Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-10-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2025:141
Zaaknummer
25-308/DB/LI
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. De klacht dat verweerder klaagster heeft geïntimideerd en bij haar veel stress, aanzienlijk financieel nadeel en onnodige kosten veroorzaakt is ongegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij met zijn e-mail van 10 maart 2025 heeft gehandeld in strijd met artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet, de Gedragsregels 1, 6 en 22. Voor zover klaagster verweerder handelen in strijd met artikel 285a Sr is de raad onbevoegd. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 13 oktober 2025
in de zaak 25-308/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. C.J.M. Dreessen
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 maart 2025 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).
1.2 Op 8 mei 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K25-045 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 september 2025. Verschenen zijn klaagster, bijgestaan door mr. D, en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een geschil tussen haar onderneming, [naam onderneming]., en klaagsters broer.
2.3 Op 18 juni 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2.4 Op 17 september 2024 heeft mevrouw E een schriftelijke verklaring afgelegd. Mevrouw E heeft daarin verklaard over de (gezondheids-)situatie van klaagster, over het verloop van de contacten tussen klaagster en verweerder en over de tussen klaagster en verweerder gemaakte honorarium afspraak.
2.5 Bij (onherroepelijke) beslissing van 24 februari 2025 (ECLI:NL:TADRSHE:2025:27) heeft de raad de op 18 juni 2024 tegen verweerder bij de deken ingediende klacht deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond en deels gegrond verklaard. Voor het gegrond bevonden klachtonderdeel, dat verweerder zonder toestemming van klaagster zijn honorarium had verrekend met aan klaagster toekomende gelden, is aan verweerder een waarschuwing opgelegd.
2.6 Bij brief van 5 maart 2025 heeft klaagsters advocaat, mr. H, verweerder aansprakelijk gesteld en de verjaring gestuit. Mr. H heeft verweerder een gerechtelijke procedure in het vooruitzicht gesteld indien verweerder geen aansprakelijkheid zou erkennen en de kwestie niet minnelijk zou worden geregeld.
2.7 Bij e-mail van 10 maart 2025 heeft verweerder onder meer het volgende aan mevrouw E medegedeeld:
“(…) Je bent van aanvang af zeer nauw betrokken in de zaak van [klaagster], als haar persoonlijke financiële adviseur. (…) Jij bent degene die [klaagster] adviseert en souffleert. (…) Jij hebt [klaagster] in de waan gelaten dat ik haar heb benadeeld. Je hebt ook geen pogingen ondernomen [klaagster] uit die waan te halen. Die waan heeft ertoe geleid, dat ik mij hebben moeten verantwoorden in een klachtprocedure. Ik lijd daardoor schade. Die schade zit al op minimaal € 42.000,00 en die loopt steeds verder op. Ik vind dat jij daarvoor aansprakelijk bent. Ik ben vastbesloten alle tijd die ik in deze zaak steek te verhalen op de aansprakelijke personen. Jij bent daar één van. Jouw verklaring bevat een groot aantal onwaarheden, die, als jij de professionaliteit had gehad om contact met mij op te nemen, eenvoudig hadden kunnen worden weerlegd. (…) Mocht blijken dat jij je negatief over mij uitlaat over zaken waar jij foutief geïnformeerd bent en waarin jij niet de moeite hebt genomen die kwesties eerst met mij te bespreken, dan ga ik dat voorleggen aan de beroepsorganisatie waar je bent aangesloten. Wil jij mij reeds nu de gegevens van die organisatie verstrekken, dan weet ik waar ik met mijn klacht terecht kan. Buiten het verstrekken van de gegevens van de beroepsorganisatie, hoef je niet te reageren op deze brief, ik wacht af hoe de zaak zich verder ontwikkelt, of je jouw verklaring handhaaft, of die in een eventueel vervolg nog een rol gaat spelen en of er mensen zijn met wie jij in negatieve zin over mij hebt gesproken. Zo ja, dan kun je verwachten dat er een vervolg komt.”
