeft het gevoel dat kantoor D informatie over haar heeft verkregen en tegen haar gebruikt en dat kantoor D niet in haar belang heeft opgetreden.
7.9 T B.V. is als holding B.V. opgericht in het kader van de herstructurering van het (indirecte) aandelenbezit van de vader in [M]. Deze herstructurering stond in het teken van de overdracht van het (indirecte) belang van de vader aan klaagster en de broer. Het notariaat van kantoor D heeft in 2016 de akte van schenking gepasseerd waarbij 25% van de aandelen in T B.V. door de broer zijn overgedragen aan klaagster. Dit vloeide voort uit de wens van de vader dat zijn dochter (klaagster) (indirect) voor 25% aandeelhouder zou worden in [M]. In het kader van deze herstructurering is vervolgens door Italiaanse consultants een aandeelhoudersovereenkomst naar Zwitsers recht opgesteld. Aan kantoor D is vervolgens gevraagd te beoordelen of de uit de concept-aandeelhoudersovereenkomst voortvloeiende wijzigingen van de statuten van T B.V. in overeenstemming waren met Nederlands recht en om van verweerder opmerkingen en suggesties te ontvangen over hoe uit de concept-aandeelhoudersovereenkomst voortvloeiende wijzigingen van de statuten van T B.V. op de beste manier in overeenstemming waren te brengen met Nederlands recht (zie 3.8). (Kantoorgenoot van) Verweerder heeft daarop onder meer geantwoord een ruime ervaring met het opstellen van en onderhandelen over grensoverschrijdende aandeelhoudersovereenkomsten te hebben en klaagster daarin graag te willen assisteren (zie 3.9). Daarna is de concept-aandeelhoudersovereenkomst onderwerp van gesprek geweest tussen klaagster en (kantoorgenoten van) verweerder (zie 3.10).
7.10 Hoewel verweerder heeft aangevoerd dat de werkzaamheden ten behoeve van (de statuten van) T B.V. zijn verricht, en niet (aan klaagster en/of de broer) is geadviseerd over de aandeelhoudersovereenkomst, kunnen de werkzaamheden niet los worden gezien van de context waarbinnen die plaatsvonden. Deze context was dat het (indirecte) aandelenbezit in [M] van vader op de kinderen moest worden overgedragen en dat klaagster en de broer hun onderlinge belang moesten regelen. Hiervoor was niet alleen nodig dat klaagster 25% van de aandelen in T B.V. geschonken zou krijgen, maar was ook aan de orde het belang dat de tussen klaagster en de broer beoogde aandeelhoudersovereenkomst tot stand zou komen zonder strijd met de statuten van T B.V. en Nederlands recht. De door klaagster en de broer beoogde aandeelhouders-overeenkomst diende onder meer de belangen van klaagster als minderheidsaandeelhoudster te regelen. Het verweer van verweerder dat in 2015-2016 alleen werkzaamheden zijn verricht voor T B.V. doet geen recht aan de hiervoor geschetste context van de verrichte werkzaamheden. Uit deze context volgt dat de werkzaamheden in het teken stonden van het regelen door klaagster en de broer van hun (indirecte) belangen in [M] . Nadien zijn in de procedure bij de Ondernemingskamer in 2023 de belangen van klaagster tegenover de belangen van T B.V. en de broer komen te staan. Gelet op de hiervoor geschetste context waarin de werkzaamheden in 2015-2016 hebben plaatsgevonden betreft de procedure bij de Ondernemingskamer in 2023 dezelfde zaak.
7.11 Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde onder a. van gedragsregel 15, lid 3. Verweerder had in de procedure bij de Ondernemingskamer in 2023 dan ook niet voor T B.V. tegen klaagster als voormalige cliënte mogen optreden. Verweerder heeft door zijn handelen de gedragsregel die gericht is op het voorkomen van belangenverstrengeling en de kernwaarde partijdigheid uit het oog verloren.
7.12 Het handelen van verweerder is in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden en met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen en verweerder heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
8 MAATREGEL
8.1 Het hof acht evenals de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair); b) € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klaagster; c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; d) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van ‘kostenveroordeling hof van discipline’ en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 bekrachtigt de beslissing van 27 mei 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 24-133/A/A;
10.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
10.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 13 oktober 2025.