2.8 Op 21 maart 2025 heeft klaagster tegen verweerder opnieuw een klacht ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
1. Verweerder heeft klaagster geïntimideerd en bij haar veel stress, aanzienlijk financieel nadeel en onnodige kosten veroorzaakt;
2. Verweerder heeft met zijn e-mail van 10 maart 2025 gehandeld in strijd met artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet, de Gedragsregels 1, 6 en 22 en artikel 285a Sr.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Klachtonderdeel 1
Klaagster verwijt verweerder dat hij haar heeft geïntimideerd en bij haar veel stress, aanzienlijk financieel nadeel en onnodige kosten heeft veroorzaakt. De raad is van oordeel dat klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. De raad heeft voor de juistheid van dit verwijt, dat door verweerder is weersproken, geen aanknopingspunten gevonden in de overgelegde stukken, noch in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, zal de raad klachtonderdeel 1 ongegrond verklaren.
5.2 Klachtonderdeel 2
Klaagster verwijt verweerder dat hij met zijn e-mail van 10 maart 2025 heeft gehandeld in strijd met artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet, de Gedragsregels 1, 6 en 22 en artikel 285a Sr. Verweerder heeft weersproken dat hij in strijd met gedragsregel 22 heeft gehandeld en heeft in dit verband naar voren gebracht dat mevrouw E geen getuige is, omdat zij slechts een onderhandse verklaring heeft afgelegd. De raad overweegt als volgt.
5.3 Op grond van gedragsregel 22 dient een advocaat zich zorgvuldig op te stellen in zijn contacten met getuigen en geen handelingen te verrichten die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Dit integer handelen is noodzakelijk om het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen en is inherent aan de uitoefening van een beroep waaraan in het kader van het algemeen belang rechten en verplichtingen zijn verbonden. Een getuige moet in volledige vrijheid, onafhankelijkheid en naar waarheid een verklaring kunnen afleggen (Hof van Discipline 6 februari 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:24).
5.4 De raad is van oordeel dat het verweer van verweerder, dat mevrouw E geen getuige was, moet worden gepasseerd. Immers, niet kon worden uitgesloten dat mevrouw E als getuige zou worden opgeroepen. Het op min of meer indringende wijze voorhouden van de consequenties die verdere bemoeienissen met klaagsters zaak voor mevrouw E zouden kunnen hebben is in strijd met de strekking van gedragsregel 22. De raad is met klaagster van oordeel dat dit handelen van verweerder tevens in strijd komt met de kernwaarde integriteit (artikel 10a lid 1 aanhef en sub d van de Advocatenwet), gedragsregel 1, die advocaten een betamelijke beroepsuitoefening voorschrijft, en gedragsregel 6, op grond waarvan de advocaat een zekere mate van beleid, tact, professionele distantie en waar nodig terughoudendheid moet betrachten. Verweerder heeft op dit punt geen verweer gevoerd, terwijl naar het oordeel van de raad genoegzaam is gebleken dat verweerder met zijn e-mail aan mevrouw E niet betamelijk heeft gehandeld als bedoeld in gedragsregel 1 en de op grond van gedragsregel 6 op hem rustende verantwoordelijkheid heeft miskend. In zoverre is klachtonderdeel 2 dan ook gegrond.
5.5 Waar klaagster verweerder verwijt te hebben gehandeld als bedoeld in artikel 285a Sr, heeft zij een strafrechtelijke kwalificatie gegeven aan het handelen van verweerder. De tuchtrechter heeft echter niet de bevoegdheid om te oordelen over de vraag of al dan niet van strafrechtelijk handelen sprake is. De raad zal zich dan ook onbevoegd verklaren voor zover klachtonderdeel 2 strafrechtelijke kwalificaties bevat.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij mevrouw E op ontoelaatbare wijze heeft aangeschreven. Rekening houdend met de aard en ernst van het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt en het feit dat verweerder ter zitting zelfreflectie heeft getoond, acht de raad een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan Klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond; verklaart zich onbevoegd voor zover klachtonderdeel 2 strafrechtelijke kwalificaties bevat; verklaart klachtonderdeel 2 voor het overige gegrond; legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C Struijk en J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 13 oktober 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 oktober 2025